Vgl. HR 7 april 2009, LJN BH1339 (niet gepubliceerd) t.a.v. art. 450, tweede lid, (oud) Sv.
HR, 15-03-2011, nr. 09/01243
ECLI:NL:PHR:2011:BO9824
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-03-2011
- Zaaknummer
09/01243
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BO9824
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO9824, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO9824
ECLI:NL:PHR:2011:BO9824, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO9824
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2011/116
Uitspraak 15‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Betekening dagvaarding. De raadsman van de verdachte heeft hoger beroep ingesteld en aan deze raadsman is – als gemachtigde – aanstonds de dagvaarding in hoger beroep uitgereikt. Die uitreiking geldt ingevolge art. 408a in verbinding met het hier toepasselijke art. 450.4 Sv als betekening in persoon. De omstandigheid dat niet blijkt dat overeenkomstig art. 450.4, tweede volzin, Sv een afschrift van de dagvaarding als gewone brief over de post aan het door of namens de verdachte daartoe opgegeven adres is toegezonden, maakt dat niet anders. Deze verzending maakt geen deel uit van de betekening. Die betekening is met de uitreiking van de dagvaarding aan de gemachtigde voltooid.
15 maart 2011
Strafkamer
Nr. 09/01243
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 3 februari 2009, nummer 21/004595-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend. In de toelichting van het middel wordt betoogd dat het Hof heeft verzuimd te onderzoeken of aan de verdachte overeenkomstig het bepaalde in art. 450, vierde lid, Sv een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep is toegezonden.
2.2. Art. 408a Sv luidt:
"Indien het hoger beroep is ingesteld door de verdachte in persoon of door een gemachtigde ingevolge artikel 450, eerste en tweede lid, kan aanstonds een oproeping van de verdachte worden betekend om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen, ten einde terecht te staan ter zake van een of meer van de feiten hem in eerste aanleg tenlastegelegd."
Art. 450, vierde lid, Sv luidt:
"De uitreiking van de oproeping aan de gemachtigde geldt als een uitreiking in persoon aan de verdachte. Een afschrift van de dagvaarding wordt als gewone brief over de post aan het door of namens de verdachte daartoe opgegeven adres toegezonden."
2.3. Blijkens de daarvan opgemaakte akte is het hoger beroep ingesteld door mr. P.W.E. Hoezen, advocaat te Enschede, en is aan deze - als gemachtigde - aanstonds de dagvaarding in hoger beroep uitgereikt. Die uitreiking geldt ingevolge
art. 408a in verbinding met het hier toepasselijke art. 450, vierde lid, Sv als betekening in persoon. De omstandigheid dat niet blijkt dat overeenkomstig art. 450, vierde lid tweede volzin, Sv een afschrift van de dagvaarding als gewone brief over de post aan het door of namens de verdachte daartoe opgegeven adres is toegezonden, maakt dat niet anders. Deze verzending maakt geen deel uit van de betekening. Die betekening is met de uitreiking van de dagvaarding aan de gemachtigde voltooid.
2.4. Het middel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde twee hechtenisstraffen van telkens zeven dagen en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 maart 2011.
Conclusie 15‑03‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door de enkelvoudige kamer van het Gerechtshof te Arnhem veroordeeld bij arrest van 3 februari 2009.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 09/01243 en 09/00902. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede, één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te onderzoeken of aan de verdachte, die ter terechtzitting in hoger beroep niet is verschenen, overeenkomstig het bepaalde in art. 450 lid 4 Sv een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep is gezonden.
5.
Het middel berust op de opvatting dat voor een geldige uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep overeenkomstig het bepaalde in art. 450 Sv vereist is dat een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep naar de verdachte is gezonden. Deze opvatting vindt geen steun in de wet. Uitreiking aan de gemachtigde advocaat geldt als uitreiking in persoon en is daarmee voltooid.1. Voorts wijs ik op een met de tweede volzin van art. 450 lid 4 Sv overeenkomend voorschift in art. 588 lid 3, aanhef en onder c, Sv. Daar is het verzenden van een afschrift van de dagvaarding aan de verdachte voor een rechtsgeldige uitreiking niet vereist: HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317,m. nt. Sch, rov. 3.15, derde volzin.
6.
Het middel faalt.
7.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑03‑2011