Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting
Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/6.7.1.2:6.7.1.2 Effect antiwinstdrainagewetgeving op casus ex post winstdrainagearresten
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/6.7.1.2
6.7.1.2 Effect antiwinstdrainagewetgeving op casus ex post winstdrainagearresten
Documentgegevens:
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS589848:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
In dit verband wijs ik tevens op de in het wetsvoorstel ‘Werken aan winst’ voorgestelde ‘rentebox’, die resulteert in een effectief tarief van 5% over het groepsrentesaldo, Voorstel van Wet, TK, 2005-2006, 30 572, blz. 8-10.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In paragraaf 6.2 zijn diverse arresten de revue gepasseerd die dateren van na de invoering van art. 10a, maar zijn gewezen voor jaren voor de invoering van art. 10a. Het is de vraag in hoeverre deze situaties nu zouden worden getroffen door toepassing van art. 10a. Situaties ex V-N 1997/3058 vallen naar mijn mening thans niet onder het bereik van art. 10a. Activa-passivatransacties vallen – mijns inziens terecht – namelijk niet onder het bereik van deze bepaling. Voortdurende en willekeurige verijdeling van belastingheffing is namelijk in principe niet mogelijk.
Ook een situatie ex BNB 2001/398 valt nu niet onder het bereik van art. 10a. In casu ontbrak immers het verband tussen de lening, de dividenduitkering en de aankoop van de aandelen. Ik acht het ook terecht dat bij het ontbreken van een dergelijk verband fraus legis dan wel art. 10a niet aan de orde komt. Van misbruik is in zo’n situatie immers geen sprake. Ditzelfde geldt voor BNB 2005/169, waar het een externe acquisitie betrof. Opgemerkt zij wel dat bij externe acquisities, gevolgd door het opnemen van de verworven vennootschap in een fiscale eenheid, toepassing van art. 15ad aan de orde kan komen indien de acquisitie is gefinancierd met een interne lening.
Ten aanzien van tegenbewijs zijn twee interestante rechterlijke beslissingen gepubliceerd. De eerste betreft V-N 2002/23.17 inzake een interne verhanging. De rente die hiermee verband hield was volgens het Hof uiteindelijk aftrekbaar, (mede) omdat de corresponderende rentebaten tegen 15% in de Belgische heffing waren begrepen. Deze uitspraak is in het bijzonder interessant, aangezien het Hof zijn oordeel mede stoelt op de parlementaire geschiedenis van art. 10a.
Dienaangaande merkte het Hof het volgende op: ‘Het Hof is van oordeel dat de belastingdruk van 15% in België, heeft te gelden als een belastingheffing die naar hier te lande geldende maatstaven als redelijk is aan te merken. In dit verband wijst het Hof naar de Memorie van toelichting, Tweede Kamer 24 696, blz. 21, vergaderjaar 1995-1996, waar, bij de behandeling van art. 10a van de Wet – kort samengevat – wordt opgemerkt dat tot uitgangspunt van een naar Nederlandse maatstaven redelijke heffing mag worden beschouwd de daadwerkelijke onderworpenheid van het inkomen, die wat grondslag en tarief betreft, in overeenstemming is met de door de betreffende OESO-lidstaat gehanteerde gebruikelijke normen voor binnenlandse natuurlijke personen’.
In BNB 2002/118 oordeelde de Hoge Raad dat een heffing van ten minste 10% kwalificeerde als een redelijke heffing voor een financieringsmaatschappij. Dit arrest lijkt mij ook relevant voor situaties die vallen onder art. 10a. Opgemerkt zij wel dat de staatssecretaris getuige BNB 2002/241 (ingetrokken bij Besluit BNB 2006/90) strengere eisen stelt dan de Hoge Raad. Voor het intrekken van dit Besluit lag het overigens in de lijn der verwachting dat de Hoge Raad in voorkomende gevallen eerder conform BNB 2002/118 zou oordelen dan conform BNB 2002/241. Wel is het de vraag, hoe men moet aankijken tegen het afgeschafte/aflopende concernfinancieringsregime. Kan nu nog worden gezegd dat een heden ten dage aangegane financieringsverhouding met een Ierse IFSC een naar Nederlandse maatstaven redelijke heffing met zich brengt? Omdat een nieuwe art. 15b-beschikking niet meer zal worden afgegeven, acht ik het verdedigbaar te stellen dat dergelijke situaties niet (meer) kwalificeren als een naar Nederlandse maatstaven redelijke heffing. Toch verwacht ik – mede gelet op de ruime uitleg in BNB 2002/118 – dat de Hoge Raad ook in nieuwe situaties compenserende heffing aanwezig acht.1