HR, 14-11-1932
ECLI:NL:HR:1932:258
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-11-1932
- Zaaknummer
[14111932/NJ_1933,_p._205_(nr._2)]
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1932:258, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑11‑1932; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1932:1
- Vindplaatsen
NJ 1933, p. 205 (nr. 2)
Uitspraak 14‑11‑1932
Inhoudsindicatie
Als bestuurder van motorrijtuig doorgang op kruising niet vrijlaten, art. 5 Motor- en Rijwielreglement. Ontvankelijkheid cassatieberoep. Kan beroep in cassatie worden ingesteld door raadsman, die in hoger beroep als gemachtigde van verdachte is opgetreden? Blijkens cassatieakte is beroep in cassatie ingesteld door mr. A als raadsman van verdachte. Volgens processen-verbaal van tz. van Rb, waarop zaak van verdachte in h.b. is behandeld, is verdachte niet verschenen doch (blijkens schriftelijke machtiging) vertegenwoordigd door mr. A als gemachtigde, die eveneens als raadsman van verdachte optrad. Mr. A, die krachtens art. 398.2 jo. 425 Sv als gemachtigde voor verdachte verscheen, kon echter niet tevens optreden als diens raadsman, omdat gemachtigde de plaats van verdachte inneemt en geheel met hem wordt vereenzelvigd, terwijl raadsman slechts bijstand verleent. Mr. A was dus niet bevoegd ex art. 450 Sv als raadsman beroep in cassatie in te stellen. Verdachte n-o.
No 35254.
De Hooge Raad der Nederlanden,
Op het beroep van [requirant], fabrikant, geboren [geboortedatum] 1891 te [geboorteplaats], aldaar wonende, requirant van cassatie tegen een vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te ’s-Hertogenbosch van den acht en twintigsten Juli 1932, waarbij is bevestigd een vonnis van het Kantongerecht te ’s-Hertogenbosch van 23 Maart 1932, bij welk vonnis de requirant is veroordeeld ter zake: ‘’als bestuurder van een motorrijtuig een weg berijdende, waarmede een andere weg zich vereenigt en het punt van vereeniging naderende nagenoeg gelijktijdig met een bestuurder van een motorrijtuig, die den anderen weg berijdt en dien hij aan zijn rechterhand heeft, voor dezen met hetgeen door hem bestuurd wordt, den doorgang niet vrijlaten’’, met toepassing van de artikelen 1, 5 onder 1,73 van het Motor- en Rijwielreglement, 2 der Motor- en Rijwielwet, 23 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, tot eene geldboete van vijftien gulden, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door hechtenis van vijf dagen, zoomede tot betaling van vijftien gulden met de kosten aan de beleedigde partij;
Gehoord het verslag van den Raadsheer Kirberger;
Gezien de insinuatie, namens den Procureur-Generaal aan den requirant beteekend, ter kennisgeving van den dag, voor de behandeling dezer zaak bepaald;
Gehoord den Advocaat-Generaal Wijnveldt, namens den Procureur-Generaal, in zijne conclusie, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het ingestelde beroep;
Overwegende dat blijkens daarvan opgemaakte akte het beroep in cassatie is ingesteld door Mr. H.W.A. Schippereijn, advocaat en procureur te ’s-Hertogenbosch, als raadsman van den requirant;
dat naar luid van de processen-verbaal van de terechtzittingen van de Rechtbank van 9 Juni en van 21 Juli 1932, waarop de zaak van requirant in hooger beroep is behandeld, deze niet is verschenen, doch is vertegenwoordigd, blijkens schriftelijke machtiging, door Mr. Schippereijn als gemachtigde, die eveneens als raadsman van den requirant optrad;
dat echter Mr. Schippereijn, krachtens artikel 398 onder 2 van het Wetboek van Strafvordering, in verband met artikel 425 van dat Wetboek, als gemachtigde voor den requirant verschijnende, niet tevens kon optreden als diens raadsman, daar de gemachtigde de plaats van den verdachte inneemt en geheel met hem wordt vereenzelvigd, terwijl de raadsman slechts bijstand verleent;
dat Mr. Schippereijn dus niet bevoegd was ingevolge artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering als raadsman beroep in cassatie in te stellen;
Verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Gewezen te ’s-Gravenhage bij de Heeren Jhr. Feith, Vice-President, Taverne, Schepel, Kirberger en de Menthon Bake, Raden, in bijzijn van den Griffier Jas, die dit arrest hebben onderteekend, en door voornoemden Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van den veertienden November 1900 Twee en Dertig, in tegenwoordigheid van de genoemde Heeren, alsmede van den Advocaat-Generaal Wijnveldt; zijnde bij de uitspraak de Griffier Jas vervangen door den Griffier Kist, die dit arrest heeft onderteekend.