Europese Overeenkomst betreffende personen die deelnemen aan procedures voor het Europese Hof voor de Rechten van de Mens
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1999
- Bronpublicatie:
05-03-1996, Trb. 1996, 130 (uitgifte: 09-05-1996, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-1999
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-01-1999, Trb. 1999, 21 (uitgifte: 01-01-1999, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De Overeenkomstsluitende Partijen eerbiedigen het recht van de personen bedoeld in artikel 1, eerste lid, van deze Overeenkomst, om vrijelijk te corresponderen met het Hof.
2.
Wat betreft zich in hechtenis bevindende personen houdt de uitoefening van dit recht met name in dat:
- a.
hun correspondentie zonder onnodige vertraging en zonder te zijn gewijzigd wordt verzonden dan wel aan hen bezorgd;
- b.
tegen deze personen geen disciplinaire maatregelen in welke vorm ook worden genomen wegens mededelingen aan het Hof via de gewone kanalen;
- c.
deze personen het recht hebben ter zake van een aan het Hof gericht verzoekschrift of een daaruit voortvloeiende procedure briefwisseling te voeren en, buiten het gehoor van anderen, overleg te plegen met een raadsman die bevoegd is op te treden voor de rechtscolleges van het land waar zij in hechtenis worden gehouden.
3.
Bij de toepassing van de voorgaande leden van dit artikel onthoudt het openbaar gezag zich van inmenging, tenzij de wet daarin voorziet en het betrokken optreden in een democratische samenleving noodzakelijk is voor de nationale veiligheid, de opsporing en de vervolging van een strafbaar feit of de bescherming van de gezondheid.