HR 25 maart 2003, ECLI:HR:2003:AE9049, HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718.
Rb. Noord-Nederland, 05-06-2019, nr. 18/730282-17
ECLI:NL:RBNNE:2019:2442
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
05-06-2019
- Zaaknummer
18/730282-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2019:2442, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 05‑06‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2020:10710
- Wetingang
art. 57 Wetboek van Strafrecht; art. 302 Wetboek van Strafrecht; art. 317 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 05‑06‑2019
Inhoudsindicatie
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft een man veroordeeld voor zware mishandeling en afpersing op het parkeerterrein van het Thialf ijsstadion. Hij is veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730282-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 juni 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 mei en 24 mei 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.T.E. Vis, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 januari 2017, te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen, (op het parkeerterrein van het Thialfstadion, aldaar,) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, een persoon, genaamd [slachtoffer] , van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, een (vuur)wapen heeft afgevuurd in de richting van, althans in de (directe) nabijheid van, die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van liet vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 7 januari 2017 te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen, (op het parkeerterrein van het Thialfstadion, aldaar,) aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: een of meer versplinterde kootjes van de middel- en ringvinger van de rechterhand, waarvoor een operatie noodzakelijk was) heeft toegebracht, terwijl die [slachtoffer] zich in een personenauto (met in werking zijnde motor) (op genoemd parkeerterrein) bevond (en het portierraam aan de (bestuurders)kant had geopend), een (vuur)wapen heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] , althans in de (directe) nabijheid van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] werd geraakt;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 7 januari 2017 te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen, (op het parkeerterrein van het Thialfstadion, aldaar, ) [slachtoffer] heeft mishandeld, terwijl die [slachtoffer] zich in een personenauto (met in werking zijnde motor) (op genoemd parkeerterrein) bevond (en het portierraam aan de (bestuurders)kant had geopend), een (vuur)wapen heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] , althans in de (directe) nabijheid van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] werd geraakt, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer versplinterde kootjes van de middel- en ringvinger van de rechterhand, waarvoor een operatie noodzakelijk was, althans enig letsel, ten gevolge heeft gehad;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 7 januari 2017 te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen, (op het parkeerterrein van het Thialfstadion, aldaar,) [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk een (vuur)wapen in de richting van die [slachtoffer] gehouden, althans een (vuur)wapen aan die [slachtoffer] getoond, in elk geval een (vuur)wapen zichtbaar voor die [slachtoffer] bij zich gehad;
2.
hij op of omstreeks 7 januari 2017 te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van (een hoeveelheid) geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte,
- zich op of omstreeks 7 januari 2017, met een vuurwapen naar het parkeerterrein van het Thialfstadion in Heerenveen heeft begeven en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] , aldaar, heeft opgewacht en/of (vervolgens)
- toen die [slachtoffer] met een door hem bestuurde personenauto naast hem, verdachte, bleef staan en het portierraampje had geopend en hem aansprak, heeft geprobeerd de (linker) achterportier van de personenauto te openen, teneinde die personenauto van die [slachtoffer] te betreden en/of (vervolgens)
- een (vuur)wapen op die [slachtoffer] heeft gericht, althans in de (directe) nabijheid van die [slachtoffer] gehouden, althans een vuurwapen zichtbaar voor die [slachtoffer] bij zich gehad en/of (vervolgens)
- dat (vuur)wapen heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Beoordeling van het bewijs
Inleiding
Op zaterdag 7 januari 2017 vond het Europees Kampioenschap (hierna: EK) schaatsen plaats in het Thialf ijsstadion in Heerenveen. Het evenement was omstreeks 19:00 uur afgelopen en meerdere bezoekers begaven zich in de richting van de parkeerplaats nabij Thialf, zo ook [slachtoffer] (hierna: aangever). Omstreeks 19:02 uur kwam er een melding binnen bij de meldkamer Noord-Nederland dat er een schietincident had plaatsgevonden op het parkeerterrein van het Thialf ijsstadion. Toen de politie ter plaatse kwam, vertelde aangever dat er op hem was geschoten toen hij in zijn auto zat en dat hij hierbij in zijn hand was geraakt. Aangever vertelde dat [verdachte] (hierna: verdachte) de schutter was. Verdachte werd op 19 juli 2017 in Spanje aangehouden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 2 ten laste gelegde poging tot afpersing. Van de eveneens onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord dient verdachte te worden vrijgesproken nu niet bewezen kan worden dat sprake was van voorbedachte raad.
Met betrekking tot de poging tot doodslag heeft de officier van justitie aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte met een revolver - met een kogel - op aangever heeft geschoten. De officier van justitie gaat er op grond van de verklaring van aangever vanuit dat verdachte bewust op aangever heeft geschoten en dat dus sprake was van 'vol opzet' op de dood. Mocht de rechtbank dit niet bewezen achten, kan in ieder geval bewezen worden dat verdachte een schietklaar wapen nabij (de auto van) [slachtoffer] heeft gehouden en dat hij voorwaardelijk opzet op de dood van aangever had.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene was die het wapen heeft meegebracht en (subsidiair) dat niet kan worden vastgesteld dat aangever door het afvuren van een vuurwapen is getroffen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet op het schieten met het wapen en (dus) op de ten laste gelegde feiten had.
De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan. In het geval de rechtbank de bevindingen van plastisch chirurg I.S. Krabbe-Timmerman met betrekking tot het letsel van aangever niet passeert, of de bevindingen redengevend acht voor de conclusie dat het letsel het gevolg is van het afvuren van een kogel met een vuurwapen, acht de raadsman nader onderzoek (in de vorm van het horen van Krabbe-Timmerman en het benoemen van een deskundige) geboden.
Oordeel van de rechtbank
Vaststaande feiten
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte op 7 januari 2017 aangever heeft opgezocht bij het Thialf stadion in Heerenveen. Aangever reed rond 19.00 uur in zijn auto toen hij een persoon (naar later bleek, verdachte) nabij zijn auto zag lopen en stopte voor hem. Verdachte probeerde het portier achter dat van de bestuurder te openen en toen dat niet lukte ging hij naast de auto staan, ter hoogte van het bestuurdersportier. Verdachte had op enig moment een wapen in zijn rechterhand, met de vinger op de trekker. Aangever gaf gas, het wapen ging af, er was een knal te horen en verdachte viel op de grond. Aangever ramde een paar andere auto's.
Aangever reed nog een stukje verder en bracht zijn auto tot stilstand. Toen hij uit de auto stapte, riep hij dat hij was beschoten.
Aangever bleek gewond te zijn geraakt aan zijn rechterhand. Bij röntgenonderzoek bleken de aan de handrug grenzende kootjes van de middel- en ringvinger in meerdere stukken gebroken of versplinterd te zijn. Aangever is dezelfde avond nog geopereerd en zijn middelvinger zal nooit volledig herstellen.
Wie had het wapen?
Aangever heeft verklaard dat het verdachte was die een wapen mee had gebracht naar het parkeerterrein van Thialf en hem daarmee heeft beschoten.
Verdachte daarentegen heeft met stelligheid betoogd dat het aangever was die een wapen bij zich had, dat hij hem dit wapen heeft ontfutseld en dat het wapen in een reflex is afgegaan toen hij het wapen met zijn vinger op de trekker vasthad toen aangever wegreed. Verdachte heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
Tegen de achtergrond speelt een zakelijk geschil tussen aangever en verdachte. Verdachte is van mening dat hij een aanzienlijke som geld van aangever tegoed heeft na het faillissement van zijn bedrijf [naam bedrijf] en heeft hierover diverse malen per e-mail en WhatsApp contact gezocht met aangever, echter zonder resultaat. De laatste e-mail van verdachte aan aangever was gedateerd 23 augustus 2016 en getiteld "laatste poging", waarin verdachte aangaf dat hij opnames van de gevoerde gesprekken had en dat hij de curatoren en het openbaar ministerie zou gaan inlichten over de gang van zaken rondom het faillissement van [naam bedrijf] . Verdachte - die inmiddels in Brazilië woonde - besloot om eind november 2016 naar Nederland te komen om achter het hem beloofde geld aan te gaan. Eind maart 2017 wilde hij weer teruggaan, ervan uitgaande dat hij tegen die tijd wel met aangever tot overeenstemming zou zijn gekomen. Verdachte zag het EK schaatsen in Thialf op 7 januari 2017 als een uitgelezen kans om in contact met aangever te komen. Verdachte had een USB-stick bij zich met geluidsopnamen van gesprekken over de overname tussen onder andere aangever en hem.
Op 7 januari 2017 wachtte hij op de parkeerplaats bij Thialf. Toen hij de Tesla van aangever zag vertrekken, liep hij op de auto af. Verdachte zag dat aangever achter het stuur zat en zwaaide naar hem. De auto stopte en verdachte sprak aangever aan door het geopende raam aan de bestuurderszijde. Verdachte zei iets als "De beste wensen. Het kan nog net. Waarom kom je je belofte niet na. Een man een man, een woord een woord." Daarbij klopte verdachte hem een aantal malen op de borst. Aangever reageerde niet, waarop verdachte probeerde om de auto in te komen via het linker achterportier van de auto. De deur ging niet open en aangever vroeg wat verdachte deed. Verdachte zei dat hij de auto in wilde en dat ze even moesten praten. Aangever zei "Oh nee hoor!" Verdachte deed een stap opzij waardoor hij weer bij het voorportier kwam te staan. Verdachte kon door het open raam naar binnen kijken en zag dat aangever in zijn rechterhand opeens een wapen had. Het betrof een revolver. Verdachte deed een greep in de auto, pakte het wapen vast en riep "doe normaal man!". Verdachte trok de revolver met kracht naar zich toe, maar bracht het wapen niet buiten de auto. Verdachte had het wapen beet in zijn rechterhand met zijn vinger op de trekker. Hij zei nogmaals dat aangever normaal moest doen en om zijn woorden kracht bij te zetten, gaf hij met zijn rechterhand - met daarin het wapen - een paar klopjes op de borst van aangever. Verdachte meende dat aangever een knop op het dashboard van zijn auto indrukte. De auto spoot weg en verdachte werd meegesleurd en viel op de grond. Het wapen ging in de auto af. Verdachte schoot niet opzettelijk, maar in een soort reflex. Verdachte raakte na het schot in paniek en vluchtte. Verdachte heeft het wapen meegenomen en is opgegaan in de mensenmassa. Hij heeft het wapen in zijn broekzak gestopt en zijn jas uitgedaan om herkenning te voorkomen.
Op enig moment gooide hij het wapen - gewikkeld in zijn petje - in een sloot. Verdachte vluchtte het land uit en heeft zich in Spanje tot zijn aanhouding schuil gehouden.
Gelet op het verschil in verklaringen tussen de aangever en de verdachte ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld welke feitelijke gang van zaken zij bewezen acht.
De rechtbank stelt voorop dat aangever ten stelligste heeft ontkend een wapen (bij zich) te hebben gehad. Uit onderzoek - waarbij onder meer de telefoon van aangever is afgetapt - is geen enkele aanwijzing gevonden dat aangever de beschikking had over een wapen, noch dat hij die bewuste avond een wapen bij zich had en zou hebben getrokken.
Tegen de lezing van verdachte pleiten de volgende - ongerijmde - onderdelen uit zijn verklaringen over het incident alsmede zijn gedrag en proceshouding daarna.
- Het pakken van het wapen door aangever.
Verdachte heeft gesteld dat aangever plotseling een wapen in zijn rechterhand hield. De rechtbank acht deze door verdachte geschetste gang van zaken niet aannemelijk. Immers, als aangever er niet van gediend was dat verdachte bij hem in de auto zou stappen en/of met hem zou praten, kon aangever zich - zowel op dat moment als toen verdachte probeerde het achterportier te openen - eenvoudig aan een confrontatie onttrekken door gas te geven. Het in plaats daarvan - uit het niets - pakken en tonen van een wapen zou voor aangever het (onnodige) risico met zich meebrengen dat verdachte hier direct melding van zou maken bij de aanwezige beveiliging of politie, met alle mogelijke gevolgen - strafrechtelijk maar wellicht ook qua (zakelijke) reputatie - van dien.
- Het afpakken van het wapen door verdachte.
Volgens het scenario van verdachte zou aangever opeens een wapen in zijn hand hebben gehad. Dit wapen zou verdachte vervolgens vrij gemakkelijk en in één beweging hebben vastgepakt en uit de hand van aangever hebben getrokken, waarbij hij zijn vinger ook meteen op de trekker van het wapen had. Deze gang van zaken acht de rechtbank niet aannemelijk. Indien aangever een dusdanig zwaar middel, een wapen, zou inzetten om de confrontatie met verdachte te beëindigen, is het moeilijk voorstelbaar dat hij dit wapen meteen en met gemak uit zijn hand laat pakken.
- Het met het wapen in de hand op de borst van aangever kloppen.
In de lezing van verdachte zou verdachte na het afpakken van het wapen van aangever het wapen in zijn, verdachtes, hand hebben gehad met zijn vinger op de trekker. Vervolgens zou verdachte aangever meermalen op de borst hebben geklopt met de hand waarin hij het wapen hield en zou hij hebben gezegd dat aangever normaal moest doen. Deze gang van zaken acht de rechtbank niet aannemelijk. Immers, als verdachte daadwerkelijk (tot zijn schrik) plotseling door aangever werd geconfronteerd met een wapen en hij het vervolgens voor elkaar had gekregen dit wapen van aangever af te pakken, zou het voor de hand hebben gelegen om het wapen zo snel mogelijk buiten bereik van aangever te brengen. Door het wapen in plaats daarvan (opnieuw) binnen (hand)bereik van aangever te brengen, liep verdachte het risico dat aangever het wapen (in de lezing van verdachte dus aangevers wapen) weer terug zou pakken, hetgeen een groot risico voor zijn, verdachtes, veiligheid met zich mee zou brengen.
- Het voorhanden hebben van een wapen door aangever.
Vaststaat dat aangever bij het EK schaatsen in het Thialf ijsstadion was en dat hij eten zou gaan halen. Hij had - zowel in de lezing van verdachte als in de lezing van aangever - geen aanleiding te denken dat hij met verdachte geconfronteerd zou worden. Hij wist niet beter dan dat verdachte in het buitenland verbleef. Uitgaand van het scenario van verdachte zou dit betekenen dat aangever altijd een schietklaar wapen bij zich droeg dan wel binnen handbereik in zijn auto had liggen. De rechtbank acht het vele malen waarschijnlijker dat verdachte degene was die een wapen meebracht, gelet op de volgende omstandigheden. Vaststaat dat verdachte een conflict met aangever had omdat hij meende nog geld van aangever te moeten krijgen en dat aangever niet voornemens was dit geld te betalen. Voorts staat vast dat verdachte aangever een mail heeft gestuurd met als titel "laatste poging" waarin hij reeds had gedreigd opgenomen gesprekken te overhandigen aan de curatoren en het openbaar ministerie. Verdachte heeft verklaard dat hij de USB-stick met daarop de bedoelde gesprekken bij zich had op 7 januari 2017, maar dat hij niets had meegenomen om de bestanden mee af te spelen.
Het voorgaande in combinatie met het feit dat verdachte helemaal uit Brazilië is gekomen om aangever te bewegen geld aan hem te betalen en dat hij ervoor heeft gekozen dit onverhoeds en 's avonds op een parkeerterrein te doen, maakt dat de rechtbank het veel waarschijnlijker acht dat verdachte een vuurwapen meebracht (teneinde zijn dreigement om de gesprekken te delen met curatoren en het openbaar ministerie kracht bij te zetten), dan dat aangever (standaard) een schietklaar vuurwapen voorhanden had.
- Het gedrag van verdachte na het incident.
Na het incident heeft verdachte het wapen in zijn achterzak gestopt, heeft hij zijn jas uitgedaan en is hij opgegaan in de mensenmassa. Vervolgens heeft verdachte volgens zijn verklaring het wapen in een sloot gegooid toen hij uit het zicht van andere personen was. Hij is niet naar de politie gegaan omdat hij bang was dat zij hem zouden neerschieten, aldus verdachte. Hij heeft die avond niemand ingelicht over wat hem was overkomen en is na enkele dagen naar Spanje gevlucht.Het door verdachte geschetste scenario inhoudende dat hij plotseling door aangever werd geconfronteerd met een wapen dat vervolgens (onbedoeld) is afgegaan, past naar het oordeel van de rechtbank niet bij de door hem geschetste gang van zaken daarna. Immers, bij dit scenario zou het juist voor de hand hebben gelegen dat verdachte onmiddellijk (of desnoods een dag later) contact met de politie of beveiliging zou hebben gezocht en had gemeld dat aangever vanuit het niets een wapen aan hem had getoond, dat hij aangever het wapen had ontfutseld en dat aangever er vervolgens vandoor is gegaan. Ook had het voor de hand gelegen dat verdachte het wapen dan aan de politie zou overhandigen in plaats van het (bewijsmateriaal) weg te gooien.
- De proceshouding van verdachte
Verdachte beriep zich tijdens zijn eerste verhoren op zijn zwijgrecht. Verdachte wilde ten overstaan van de rechter-commissaris zelfs niet aangeven of hij überhaupt bij het incident bij Thialf betrokken is geweest. Pas een week na zijn eerste verhoor heeft verdachte een verklaring afgelegd waarin hij het genoemde scenario beschreef.
Een dergelijke proceshouding past naar het oordeel van de rechtbank niet bij het door verdachte geschetste scenario waarin hij onterecht was beschuldigd van zware feiten en daarvoor reeds ongeveer anderhalve maand werd vastgehouden (eerst in Spanje en daarna in Nederland).
Bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat de rechtbank niet aannemelijk geworden acht dat niet verdachte maar aangever het vuurwapen heeft getrokken. Daarom schuift de rechtbank dit scenario terzijde en neemt zij de verklaringen van aangever als uitganspunt voor de bewezenverklaring. De rechtbank gaat er dus vanuit dat verdachte het wapen had (meegebracht).
Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde
Conform hetgeen hiervoor en onder het kopje vaststaande feiten is overwogen, gaat de rechtbank uit van de volgende feitelijke gang van zaken kort voor, tijdens en na het schietincident.
Nadat verdachte tevergeefs had geprobeerd het achterportier van de auto van aangever te openen, stapte hij met een wapen in zijn hand naar het voorportier aan de bestuurderskant, waar aangever zat. Verdachte bracht zijn hand met daarin het wapen door of nabij het geopende raam, vlakbij aangever, en hield het wapen volgens zijn verklaring vast met zijn vinger op de trekker. Aangever gaf gas en het wapen ging af. Aangever bleek gewond te zijn geraakt aan zijn rechterhand.
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte zich door zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan een van de onder 1. ten laste gelegde strafbare feiten is van belang vast te stellen met welk (soort) wapen is geschoten en waar het opzet van verdachte op was gericht. De rechtbank zal deze onderdelen hieronder bespreken.
het wapen waarmee is geschoten
Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen op zijn vluchtroute heeft weggegooid in een sloot. De sloot die verdachte heeft aangewezen is (maanden later) tot twee maal toe grondig onderzocht en hierbij is geen wapen gevonden. Nu het wapen niet is gevonden en uit de verklaringen van aangever, verdachte, noch getuigen met voldoende zekerheid kan worden afgeleid om wat voor soort wapen het ging, is de rechtbank aangewezen op hetgeen uit onderzoek door politie en deskundigen naar voren is gekomen. De rechtbank zet de van belang zijnde bevindingen uit het dossier uiteen.
A. De bevindingen van de politie.
Op de avond van het incident heeft de politie zowel het parkeerterrein bij het Thialfstadion als de auto van aangever onderzocht. Er werden zowel op het parkeerterrein als in de auto geen voorwerpen - zoals kogelhulzen of kogels - aangetroffen. Er werden evenmin schotopeningen of beschadigingen aangetroffen in of aan de auto. Op de dag na het incident heeft de politie nogmaals onderzoek verricht, zowel op het parkeerterrein als in en aan de auto. Ook ditmaal werden er op het parkeerterrein geen voorwerpen gevonden. In de auto werden enkel bloedsporen aangetroffen; geen sporen van een projectiel, een inslag of beschadiging.
B. De bevindingen van de deskundigen.
Diverse artsen en deskundigen hebben hun bevindingen en/of conclusies met betrekking tot het letsel van aangever en het mogelijke gebruikte wapen op schrift gesteld. De rechtbank bespreekt deze stukken hieronder.
> De letselrapportage d.d. 3 maart 2017, opgemaakt door forensisch arts A.W. Westerveld van GGD Fryslân, houdt kort gezegd het volgende in. Volgens de beschrijving van de chirurg I.S. Krabbe-Timmerman zijn uit de hand van aangever lichaamsvreemde deeltjes verwijderd en zijn breuken in de onderste botjes van de middel- en ringvinger gefixeerd. Deze vingers hadden radiodorsaal huidletsel, dat wil zeggen wonden aan de kant van de duim en handrug. Er is zowel huid- als botletsel van de derde en vierde vinger rechts. De botbreuken zijn breuken waarbij het bot in meerdere stukken is gebroken of versplinterd. Dit soort breuken ontstaat veelal door direct op een bot inwerkend geweld. Het geconstateerde letsel, beschadiging van de huid en het daaronder versplinterde bot van de vingerkootjes met lichaamsvreemde materie in de wonden, zou goed kunnen passen bij direct op de vingers inwerkend geweld zoals bij een schot met een vuurwapen.
> Het schrijven d.d. 24 september 2018 van plastisch chirurg I.S. Krabbe-Timmerman houdt kort gezegd in dat bij de operatieve ingreep zeer veel kleine "corpora aliena" (de rechtbank begrijpt: lichaamsvreemde deeltjes) verwijderd. Op de röntgenfoto zijn de multipele fragmentjes ook te zien.
> Het deskundigenbericht d.d. 13 maart 2018 van ing. J. van Driel houdt kort gezegd het volgende in. Als sprake was geweest van een ‘scherp’ wapen (dat dus kogels kon afschieten) was er zeker schade aan de auto gevonden in de vorm van een kogelgat in het dashboard, de deur of de ruit of schampschade aan dashboard, stuur of de kleding van de aangever. Dat geen enkele schade is aangetroffen leidt tot de conclusie dat de gebruikte revolver geen scherpe revolver was maar een alarm- of gas/alarmrevolver. Dit is een revolver waaruit geen kogels verschoten kunnen worden maar alleen knalpatronen (losse flodders) of traangaspatronen. Een dergelijke revolver produceert een mondingsvlam en een knal, maar kan geen kogelgaten veroorzaken, hoogstens schroeiplekken. Het ontbreken van inslagschade doet vermoeden dat het gebruikte wapen een alarm- of gas/alarmrevolver was.
In aanvulling op zijn eerdere rapport concludeert Van Driel in zijn schrijven op 22 mei 2018 nog dat het niet waarschijnlijk is dat een kogel - nadat deze door (de botjes van) twee vingers heen is gegaan - iets in de auto heeft geraakt of op een onderdeel van de auto is gericocheerd (van richting veranderd) zonder dat hiervan een inslag of schampspoor zichtbaar is.
> Het deskundigenbericht d.d. 12 maart 2018 van arts en NRGD geregistreerd forensisch patholoog dr. F.R.W. van de Goot houdt kort gezegd in dat het geconstateerde letsel eigenlijk niet kan optreden wanneer geen sprake is van een afgevuurd (metalen) projectiel.
De rechtbank ziet zich gelet op de voorgaande stukken geconfronteerd met deskundigenrapporten die onverenigbaar met elkaar lijken te zijn. Deskundige Van de Goot acht het vrijwel onmogelijk dat het bij aangever geconstateerde letsel is ontstaan door iets anders dan een afgevuurd (metalen) projectiel (een kogel). Deskundige Van Driel acht het niet mogelijk dat schieten met een kogel (op een manier zoals verklaard door aangever dan wel verdachte en die past bij het letsel) geen inslag of schampspoor in de auto van aangever achterlaat. Nu vaststaat dat er geen projectiel/kogel, inslag of schampspoor in de auto van verdachte is aangetroffen, kan de rechtbank bezwaarlijk vaststellen dat sprake is geweest van het afvuren van een kogel.
De rechtbank kan derhalve niet anders dan het ervoor te houden dat er is geschoten met een wapen zonder kogel. De rechtbank overweegt dat welk soort wapen het dan ook is geweest, het in ieder geval een wapen was dat - gelet op het horen van een schot door zowel aangever, verdachte als getuigen - een scheikundige ontploffing teweeg heeft gebracht, zodat op grond van de Wet Wapens en Munitie van een vuurwapen gesproken kan worden. Gelet op de ernst en de aard van het letsel en de omstandigheid dat het letsel in een zeer korte tijdspanne moet zijn ontstaan (tussen het moment waarop de auto van aangever in beweging is gekomen en het moment waarop aangever het letsel heeft waargenomen), is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het letsel van aangever is veroorzaakt door de scheikundige ontploffing van het vuurwapen dat verdachte hanteerde. Dat aangever gewond is geraakt door een schot van het vuurwapen en dat dit de oorzaak is van het geconstateerde letsel vindt steun in het feit dat de wegrijdende auto van aangever nadat het schot te horen was, een wijziging in de rijrichting heeft gemaakt en een paar geparkeerde auto's heeft geramd. Dit past bij het in de hand gewond raken van aangever, waardoor er een plotselinge stuurbeweging werd gemaakt.
het opzet van verdachte
De rechtbank gaat er aldus van uit dat het wapen is afgegaan toen de auto van aangever is gaan rijden terwijl de arm van verdachte met daarin het wapen zich in of nabij de auto bevond en verdachte zijn vinger op de trekker had. De rechtbank kan niet vaststellen of het wapen is afgegaan doordat verdachte doelbewust heeft geschoten. Daarom is de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met 'vol opzet' op aangever heeft geschoten.
Dan resteert de vraag of sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank overweegt hiertoe - in lijn met vaste jurisprudentie van de Hoge Raad1.- als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig - zoals onder 1 primair ten laste gelegd de dood van aangever en onder 1 subsidiair zwaar lichamelijk letsel - indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Met de thans gebruikelijke formulering van de maatstaf van de aanmerkelijke kans is geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid tot uitdrukking gebracht dan met de in oudere rechtspraak, zoals in HR 9 november 1954, NJ 1955/55, gebruikte formulering "de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans". Algemene regels over de exacte grootte van de kans die in het algemeen of voor een bepaald type delict minimaal vereist zou zijn, kunnen niet worden gegeven, laat staan deze kans in een percentage uitdrukken.
Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de onderhavige zaak als volgt.
Verdachte heeft een vuurwapen meegebracht naar aangever met wie hij een conflict had. Verdachte heeft dit wapen met de vinger op de trekker vastgehouden en in of nabij de auto van aangever gehouden, en dus in de nabijheid van aangever, die op de bestuurdersstoel zat. Toen aangever gas gaf, haalde verdachte de trekker over. Aangever heeft als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel opgelopen (zoals hierna te overwegen).
De rechtbank overweegt dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was dat aangever bij het zien van het wapen in de hand van verdachte gas zou geven en dat verdachte daardoor in onbalans zou (kunnen) raken, hetgeen blijkens de verklaring van verdachte en getuigen ook daadwerkelijk is gebeurd. Dit moet ook voor verdachte voorzienbaar zijn geweest.
Onder deze omstandigheden, te weten:
- het met de vinger op de trekker vasthouden van een schietklaar wapen dat een scheikundige ontploffing teweeg kan brengen
- het staan dichtbij (naast) een auto met draaiende motor
- het houden van de hand met daarin het wapen zeer nabij of (volgens de verklaring van verdachte via het geopende raam aan bestuurderskant) in de auto
- terwijl aangever op de bestuurdersstoel zat (en het schietklare wapen in zijn directe nabijheid was)
is de kans naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te noemen dat het schietklare wapen afgaat en dat de bestuurder ten gevolge hiervan ernstig gewond raakt. Die kans heeft zich ook gerealiseerd. De genoemde gedragingen van verdachte kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg (zwaar lichamelijk letsel bij aangever) dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.2.Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte dan ook voorwaardelijk opzet op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans heeft bestaan dat aangever door het handelen van verdachte het leven zou hebben gelaten. Zoals reeds overwogen, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte heeft geschoten met een wapen met kogels. Evenmin kan worden vastgesteld om wat voor soort vuurwapen het (wel) ging en waar verdachte het vuurwapen op richtte. Wel staat vast dat aangever gewond is geraakt aan zijn hand - niet zijnde een vitaal orgaan.
De rechtbank heeft geen inzicht gekregen in de exacte manier waarop het letsel aan de hand door het schieten met het vuurwapen is veroorzaakt. In die omstandigheden kan de rechtbank niet in voldoende mate vast stellen dat de kans aanmerkelijk was dat aangever evengoed - op een andere plek in zijn lichaam - potentieel dodelijk letsel zou hebben kunnen oplopen. Voorwaardelijk opzet op de dood van aangever kan dan ook niet worden bewezen, hetgeen tot gevolg heeft dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de onder 1. primair ten laste gelegde poging tot moord en poging tot doodslag.
Dat aangever daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, volgt uit de onder de hierboven reeds besproken en onder de bewijsmiddelen opgenomen letselrapportage. Het letsel van aangever bestaat uit breuken in de onderste botjes van de middel- en ringvinger. De botbreuken betroffen gecompliceerde breuken waarbij het bot in meerdere stukken was gebroken of versplinterd. Operatief ingrijpen was noodzakelijk, waarbij de breuken werden gefixeerd.
Aangever kan zijn middelvinger niet meer volledig strekken en de middelvinger staat scheef, hetgeen blijvend is. Gelet op de aard van het letsel, de noodzaak van medisch ingrijpen en het gebrek aan uitzicht op volledig herstel is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.3.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling bewezen kan worden.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat zij het voorwaardelijke verzoek van de raadsman buiten beschouwing zal laten, nu geen van de gestelde voorwaarden is vervuld.
Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde poging tot afpersing als volgt. Verdachte heeft verklaard dat hij op 7 januari 2017 naar het Thialfstadion is gekomen om aangever te confronteren met (een USB-stick met daarop) opgenomen gesprekken tussen aangever en verdachte, die verdachte dreigde te zullen delen met curatoren en het openbaar ministerie. Verdachte had de bedoeling om aangever te bewegen/over te halen om geld aan verdachte te betalen.
Gelet op hetgeen reeds overwogen met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte een wapen heeft meegenomen naar de confrontatie met aangever en dat ook ter hand heeft genomen. In combinatie met de genoemde verklaring van verdachte omtrent het (uiteindelijke) doel van de confrontatie is de rechtbank van oordeel dat een poging tot afpersing bewezen kan worden.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 januari 2017, opgenomen op pagina 578 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017007399-JUS-01 d.d. 2 december 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik was gisteren bij het Thialfstadion in Heerenveen.
V: Hoe laat bent u gisteren weggegaan?
A: Ik heb gisteren om 18.54 uur bij de [restaurant] eten besteld. Dit staat ook in mijn telefoon.
O : Contact [restaurant] wordt waargenomen in de telefoon van de aangever. Er is om 18.54 uur gebeld met de [restaurant] door de telefoon van de aangever. Tijdstip toestel loopt synchroon met de werkelijke tijd.
A: Ik stapte in mijn auto. Ik startte mijn auto en reed weg, in de richting van de uitgang. Ik draaide het parkeervak uit. 10 meter verderop zag ik een man op de weg. Ik stond wel recht op de weg. Ik zag deze man zwalkend op mij af komen lopen. Ik stopte naast deze man en deed mijn raam open. Hij stond aan de bestuurderskant. Ik sprak deze man aan. Ik vroeg aan hem hoe het met hem ging, of ik zei: Kan ik u helpen, iets in die strekking. Op dat moment zag ik dat de man niet op mijn woorden reageerde. Maar hij ging wel aan mijn linker achterdeur frutselen. Ik zei letterlijk tegen hem: Wat ben je aan het doen? Wat doe je? Ik zag dat hij mij aankeek. Ik hoorde hem zeggen: Ken je mij niet meer? Ik keek hem aan. Op dat moment zag ik een pistool in de handen van de man. Ik weet niet meer welke hand. Ik reageerde direct door op het gaspedaal te drukken. Op dat moment schoot de man, want ik hoorde een luide knal. Ik herkende [verdachte] .
Kennelijk raakte hij mij in mijn hand. Ik denk dat ik doordat ik geraakt ben, een ruk aan het stuur heb gegeven. Anders was de auto rechtdoor gegaan. Daardoor raakte ik ook auto's in de
parkeervakken aan de rechterzijde. Ik ben uitgestapt. Ik heb omgekeken en ik ben hard weggerend, al schreeuwend. Ik riep dat ik beschoten was. Ik riep dat de politie gebeld moest worden. Ik heb [verdachte] niet meer gezien.
Ik ben naar de EHBO post in het Thialfstadion gegaan. Daar is de ambulance gebeld. Er is mij verteld dat de operatie aan mijn rechterhand vier uur heeft geduurd.
V: Wat hebben de artsen gezegd over het herstel?
A: Ze hebben gezegd dat een botje in mijn rechtermiddelvinger verbrijzeld is. Dit botje is in stukken gegaan. Dit botje is kapot geschoten. Mijn rechtermiddelvinger zal nooit meer herstellen. De buig- en strekfunctie komt niet meer goed volgens de artsen. De rechter ringvinger is ook beschadigd. De ringvinger zal naar alle waarschijnlijkheid wel volledig herstellen.
2. De door verdachte ter zitting van 10 mei 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 7 januari 2017 [slachtoffer] opgezocht op het parkeerterrein van het Thialfstadion in Heerenveen. Ik zag dat zijn auto in mijn richting reed en ik zag dat [slachtoffer] achter het stuur zat en ik liep naar hem toe. [slachtoffer] stopte de auto en deed zijn raampje omlaag.
Ik probeerde aan de bestuurderszijde achterin te stappen, maar dat lukte niet. Ik stapte naar voren, naar waar [slachtoffer] zat.
Ik stond naast [slachtoffer] en hield het wapen in mijn hand, met mijn vinger op de trekker. Ik hield het wapen in de auto en het wapen is in de auto afgegaan. Ik hoorde een knal. Ik werd meegesleurd door de auto en ik viel op de grond.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 1 december 2017, opgenomen op pagina 538 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik wilde [slachtoffer] confronteren met de inhoud van de gesprekken/documenten zodat hij wist dat ik daarover beschikte en dat ik dus ook in staat was deze openbaar te maken en eventueel ter beschikking te stellen aan het OM. Ik had hem eerder een gedeelte van een gesprekopname via de e-mail gestuurd. Ik wilde hem laten weten dat ik meer had. Dit alles met bedoeling [slachtoffer] te bewegen/over te halen om zijn gelofte gestand te doen, namelijk mij mijn geld betalen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 7 januari 2017, opgenomen op pagina 623 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik was op zaterdag 7 januari 2017 in het ijsstadion Thialf in Heerenveen. Om omstreeks 19.15 uur was ik van plan naar huis te gaan. Ik liep daarbij over het parkeerterrein van Thialf aan de zuidzijde van het stadion. Ik hoorde op het parkeerterrein aan de voorzijde van het stadion een harde knal. Ik zag daarop een auto snel wegrijden in de richting van de rijbaan. Ik had toen door dat de auto mogelijk een andere auto had geraakt er snel vandoor ging. Ik zag dat de auto ineens stilstond. Het was daar heel druk. Ik zag dat de man uit de auto sprong. Ik hoorde dat hij riep: help, help, ik word beschoten? Hij riep dat een paar keer of woorden van dezelfde strekking. Ik zag dat de man met de armen omhoog stond toen hij dat riep. Daarna zag ik dat hij met zijn ene hand zijn andere arm vastpakte. Het leek alsof hij erge pijn had.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 7 januari 2017, opgenomen op pagina 623 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Ik zag een auto staan met de koplampen naar mij toe. Ik zag dat er bij de bestuurderskant een man stond. Deze man stond naar mijn gevoel kort bij de auto. Ik zag dat de auto begon te rijden. Kort nadat de auto begon te rijden hoorde ik een knal. Ik zag dat de auto aardig wat vaart maakte en tegen een tweetal auto’s aan knalde. Ik zag dat de man die bij de auto stond omviel. Ik zag de man op de grond liggen. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een pistool had.
6. Een letselrapportage, op 3 maart 2017 opgemaakt en ondertekend door A.W. Westerveld, forensisch arts KNMG, voor zover inhoudend, als geneeskundige verklaring:
Datum letselonderzoek: 1 maart 2017.
Betreft: [slachtoffer] .
Het onderzoek bestond uit het raadplegen van door betrokkene toegezonden beeldmateriaal
en van medische informatie die op verzoek door de behandelaren is verstrekt. Er is gebruik gemaakt van door betrokkene aangeleverde licht foto's. Röntgenfoto's zijn verstrekt door het MCL, hiervan is een selectie aan dit rapport toegevoegd.
Aanvullende info mbt het incident:
Uit op 27 februari 2017 ontvangen informatie van plastisch chirurg mw. I.S. Krabbe-Timmerman van het MCL bleek dat betrokkene op de avond van het incident is geopereerd
aan zijn hand. Hierbij zijn, volgens beschrijving van de chirurg, lichaamsvreemde deeltjes verwijderd en breuken in de onderste botjes van de middel- en ringvinger gefixeerd. Deze vingers hadden radiodorsaal huidletsel, dat wil zeggen wonden aan de kant van de duim en handrug. Tevens was er een oppervlakkige ontvelling aan de handrugzijde van de duim. Betrokkene kon zijn vingers niet strekken.
Letselbeschrijving:
Bij röntgenonderzoek bleken de aan de handrug grenzende kootjes van de middel- en ringvinger versplinterd te zijn. Tevens waren op de röntgenfoto ter plaatse van de verwondingen niet lichaamseigen deeltjes zichtbaar.
Beoordeling (interpretatie) van de letsels:
Er is zowel huid - als botletsel van de derde en vierde vinger rechts. De botbreuken zijn
zogenaamde communitieve fracturen, breuken waarbij het bot in meerdere stukken is gebroken of versplinterd. Dit soort breuken ontstaat veelal door direct op een bot inwerkend
geweld. De acute huidletsels zijn slechts op één door betrokkene aangeleverde foto goed
zichtbaar, er is een dwars over de basis van de derde en vierde vinger verlopend bloedend
letsel te zien waarvan de wondranden niet goed zichtbaar zijn en derhalve niet te verder
beschrijven.
Conclusie: Het letsel is op 7 januari acuut ontstaan. Het zal naar schatting van de behandelaar zeker een jaar duren voordat het maximaal mogelijke herstel is bereikt. Er dient nog zeker één operatie te volgen om het materiaal te verwijderen dat voor fixatie van de botfragmenten is gebruikt. Naar verwachting van de behandelaar zal geen volledig herstel optreden, er is een zeer grote kans dat de derde en vierde vinger rechts stijver zullen zijn dan voorheen. Het geconstateerde letsel kan passen bij de door het slachtoffer aangegeven toedracht.
Beantwoording van de vragen: Het geconstateerde letsel, beschadiging van de huid en het daaronder versplinterde bot van de vingerkootjes met lichaamsvreemde materie in de wonden, zou goed kunnen passen bij direct op de vingers inwerkend geweld zoals bij een schot met een vuurwapen. Betrokkene is op de avond van het incident geopereerd, waarbij het lichaamsvreemde materiaal in de wonden zo goed mogelijk is verwijderd. De botfragmenten van het onderste kootje van de vierde vinger zijn met twee gekruiste draden gefixeerd. Voor de fixatie van de botfragmenten van de derde vinger is een zogenaamde fixateur externa gebruikt. De huidletsels zijn gehecht. Te zijner tijd, als er voldoende stabiliteit in de beschadigde vingerkootjes is opgetreden doordat de losse botdelen weer zijn vergroeid zal het fixatie materiaal operatief worden verwijderd. Een eindtoestand zal vermoedelijk pas over een jaar worden bereikt en de verwachting is dat beide beschadigde vingers stijver zullen zijn dan voorheen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1 subsidiair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 7 januari 2017 te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen, op het parkeerterrein van het Thialfstadion, aldaar, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten versplinterde kootjes van de middel- en ringvinger van de rechterhand, waarvoor een operatie noodzakelijk was, heeft toegebracht, terwijl die [slachtoffer] zich in een personenauto met in werking zijnde motor op genoemd parkeerterrein bevond en het portierraam aan de bestuurderskant had geopend, een vuurwapen heeft afgevuurd in de directe nabijheid van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] werd geraakt;
2.
hij op 7 januari 2017 te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer] , welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte,
- zich op 7 januari 2017, met een wapen naar het parkeerterrein van het Thialfstadion in Heerenveen heeft begeven en vervolgens
- die [slachtoffer] , aldaar, heeft opgewacht en vervolgens
- toen die [slachtoffer] met een door hem bestuurde personenauto naast hem, verdachte, bleef staan en het portierraampje had geopend en hem aansprak, heeft geprobeerd de linker achterportier van de personenauto te openen, teneinde die personenauto van die [slachtoffer] te betreden en vervolgens
- een wapen in de directe nabijheid van die [slachtoffer] gehouden, en vervolgens
- dat wapen heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair Zware mishandeling
2. Poging tot afpersing.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair (poging tot doodslag) en feit 2 (poging tot afpersing) wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in het geval van een veroordeling rekening te houden met het feit dat verdachte nog niet eerder met justitie in aanraking is geweest, dat verdachte zich de afgelopen anderhalf jaar aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, alsmede met de medische toestand van verdachte. Verdachte is kankerpatiënt, heeft veel medische behandeling nodig en kent een uiterst onzekere toekomst. Voorts heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de onnodige vertraging in het proces doordat de geplande zitting op 1 november 2018 niet door kon gaan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapporten d.d. 8 mei 2019, 12 april 2018, 19 december 2017, 6 december 2017 en 8 september 2017, het trajectconsult d.d. 5 oktober 2017, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 16 oktober 2018, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling en een poging tot afpersing. Verdachte is met een schietklaar wapen naar het parkeerterrein bij het Thialf ijsstadion gegaan, alwaar zojuist het EK schaatsen had plaatsgevonden en veel mensen waren. Daar heeft hij aangever, die bij het evenement aanwezig was, opgewacht. Toen aangever in zijn auto het parkeerterrein wilde verlaten, liep verdachte op hem af. Toen verdachte het achterportier niet kon openen, heeft hij bij of door het raam aan de bestuurderskant een wapen (met zijn vinger op de trekker) gehouden, in de nabijheid van aangever. Toen aangever in reactie daarop gas gaf, is het wapen afgegaan, waardoor aangever zwaar gewond is geraakt aan zijn hand.
Over de aanleiding van het schietincident merkt de rechtbank het volgende op. Verdachte heeft verklaard dat hij aanspraak meende te maken op een geldbedrag en dat hij reeds meerdere malen heeft geprobeerd om met woorden - via e-mail en WhatsApp - te bewerkstelligen dat hij het geldbedrag (van het bedrijf) van aangever zou krijgen. Daarbij had hij gedreigd opnames van gesprekken met de curatoren en het openbaar ministerie te delen. Dit heeft geen effect gehad, waarop verdachte kennelijk heeft gemeend de afgifte van het geldbedrag waarop hij meende recht te hebben af te moeten dwingen met een vuurwapen.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij - in plaats van het (zakelijke) conflict dat hij met aangever had via de daarvoor bestemde (juridische) wegen te beslechten - op een gewelddadige en volstrekt onacceptabele manier voor eigen rechter heeft gespeeld.
Door met een wapen te schieten op een parkeerterrein bij een groot en drukbezocht sportevenement heeft verdachte niet alleen aangever, maar ook vele andere aanwezigen angst aangejaagd.
De ervaring leert dat schietincidenten in de openbare ruimte zowel op slachtoffers als op omstanders grote impact kunnen hebben en dat dergelijke incidenten bovendien bijdragen aan in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.
De impact die het voorval op aangever en zijn gezin heeft gehad, is - zo blijkt ook uit de verklaring die het slachtoffer ter zitting heeft afgelegd - groot. Omdat verdachte voortvluchtig was en aangever mogelijk nog gevaar zou lopen, heeft aangever met zijn gezin ruim drie weken in een safe house gezeten, afgesloten van hun vertrouwde omgeving. Aangever heeft aangegeven dat hij zowel fysiek als mentaal nooit meer dezelfde zal zijn. Hij heeft PTSS opgelopen ten gevolge van het voorval en spreekt van een leven vóór en na 7 januari 2017. Door toedoen van verdachte zal aangever zijn hand nooit meer volledig/optimaal kunnen gebruiken en daardoor tevens tot in lengte van dagen aan het voorval worden herinnerend. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte slaat de rechtbank acht op het volgende. Verdachte is kankerpatiënt en staat onder verscherpt medisch toezicht. Hij heeft reeds diverse operaties en behandelingen ondergaan en zal in de toekomst onder medische controle moeten blijven.
Voorts neemt de rechtbank bij de bepaling van de straf in aanmerking dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Gelet op de ernst van de feiten is naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijke duur de enige passende sanctie. De straf zal echter beduidend lager uitvallen dan de eis van de officier van justitie, nu die eis (mede) is gebaseerd op de bewezenverklaring van een poging doodslag en de rechtbank verdachte hiervan vrijspreekt. Rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte (waarvan een matigende werking uitgaat), is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden als passende straf moet worden opgelegd. De rechtbank merkt op dat zij - in tegenstelling tot de raadsman - in het tijdsverloop geen aanleiding ziet om strafvermindering toe te passen, nu geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM.
Het geschorste bevel voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is tot aan het moment van uitspraak geschorst.
De schorsing zal daarom per heden worden opgeheven.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.296,64 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De gevorderde materiële schade bestaat uit medische kosten ter hoogte van € 539,70 en kosten voor rechtsbijstand ter hoogte van € 3.756,94.
De gevorderde materiële schade bestaat uit medische kosten - blijkens ter onderbouwing overgelegde nota's - bestaand uit kosten voor informatie van de plastische chirurgie à
€ 89,70 en kosten voor psychologische hulp à € 450,00.
De kosten voor rechtsbijstand bedragen - blijkens ter onderbouwing overgelegde nota's -
€ 1.549,48 en € 2.207,46, hetgeen een totaalbedrag van € 3.756,94 oplevert.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot toewijzing van de vordering gerequireerd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het bedrag ter vergoeding van de immateriële schade dient te worden gematigd. Met betrekking tot de kosten voor rechtsbijstand heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat dit geen rechtstreekse schade is. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet de werkelijke kosten voor rechtsbijstand dienen te worden vergoed, maar een bedrag conform het liquidatietarief.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
Met betrekking tot de materiële schade overweegt de rechtbank dat de gevorderde schadevergoeding voor medische kosten (€ 539,70) voldoende is onderbouwd en dat dit onderdeel van de vordering - dat niet is betwist door de verdediging - zal worden toegewezen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De verdediging heeft de hoogte van de immateriële schade betwist. Voor de bepaling van de hoogte daarvan zoekt de rechtbank aansluiting bij de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven. De rechtbank overweegt dat er sprake is van fysiek letsel waarvoor operatief ingrijpen en behandeling noodzakelijk was (maar niet ter afwending van levensgevaar) en met blijvende hinderlijke beperkingen, maar niet in het dagelijks beroeps- of bedrijfsmatig functioneren. Zij acht het daarom passend om aansluiting te zoeken bij categorie 2 (met een maximaal toe te kennen bedrag van € 5.000,00) en (deels) categorie 3 (met een maximaal toe te kennen bedrag van € 10.000,00) betreffende fysiek letsel van voornoemde letsellijst. De rechtbank weegt tevens mee dat verdachte PTSS heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde en dat verdachte ruim drie weken in een safe house heeft doorgebracht. De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, het bedrag voor de geleden immateriële schade op grond van de redelijkheid en billijkheid vast op
€ 7.500,00.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Met betrekking tot de kosten voor rechtsbijstand overweegt de rechtbank dat door de benadeelde partij de werkelijke kosten (€ 3.756,94) voor rechtsbijstand zijn gevorderd.
In de regel komen proceskosten enkel in aanmerking voor vergoeding volgens het liquidatietarief. De rechtbank ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding om daarvan af te wijken. De rechtbank sluit bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding aan bij het in Nederlandse civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken geldend vanaf 1 januari 2019. Daarbij wordt de hoogte van het te vergoeden bedrag gebaseerd op het (totale) bedrag dat ter zake van materiële en immateriële schade wordt gevorderd, ongeacht of dat bedrag voor toewijzing vatbaar is.
Het salaris wordt berekend aan de hand van een puntenstelsel, waarbij voor het opstellen en indienen van een voegingsformulier één punt wordt gehanteerd en voor de aanwezigheid van de raadsman op de zitting ook één punt wordt toegekend. De benadeelde partij vordert schadevergoeding van in totaal (539,70 + 15.000,00 =) € 15.539,70. Voor gevorderde bedragen tussen € 10.000,00 en € 20.000,00 wordt per punt een salaris toegekend van
€ 360,00. Nu de raadsman (of diens collega) van benadeelde partij aanwezig was op drie zittingsdagen waarop het toelichten van de vordering (aanvankelijk) gepland was, kent de rechtbank in totaal vier punten à € 360,00 per punt een totaalbedrag van € 1.440,00 toekennen ter zake van kosten voor rechtsbijstand.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 1.440,00, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Dit brengt het totaal toe te wijzen bedrag op € 8.939,70.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 302 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 8.039,70 (zegge: achtduizendnegenendertig euro en zeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2017.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 8.039,70 (zegge: achtduizendnegenendertig euro en zeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 75 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 539,70 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
De rechtbank veroordeelt verdachte in de proceskosten van [slachtoffer] en stelt deze vast op een bedrag van € 1.440,00 (zegge: eenduizendvierhonderdveertig euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 juni 2019.