Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 515/97 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 16-08-2008
- Bronpublicatie:
09-07-2008, PbEU 2008, L 218 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: 766/2008)
- Inwerkingtreding
16-08-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-07-2008, PbEU 2008, L 218 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: 766/2008)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
EU-recht / Instituties
Douane (V)
Verordening van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 43 en 235,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1), inzonderheid op artikel 8, lid 3,
Gezien het voorstel van de Commissie (2),
Gezien het advies van het Europees Parlement (3),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (4),
Overwegende dat de fraudebestrijding in het kader van de douane-unie en van het gemeenschappelijk landbouwbeleid een nauwe samenwerking vereist tussen de administratieve autoriteiten die in elke lidstaat met de uitvoering van de op deze twee gebieden vastgestelde bepalingen zijn belast; dat een en ander bovendien een doeltreffende samenwerking noodzakelijk maakt tussen deze nationale autoriteiten en de Commissie, die belast is met de uitvoering van het Verdrag en de uit hoofde daarvan vastgestelde bepalingen; dat een efficiënte samenwerking op dit gebied eveneens de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap kan versterken;
Overwegende dat het derhalve dienstig is de regels vast te stellen volgens welke de administratieve autoriteiten van de lidstaten elkaar bijstand dienen te verlenen en met de Commissie dienen samen te werken om de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften en de juridische bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap te verzekeren, met name door het voorkomen en opsporen van inbreuken op deze voorschriften en het opsporen van iedere handelwijze die daarmee in strijd is of lijkt te zijn;
Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 1468/81 van de Raad van 19 mei 1981 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (5) in een nauwe samenwerking tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en tussen deze autoriteiten en de Commissie voorziet; dat deze samenwerking doeltreffend is gebleken;
Overwegende niettemin dat Verordening (EEG) nr. 1468/81 in het licht van de opgedane ervaring in haar geheel moet worden vervangen met het doel de samenwerking zowel tussen de administratieve autoriteiten die in de onderscheidende lidstaten met de uitvoering van de op het gebied van de douane-unie en het gemeenschappelijk landbouwbeleid vastgestelde bepalingen zijn belast, als tussen die autoriteiten en de Commissie te versterken; dat te dien einde nieuwe regels op communautair niveau moeten worden vastgesteld;
Overwegende dat de vaststelling van communautaire voorschriften betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autotiteiten van de lidstaten en de samenwerking van deze autoriteiten met de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften geen beletsel vormt voor de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van 1967 inzake wederzijdse bijstand tussen de douaneadministraties op gebieden die tot de uitsluitende bevoegdheid van de lidstaten blijven behoren; dat deze communautaire voorschriften bovendien geen beletsel mogen vormen voor de toepassing van de regels inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken in de lidstaten;
Overwegende bovendien dat de algemene communautaire voorschriften tot instelling van een systeem van wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en tussen deze autoriteiten en de Commissie niet van toepassing zijn voor zover zij met de voorschriften van specifieke verordeningen samenvallen, tenzij de algemene voorschriften de administratieve samenwerking verbeteren of versterken; dat, in het bijzonder, de invoering van het douane-informatiesysteem geenszins van invloed is op de verplichtingen van de lidstaten inzake het verstrekken van informatie aan de Commissie overeenkomstig met name de Verordeningen (EEG, Euratom) nr. 1552/89 (6) en (EEG) nr. 595/91 (7); dat een en ander ook het systeem van de fraudeformulieren die gebruikt worden om informatie van communautair belang te verspreiden, onverlet laat;
Overwegende dat het versterken van de samenwerking tussen de lidstaten bovendien vereist dat onderzoeken en andere acties tussen hun bevoegde diensten worden gecoördineerd; dat het derhalve onontbeerlijk is dat de Commissie vollediger door de lidstaten wordt geïnformeerd;
Overwegende dat de Commissie tot taak heeft toe te zien op de gelijke behandeling van alle economische subjecten, door ervoor te zorgen dat de toepassing van het systeem van wederzijdse administratieve bijstand door de lidstaten geen discriminatie tussen de economische subjecten in de diverse lidstaten ten gevolge heeft;
Overwegende dat het dienstig is nader aan te geven welke verplichtingen in het kader van de wederzijdse administratieve bijstand op de lidstaten rusten wanneer ambtenaren van de nationale administraties van de lidstaten in opdracht of onder toezicht van een rechterlijke autoriteit een onderzoek instellen naar de toepassing van de douane- of landbouwvoorschriften;
Overwegende dat het zaak is de bevoegdheden van de met onderzoek in een andere lidstaat belaste nationale ambtenaren nader te omschrijven; dat bovendien moet worden voorzien in de mogelijkheid dat ambtenaren van de Commissie wanneer zulks gerechtvaardigd is, bij een nationaal onderzoek op het gebied van de wederzijdse administratieve bijstand aanwezig moeten kunnen zijn en dat de bevoegdheden van deze ambtenaren nader dienen te worden omschreven;
Overwegende dat het voor het welslagen van de administratieve samenwerking noodzakelijk is, dat de Commissie op de hoogte wordt gesteld van de inlichtingen die tussen de lidstaten en derde landen uitgewisseld worden, wanneer dat voor de Gemeenschap een bijzonder belang heeft;
Overwegende dat, met het oog op een snelle en systematische uitwisseling van de aan de Commissie medegedeelde gegevens, het noodzakelijk is een geautomatiseerd douane-informatiesysteem op communautair niveau in het leven te roepen; dat het, in dit verband, eveneens aanbeveling verdient gevoelige informatie betreffende fraudes en onregelmatigheden op douane- of landbouwgebied in een centrale voor alle lidstaten toegankelijke databank op te slaan, met inachtneming van het vertrouwelijke karakter van de uitgewisselde informatie, in het bijzonder wat de persoonsgegevens betreft; dat, met het oog op het terecht gevoelige karakter van dit vraagstuk, duidelijke en doorzichtige regels dienen te worden vastgesteld om de persoonlijke vrijheden te waarborgen;
Overwegende dat de douaneadministraties dagelijks zowel de communautaire als de niet-communautaire bepalingen moeten toepassen, en dat derhalve wenselijk is te kunnen beschikken over een eenvormige infrastructuur voor de toepassing van die bepalingen;
Overwegende dat de uitgewisselde informatie betrekking kan hebben op natuurlijke personen en dat deze verordening dus in zijn toepassingsgebied de principes moet toepassen van de bescherming van deze personen met betrekking tot de al dan niet-geautomatiseerde verwerking van hun persoonsgegevens; dat deze principes zoals deze neergelegd zijn in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (8), met inachtneming van de bepalingen en voorwaarden van genoemde richtlijn, zelf in de onderhavige verordening nader moeten worden gespecificeerd en aangevuld; dat, in afwachting van de toepassing van de nationale maatregelen tot omzetting van deze richtlijn, bepaalde lidstaten die in het huidige stadium niet over beschermingsregels ten aanzien van niet-geautomatiseerde gegevens beschikken, moeten worden vrijgesteld van de toepassing van de bepalingen van deze verordening inzake de uitwisseling van die gegevens;
Overwegende dat de lidstaten en de Commissie, teneinde aan het douane-informatiesysteem te kunnen deelnemen, wetgeving moeten aannemen betreffende de rechten en vrijheden van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens; dat het van belang is dat de lidstaten en de Commissie, in afwachting van de toepassing van de nationale maatregelen tot omzetting van Richtlijn 95/46/EG, een hoog niveau van bescherming garanderen dat geënt is op de beginselen van deze richtlijn;
Overwegende dat het met het oog op een afdoende bescherming van de rechten van de betrokkenen noodzakelijk is om te zorgen voor onafhankelijke controle op de verwerking van de in het douane-informatiesysteem opgeslagen persoonsgegevens, zowel op het niveau van elke lidstaten als ten aanzien van de Commissie;
Overwegende dat het aanbeveling verdient dat de Commissie de invoering en het beheer van geautomatiseerde systemen in de lidstaten in nauwe samenwerking met deze laatste vergemakkelijkt;
Overwegende dat het dienstig is dat de Commissie in kennis wordt gesteld van de gerechtelijke en administratieve procedures die in geval van niet-naleving van de douane- of landbouwvoorschriften kunnen worden ingeleid;
Overwegende dat, om een aantal bepalingen van deze verordening in werking te kunnen laten treden, de plaatsing en de werking van het douane-informatiesysteem te begunstigen en de eventuele problemen inzake de ontwikkeling en de in deze verordening beoogde administratieve samenwerking te kunnen onderzoeken, dient te worden voorzien in de oprichting van een comité;
Overwegende dat de bepalingen van deze verordening betrekking hebben op de toepassing van zowel de regels van het gemeenschappelijk landbouwbeleid als de regelgeving op douanegebied; dat het bij deze verordening opgerichte systeem een volledige communautaire entiteit uitmaakt; dat in de specifieke bepalingen van het Verdrag op douanegebied aan de Gemeenschap niet de bevoegdheid is verleend om een dergelijk systeem in het leven te roepen, en dat het derhalve noodzakelijk is gebruik te maken van artikel 235,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB nr. L 94 van 28. 4. 1970, blz. 13. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2048/88 (PB nr. L 185 van 15. 7. 1988, blz. 1).
PB nr. C 56 van 26. 2. 1993, blz. 1; PB nr. C 262 van 28. 9. 1993, blz. 8, en PB nr. C 80 van 17. 3. 1991, blz. 12.
PB nr. C 20 van 24. 1. 1994, blz. 85, en advies van 16 januari 1997 (PB nr. C 33 van 3. 2. 1997).
PB nr. C 161 van 14. 6. 1993, blz. 15.
PB nr. L 144 van 2. 6. 1981, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 945/87 (PB nr. L 90 van 2. 4. 1987, blz. 3).
Verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 van de Raad van 29 mei 1989 houdende toepassing van Besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (PB nr. L 155 van 7. 6. 1989, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 2729/94 (PB nr. L 293 van 12. 11. 1994, blz. 5).
Verordening (EEG) nr. 595/91 van de Raad van 4 maart 1991 betreffende onregelmatigheden in het kader van de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en terugvordering van bedragen die in dat kader onverschuldigd zijn betaald, alsmede de organisatie van een informatiesysteem op dit gebied en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 283/72 (PB nr. L 67 van 14. 3. 1991, blz. 11).
PB nr. L 281 van 23. 11. 1995, blz. 31.