CRvB, 12-12-2012, nr. 09/6081 ZW, nr. 10/4239 ZW, nr. 12/5341 ZW
ECLI:NL:CRVB:2012:BY6019
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
12-12-2012
- Zaaknummer
09/6081 ZW
10/4239 ZW
12/5341 ZW
- LJN
BY6019
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2012:BY6019, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 12‑12‑2012; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 5 Regeling betaling, terugvordering en tenuitvoerlegging van boeten en onverschuldigde betalingen
Uitspraak 12‑12‑2012
Inhoudsindicatie
1) Terugvordering ZW-uitkering. Voldoende inzichtelijk gemotiveerd op welke wijze over de periode van 1 februari 2005 tot en met 31 december 2005 onverschuldigd ziekengeld aan appellant is betaald, waarom de hoogte van de terugvordering correct is vastgesteld en dat het Uwv zich niet herkent in de stelling van appellant, dat zou worden afgezien van de terugvordering over 2005. 2) Invordering. Verrekening met WAO-uitkering. Er is geen wettelijk voorschrift dat zich verzet tegen bruto verrekening.
Partij(en)
09/6081 ZW, 10/4239 ZW en 12/5341 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 oktober 2009, 09/1093 + 09/835 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 23 juli 2010 heeft mr. Grégoire een nieuwe beslissing op bezwaar van
- 19.
juli 2010 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting van de gedingen 09/6081 ZW en 10/4239 ZW, gevoegd met de gedingen 08/1469 WAO, 08/1470 ZW, 08/1471 ZW en 10/56 ZW, heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2010. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met schriftelijk bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets.
De Raad heeft vervolgens op 24 november 2010 afzonderlijk uitspraak gedaan in de gedingen 08/1469 WAO, 08/1470 ZW, 08/1471 ZW en 10/56 ZW. Voorts heeft de Raad een schrijven van mr. Grégoire van 29 november 2007 aan de rechtbank aangemerkt als een bezwaarschrift tegen een besluit van het Uwv van 26 november 2007 en onder toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan het Uwv doorgezonden. Het onderzoek in de gedingen 09/6081 ZW en 10/4239 ZW is heropend.
Het Uwv heeft vervolgens een besluit van 31 augustus 2012 overgelegd, waarbij het bezwaar tegen het besluit van 26 november 2007 ongegrond is verklaard. Appellante heeft te kennen gegeven zich niet met dit besluit te kunnen verenigen.
De meervoudige kamer van de Raad heeft vervolgens besloten de zaken te verwijzen naar de enkelvoudige kamer van de Raad.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten. Gelet hierop heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
- 1.
De Raad gaat uit van de feiten die in de uitspraak van 24 november 2010 zijn vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
- 1.1.
Bij besluit van 26 november 2007 heeft het Uwv de over de periode van 1 februari 2005 tot en met 31 december 2005 onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) tot een bedrag van € 7.352,28 van appellant teruggevorderd.
- 1.2.
Bij besluit van 9 februari 2009 heeft het Uwv appellant bericht dat een bedrag van € 273,26 per maand op de (netto) arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingehouden in verband met voornoemde terugvordering. Bij beslissing op bezwaar van 4 mei 2009 (besluit 1) heeft het Uwv het besluit van 9 februari 2009 gehandhaafd.
- 1.3.
In lijn hiermee heeft het Uwv appellant een specificatie van 4 mei 2009 van de WAO-uitkering over mei 2009, inclusief de voornoemde verrekening, aan appellant doen toekomen. Bij besluit van 10 juli 2009 is het bezwaar tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat de specificatie niet op rechtsgevolg is gericht en derhalve geen besluit is als bedoeld in van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak, heeft de rechtbank het beroep tegen besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat uit de overgelegde uitkeringsspecificaties blijkt dat het Uwv maandelijks een bedrag van € 391,09, zijnde het gebruteerde nettobedrag van € 273,26, op de lopende uitkering inhoudt. Uit de uitkeringsspecificaties is de rechtbank echter gebleken dat daardoor een nettobedrag van € 214,70 wordt verrekend. Dit is lager dan het door het Uwv vastgestelde aflossingsbedrag van € 273,26, zodat appellant van deze bestreden brutering geen nadeel ondervindt. Nu uit die specificaties tevens blijkt dat appellant premies betaalt over de bruto-uitkering is de vrees voor naheffingen door de Belastingdienst ongegrond.
- 3.
Appellant heeft in hoger beroep daartegen aangevoerd dat het nettobedrag van de maandelijkse verrekening ten onrechte is gebruteerd en heeft daarbij een beroep gedaan op een uitspraak van de Raad van 9 juli 2003, LJN AI0634. Voorts is ten onrechte geen rekening gehouden met de fiscale consequenties van de dubbel betaalde uitkeringen. Ten onrechte ook heeft het Uwv de invordering niet over een periode van 36 maanden gespreid, welke mogelijkheid de wet wel biedt.
- 4.
Het Uwv heeft in het verweerschrift opgemerkt dat de brutering van het netto-verrekeningsbedrag van € 273,26 leidt tot een netto verrekening van € 214,67, derhalve € 58,59 minder dan in besluit 1 is vermeld. Voorts is aangegeven dat er geen wettelijk voorschift is dat bruto moet worden verrekend maar dat dit in de praktijk wel gebeurt, omdat dit bijna altijd voordeliger uitkomt voor de uitkeringsgerechtigde, zoals ook hier. Tot slot is naar voren gebracht dat in artikel 5, tweede lid, van de Regeling betaling, terugvordering en tenuitvoerlegging van boeten en onverschuldigde betalingen (Stcrt. 1996, nr. 141, zoals gewijzigd bij Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van
16 december 2005, Stcrt. 2005, nr. 249), hierna aangeduid als Regeling, staat dat de vordering wordt voldaan door middel van periodieke betalingen of verrekeningen gedurende 36 maanden, te rekenen vanaf de dag waarop het Uwv aan de schuldenaar kennis heeft gegeven van de vaststelling van de termijnen. De aflossingstermijn is ter hoogte van de volledige aflossingscapaciteit, hetgeen een betaling van minder dan 36 maanden met zich kan brengen. Van het spreiden van de invordering door middel van verrekening over 36 maanden kan daarom geen sprake zijn.
- 5.1.
Bij uitspraak van 10 maart 2010 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 juli 2009 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, omdat de specificatie van 4 mei 2009 wel degelijk op rechtsgevolg was gericht en appellant in zijn bezwaar daartegen ten onrechte niet was ontvangen. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 19 juli 2010 (besluit 2) het besluit van 4 mei 2009, onder verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak, gehandhaafd.
- 5.2.
Bij beslissing op bezwaar van 31 augustus 2012 (besluit 3) heeft het Uwv, alsnog beslissende op het bezwaarschrift van 29 november 2007, het besluit van 26 november 2007 gehandhaafd.
- 6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
- 6.1.
Bij de besluiten 2 en 3 is niet volledig tegemoet gekomen aan het beroep van appellant tegen besluit 1. Op de voet van de artikelen 6:18, eerste lid, 6:19, eerste lid en 6:24 van de Awb wordt het beroep tegen het besluit 1 geacht mede te zijn gericht tegen besluiten 2 en 3.
- 6.2.
Er is allereerst aanleiding een inhoudelijk oordeel te geven over het beroep tegen besluit 3. Het Uwv heeft in dit besluit voldoende inzichtelijk gemotiveerd op welke wijze over de periode van 1 februari 2005 tot en met 31 december 2005 onverschuldigd ziekengeld aan appellant is betaald, waarom de hoogte van de terugvordering correct is vastgesteld en dat het Uwv zich niet herkent in de stelling van appellant, dat zou worden afgezien van de terugvordering over 2005. Er zijn ook geen (nieuwe) omstandigheden aangevoerd dan wel gebleken, die dringende redenen zouden kunnen opleveren om geheel dan wel gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van de (fiscale) schade, die is geleden als gevolg van teveel betaalde uitkeringen, heeft het Uwv in besluit 3 dit verzoek terecht afgewezen met verwijzing naar het oordeel van de Raad hierover in de uitspraak van 24 november 2010. Daaraan wordt toegevoegd dat besluit 3 niet de oorzaak is van de dubbel betaalde uitkering maar de correctie daarop, zodat besluit 3 niet het schadeveroorzakende besluit is.
- 6.3.
Vervolgens zal een oordeel worden gegeven over de aangevallen uitspaak en besluit 2 gezamenlijk. Besluit 1 en besluit 2 zien immers beide op de effectuering van de terugvordering door middel van (gedeeltelijke) verrekening met de WAO-uitkering en de gronden van appellant in hoger beroep komen min of meer overeen met de bezwaren tegen het bij besluit 2 gehandhaafde besluit van 4 mei 2009.
- 6.4.
Hetgeen appellante heeft aangevoerd is geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven. Voorts heeft het Uwv terecht te kennen gegeven, dat er geen wettelijk voorschrift is dat zich verzet tegen bruto verrekening. Ook treft het beroep van appellant op de voormelde uitspraak van de Raad van 9 juli 2003 geen doel, omdat die uitspraak niet ziet op invordering of verrekening. De hiervoor weergegeven uitleg door het Uwv van artikel 5, tweede lid, van de Regeling wordt onderschreven.
- 6.5.
Het hiervoor onder 6.1 tot en met 6.4 overwogene leidt de Raad tot de slotsom, dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd en het beroep tegen besluit 2 en 3 ongegrond moet worden verklaard.
- 7.
Er zijn geen redenen om te komen tot een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- -
verklaart het beroep tegen de besluiten van 19 juli 2010 en 31 augustus 2012 ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van M.D.F. Smit-de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012.
(getekende) Ch. van Voorst
(getekende) M.D.F. Smit-de Moor