HR, 04-10-1994, nr. 97.941
ECLI:NL:PHR:1994:13
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-10-1994
- Zaaknummer
97.941
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:1994:13, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑10‑1994
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1995:ZC9914
Conclusie 04‑10‑1994
Inhoudsindicatie
Betekening inleidende dagvaarding. Kan p-v van politie dat is opgemaakt bij uitreiking van dagvaarding worden gelijkgesteld met akte van uitreiking? Art. 589 Sv. M.b.t. uitreiking van inleidende dagvaarding is door 2 politieambtenaren op ambtseed/ambtsbelofte p-v opgemaakt en op 30-10-1992 gesloten en ondertekend, inhoudende dat dagvaarding op 17-10-1992 in persoon is uitgereikt aan verdachte, terwijl p-v van tz. in e.a. inhoudt dat verdachte aldaar niet verschenen en tegen hem is verstek verleend. Nu p-v van politie dezelfde bewijskracht heeft als een van uitreiking afzonderlijk opgemaakte akte, kan zodanig p-v op één lijn worden gesteld met in art. 589.1 Sv bedoelde akte. In strijd met art. 589.1.6 Sv is in hiervoor genoemd p-v uur van uitreiking niet vermeld. Voorts is bedoeld p-v 13 dagen na uitreiking ondertekend, zodat niet is voldaan aan art. 589.3 Sv, v.zv. dit voorschrijft dat akte terstond wordt ondertekend. Een en ander brengt mee dat o.g.v. art. 590 Sv inleidende dagvaarding aan nietigheid lijdt. 's Hofs overweging (dat is voldaan aan strekking van art. 589 Sv) gaat kennelijk van andere, en dus onjuiste, rechtsopvatting uit. HR verklaart inleidende dagvaarding nietig.
Nr.: 97.941
Zitting: 4 oktober 1994
NS
Mr. Fokkens
Conclusie inzake
[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Wegens rijden onder invloed is de verzoeker van cassatie door het Gerechtshof te Arnhem veroordeeld tot een geldboete van ƒ 2.000,--, subsidiair 35 dagen hechtenis met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Tegen deze veroordeling is tijdig en regelmatig beroep in cassatie ingesteld. Middelen van cassatie zijn door of namens verzoeker niet voorgesteld.
2. Ambtshalve vraagt evenwel het volgende de aandacht.
3. De dagvaarding in eerste aanleg is aan verzoeker onmiddellijk na de ademanalyse uitgereikt door de verbalisant [verbalisant], die de analyse had afgenomen. Van die uitreiking is niet — zoals gebruikelijk — een akte van uitreiking opgemaakt; wel is in het ambtsedig proces-verbaal dat van het feit is opgemaakt door voornoemde verbalisant het volgende gerelateerd:
‘’Op zaterdag 17 oktober 1992 heb ik 4e verbalisant op het hoofdbureau van politie te Enschede in persoon uitgereikt een gerechtelijke brief, bevattende een dagvaarding onder parketnummer 080203700/92 aan de op het voorblad genoemde verdachte.’’
Voorts is bij het ambtsedig proces-verbaal een afschrift van die dagvaarding gevoegd.
De verzoeker is vervolgens ter zitting in eerste aanleg niet verschenen.
4. In hoger beroep verscheen verzoeker wel, en aldaar is namens hem het verweer gevoerd dat de betekening van de inleidende dagvaarding niet geldig is geweest, nu een akte van uitreiking ontbreekt, en deze ongeldigheid (omdat verzoeker niet is verschenen) niet is gedekt.
Het Hof heeft — nadat het de eerdergenoemde verbalisant als getuige ter zitting had gehoord — dit verweer verworpen, daartoe als volgt overwegend:
‘’Artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering bevat voorschriften inzake de uitreiking van gerechtelijke stukken, welke voorschriften beogen te bevorderen dat een gerechtelijk schrijven degene, voor wie dat schrijven bestemd is, inderdaad bereikt. In artikel 589 van het Wetboek van Strafvordering heeft de wetgever de verplichting neergelegd voor degene die met de uitreiking is belast van zijn verrichtingen in dit verband een akte op te maken en daarin de gegevens als in artikel 589 van het Wetboek van Strafvordering genoemd te vermelden. De strekking van deze verplichting is dat kan worden vastgesteld of met het gerechtelijk schrijven is gehandeld zoals artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering voorschrijft en of ook aan andere strafvorderlijke voorschriften, waarvoor vaststelling van de wijze, plaats of tijd van uitreiking van belang is, is voldaan.
In het onderhavige geval staat naar het oordeel van het hof vast dat de dagvaarding om ter terechtzitting van 14 januari 1993 te verschijnen aan verdachte op 17 oktober 1992 in persoon is uitgereikt door [verbalisant], hoofdagent van gemeentepolitie te Enschede. Ter terechtzitting van het hof heeft genoemde Oldenkotte als getuige verklaard dat hij, overeenkomstig de richtlijnen van de officier van justitie het parketnummer, de persoonsgegevens van verdachte en de nadere gegevens van het delict, waarvan V. werd verdacht, op de dagvaarding die hem door de voorzitter is getoond, heeft ingevuld, benevens de dag van de terechtzitting en de rechter voor wie de verschijning van verdachte werd verlangd. Vervolgens heeft de getuige de dagvaarding aan verdachte ter hand gesteld en nadien van zijn verrichtingen melding gemaakt in het proces-verbaal.
Aldus is, nu genoegzaam is gebleken van de in artikel 589 van het Wetboek van Strafvordering gereleveerde in een akte van uitreiking te vermelden gegevens, naar het oordeel van het hof voldaan aan de strekking van artikel 589 van het Wetboek van Strafvordering, waaraan niet kan afdoen dat geen afzonderlijke akte van uitreiking is opgemaakt.
Het hof vermag voorts gelet op bovenstaande vaststellingen, niet in te zien welk redelijk belang van verdachte zou zijn geschaad doordat het opmaken van een afzonderlijke akte van uitreiking is achterwege gebleven’’.
5. Over de hier aan de orde zijnde bijzondere vorm van uitreiking van een dagvaarding in het kader van het zgn. lik-op-stuk-(vervolgings)beleid van het openbaar ministerie heeft Uw Raad — in HR 29 juni 1993, NJ 1994, 68 m.nt. ThWvV — nog slechts zijdelings kunnen oordelen. In genoemde zaak was door het Hof in verband met de vraag of de verdachte tijdig hoger beroep had ingesteld (van een bij verstek gewezen vonnis) vastgesteld dat de — op dezelfde wijze als in de onderhavige zaak uitgereikte — dagvaarding in persoon was uitgereikt; Uw Raad achtte die vaststelling niet onbegrijpelijk. Aan een oordeel omtrent de juistheid van de toegepaste uitreikingsvorm kwam Uw Raad toen niet toe. Mijn ambtgenoot Leijten was overigens van mening — evenals annotator Van Veen — dat deze dagvaardingspraktijk ‘’niet door de juridische beugel kan’’.
6. Art. 589 Sv bepaalt dat van iedere uitreiking als bedoeld in art. 586 een akte wordt opgemaakt, waarin een aantal daarna genoemde gegevens moet worden vermeld. Over de vorm van de akte zegt lid 4 vervolgens:
Het model van de akte wordt vastgesteld door de Minister van Justitie. Deze kan nadere voorschriften geven in het belang van een goede uitvoering van dit artikel. Deze voorschriften worden in de Staatscourant bekend gemaakt.
7. Navraag bij het ministerie van justitie heeft mij geleerd dat de Minister geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid nadere voorschriften in het belang van een goede uitvoering van het bepaalde in art. 589 Sv te geven. Wel bestaat er een model van de akte dat als bijlage is gevoegd bij de dienstinstructie voor de PTT.
8. Bij gebreke aan duidelijke regelgeving — ik heb die althans niet kunnen achterhalen — staat niet vast of voornoemd model als exclusief bedoeld is dan wel ook andere aktes, bijv. in de vorm van een ambtsedig proces-verbaal bij uitreiking van een gerechtelijke mededeling door de politie, zijn toegestaan.
9. Bovendien is het de vraag of de in art. 590, eerste lid Sv gestelde nietigheid van de betekening bij niet-naleving van (onder meer) art. 589 Sv slechts betrekking op de niet-naleving van de eisen die worden gesteld aan de inhoud van de akte van uitreiking, en niet op de vorm van die akte (een ‘’echte’’ akte van uitreiking of een ambtsedig proces-verbaal). Dat laatste lijkt mij gelet op het doel van de regeling — zonder twijfel vaststellen hoe er is uitgereikt — het meest voor de hand liggend.
10. Voor deze opvatting vind ik steun in HR DD 90.175, waarin Uw Raad van een aanvullend ambtsedig proces-verbaal (waarin misslagen in een akte van uitreiking werden hersteld) met zoveel woorden dezelfde bewijskracht toekende als een akte van uitreiking. Zie ook HR DD 92.303, in welke zaak onjuistheden in een akte van uitreiking (overigens niet behorende bij een dagvaarding, maar bij een voorlopige maatregel op grond van art. 28 WED) op basis van gegevens uit een ambtsedig proces-verbaal konden worden rechtgetrokken.
11. Het bovenstaande brengt mij tot de slotsom dat het Hof in zijn hierboven weergegeven overweging is uitgegaan van een juiste opvatting omtrent het bepaalde in de art. 589 en 590 Sv. Dat neemt echter niet weg dat er ook dan nog twee onvolkomenheden in het mede als akte aangemerkte proces-verbaal zijn aan te wijzen.
12. In de eerste plaats ontbreekt in het proces-verbaal de vermelding van het uur van uitreiking. Hoewel dit op straffe van nietigheid is voorgeschreven, meen ik dat — gelet op het doel van dit voorschrift — in casu er geen reden is de dagvaarding vanwege dit verzuim nietig te verklaren.
13. Art, 589 Sv heeft zijn huidige redactie gekregen bij de zgn. bezuinigingswet van 1935 (S. 685). Tot dan geschiedde betekening bij deurwaardersexploot (zie b.v. Blok-Besier, dl. III, p. 239 e.v.). Van een regeling waarin de uitreiking van gerechtelijke mededelingen aan de post werd overgedragen verwachtte men een bezuiniging van ƒ 200.000. Ten einde zoveel mogelijk te garanderen dat het stuk de betrokkene bereikte, diende de postambtenaar overal waar meer dan één bestelling per dag werd uitgevoerd, indien de betrokkene bij de eerste bestelling niet werd aangetroffen, het stuk in een volgende bestelling op te nemen, ten einde het hem in persoon uit te reiken (TK, no. 362, MvA, p. 47). ‘’De vermelding van het uur van uitreiking in de akte zal o.m. in staat stellen te controleren of de postambtenaar, bij uitreiking niet in persoon, werkelijk bij enige opeenvolgende bestellingen getracht heeft aan den betrokkene in persoon uit te reiken’’, zegt de toelichting op dit voorschrift (MvA, p. 48).
14. Nu het stuk in persoon is uitgereikt is verzoeker niet geschaad in het belang dat art. 589 lid 1 wil beschermen met het vereiste dat ook het uur van uitreiking wordt vermeld. Nietigheid kan derhalve achterwege blijven.
15. Dat is mijns inziens anders met het in art. 589 lid 3 gestelde vereiste, dat evenmin is nageleefd: het proces-verbaal is pas op 30 oktober 1992, bijna twee weken na de uitreiking van de dagvaarding opgemaakt en ondertekend. Nu lid 3 op straffe van nietigheid voorschrijft dat dit terstond geschiedt, moet worden aangenomen dat om die reden de inleidende dagvaarding niet op de bij de wet voorgeschreven wijze is uitgereikt.
Ik concludeer derhalve tot vernietiging van het bestreden arrest, behalve voor zover daarbij het vonnis van de politierechter is vernietigd en nietigverklaring van de inleidende dagvaarding.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,