HR, 13-12-2011, nr. 09/04277 B
ECLI:NL:HR:2011:BQ3661
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-12-2011
- Zaaknummer
09/04277 B
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BQ3661
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BQ3661, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑12‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ3661
ECLI:NL:HR:2011:BQ3661, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑12‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ3661
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2012/20 met annotatie van mr. A.C. van ’t Hek
Conclusie 13‑12‑2011
Mr. Aben
Partij(en)
Aanvullende conclusie inzake:
[Klager]
1.
Ter zitting van 4 januari jongstleden concludeerde ik in dit cassatieberoep tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn cassatieberoep. Geklaagd is over de inbeslagneming en weigering tot teruggave aan de beslagene van een KLM-pas en een Schiphol-pas. Deze passen zijn na teruggave aan KLM, respectievelijk Schiphol vernietigd. Om die reden concludeerde ik dat de klager geen belang meer had bij zijn cassatieberoep tegen de afwijzende beschikking van de rechtbank.
2.
In zijn beschikking van 29 maart jongstleden oordeelde de Hoge Raad, anders dan ik, dat de klager wel kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad overwoog in dat verband dat er thans in cassatie van moet worden uitgegaan dat ten onrechte geen toepassing is gegeven aan artikel 116, derde lid, Sv. Het moet er onder die omstandigheden voor worden gehouden dat deze teruggave nog niet heeft plaatsgevonden en dat het onderhavige beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het nog niet geëffectueerde voornemen van de officier van justitie om in afwijking van de hoofdregel van artikel 116 Sv de inbeslaggenomen voorwerpen te doen teruggeven aan een ander dan de beslagene, te weten in dit geval: de klager (vgl. HR 30 januari 1996, LJN AD2480, NJ 1996/526). De omstandigheid dat de passen inmiddels zijn vernietigd maakt dat, aldus de Hoge Raad, niet anders.
3.
Nu de Hoge Raad van oordeel is dat de voorgestelde middelen bespreking behoeven, heeft hij mij de gelegenheid geboden om mij alsnog uit te laten over de middelen. Dat zal ik hierbij doen.
4.1.
Het eerste middel klaagt over het uitblijven van teruggave van de KLM-pas.
4.2.
Uit door mij ingewonnen informatie blijkt dat desbetreffende KLM-pas inderdaad in beslag is genomen. Daardoor berust de niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank bij de bestreden beschikking op feitelijk onjuiste gronden. In zoverre moet het middel slagen. Niettemin behoeft zulks niet tot cassatie te leiden, aangezien ik niet kan inzien welk belang de beslagene bij gegrondverklaring van het middel heeft. In het middel wordt (onder verwijzing naar een zich onder de stukken bevindende brief) aangevoerd dat het belang bij teruggave aan de klager is gelegen in de mogelijkheid om over deze pas te beschikken bij zijn onderhandelingen met zijn werkgever over de eventuele hervatting van zijn werkzaamheden. De KLM-pas, dat staat buiten kijf, behoort niet hem maar de KLM toe. De door mij ingewonnen inlichtingen leren mij dat de klager inmiddels de beschikking heeft gekregen over een vervangende KLM-pas (ik mag in dit verband wel verwijzen naar 3.4 van mijn conclusie d.d. 4 januari jongstleden), zodat reeds is voorzien in hetgeen door hem werd beoogd.
4.3.
Het eerste middel kan niet tot cassatie leiden.
5.1.
Het tweede middel klaagt over het uitblijven van een last tot teruggave van de Schiphol-pas.
5.2.
De rechtbank heeft kort gezegd overwogen dat de gronden voor inbeslagneming onverminderd aanwezig zijn en de voortzetting van het beslag rechtvaardigen. Zulks laat volgens de rechtbank een verdergaande belangenafweging niet toe. Inmiddels moet binnen het bestek van deze procedure worden aangenomen dat de officier van justitie voornemens is de Schiphol-pas terug te geven aan Amsterdam Airport Security (hierna: Schiphol). Daaruit volgt dat naar het oordeel van het openbaar ministerie de gronden voor inbeslagneming zijn komen te vervallen, zodat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. Aan dit oordeel is de beklagrechter gebonden, zodat de rechtbank (met de kennis van de huidige omstandigheden) teruggave van de Schipholpas aan de beslagene zal moeten gelasten, tenzij teruggave van het voorwerp aan de derde (Schiphol) op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is.
5.2.
In zoverre slaagt het middel dus, want de rechtbank heeft — bij nader inzien — niet de juiste maatstaf toegepast. Dit zou moeten leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak. Of de thans reeds geëffectueerde teruggave van de Schiphol-pas aan Schiphol op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is betreft een oordeel dat verweven is met waarderingen van feitelijke aard, waarvoor de cassatierechter niet geëquipeerd is. De Hoge Raad kan dus niet reeds thans doen wat de rechtbank had behoren te doen.
5.3.
Wederom vraag ik mij echter af welk belang met cassatie is gediend. Een Schiphol-pas (als ook de KLM-pas) vertegenwoordigt vrijwel geen geldelijke waarde in het maatschappelijk verkeer. Een dergelijke pas geeft toegang tot bepaalde ruimten en de eigenaar daarvan (en niemand anders) is bevoegd die toegang te verlenen c.q. te ontzeggen. Zo'n pas verschilt functioneel niet van een aan een ander toebehorende, uitgeleende sleutel. Aangezien de Schipholpas is teruggegeven en vernietigd staat de klager m.i. niets anders te doen dan Schiphol te verzoeken om de verstrekking van een nieuwe pas, zo Schiphol daartoe genegen is. Een door de rechtbank gegeven bevel tot teruggave van de pas, waartoe het beklag strekt, dwingt Schiphol immers niet om de klager toegang te verstrekken tot de ruimtes waartoe de inmiddels vernietigde pas de klager toegang gaf. Hooguit zal de klager zich vervolgens kunnen wenden tot de civiele rechter met het oog op schadevergoeding.
5.4.
Ofschoon beide middelen slagen hoeven zij m.i. niet tot cassatie te leiden.
6.
Ambthalve gronden die tot vernietiging van de bestreden beschikking zouden behoren te leiden heb ik niet aangetroffen.
7.
Deze aanvullende conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 13‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. 1. Ontvankelijkheid. 2. Ongegrondverklaring. Ad 1. Onder klager is o.m. een KLM-pas inbeslaggenomen. Deze is aan de KLM teruggegeven en vernietigd. De Rechtbank (Rb) heeft ten onrechte aangenomen dat onder klager geen KLM-pas inbeslaggenomen was. Het middel klaagt terecht dat de Rb klager in zijn beklag strekkende tot teruggave had behoren te ontvangen. Dit hoeft echter niet tot cassatie te leiden, nu klager hierbij geen belang heeft. Hij beschikt inmiddels over een vervangende KLM-pas. Ad 2. Het moet ervoor worden gehouden dat het beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de OvJ om de pas terug te geven aan een ander dan klager, alsof de teruggave nog niet had plaatsgehad. Het stond de Rb daarom niet vrij te treden in de vraag of het belang van strafvordering zich tegen die teruggave verzette. Zij had moeten beoordelen of die ander redelijkerwijs als rechthebbende kon worden aangemerkt. Ook deze klacht leidt niet tot cassatie, nu klager bij de teruggave van de pas geen belang meer heeft.
13 december 2011
Strafkamer
nr. 09/04277 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 3 september 2009, nummer RK 09/830, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben mr. J. Kuijper en mr. M. Mulder, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.2. De Hoge Raad heeft bij tussenbeschikking van 29 maart 2011 (LJN BP0455, NJ 2011/161) geoordeeld dat de Advocaat-Generaal alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld zich uit te laten over de voorgestelde middelen. Die tussenbeschikking is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.3. De Advocaat-Generaal Aben heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beklag, voor zover betrekking hebbende op de teruggave van een KLM-pas.
2.2. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Het klaagschrift strekt tot opheffing van het daarop gelegde beslag, met last tot teruggave aan klager van:
- een Schipholpas;
- een KLM-pas.
(...)
Vast is komen te staan, dat bedoelde Schipholpas op 27 januari 2009 rechtmatig, immers in verband met de verdenking van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, onder A, van de Opiumwet op of omstreeks 27 november 2008, onder klager in beslag is genomen en dat het beslag nog voortduurt. Aangezien niet is gebleken dat er ook een KLM-pas in beslag is genomen, zal de rechtbank zich bij de beoordeling van het klaagschrift beperken tot de in beslaggenomen Schipholpas en klager ten aanzien van de KLM-pas niet ontvankelijk verklaren in het klaagschrift.
(...)
De rechtbank:
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift voor wat betreft de KLM-pas."
2.3. Uit door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen, zoals in de conclusie en de aanvullende conclusie vermeld, blijkt dat onder de klager onder meer een KLM-pas in beslag is genomen, en dat deze op 29 januari 2009 aan de KLM is teruggegeven en vernietigd. De Rechtbank heeft dan ook ten onrechte aangenomen dat onder de klager geen KLM-pas in beslag was genomen. Dit leidt er toe dat de Rechtbank de klager in dit opzicht in zijn beklag had behoren te ontvangen. Het middel klaagt daarover terecht. Tot cassatie behoeft dat evenwel niet te leiden nu de klager hierbij geen belang meer heeft. Zoals blijkt uit door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen heeft de klager inmiddels de beschikking gekregen over een vervangende KLM-pas.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt over de beslissing van de Rechtbank tot ongegrondverklaring van het beklag strekkende tot de teruggave van een Schipholpas.
3.2. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Namens klager is er onder meer op gewezen, dat er geen enkel strafvorderlijk belang is bij het voortduren van het beslag, aangezien - voor zover bekend - geen onderzoek meer plaatsvindt waarvoor het noodzakelijk is dat de Schipholpas onder beslag blijft.
(...)
Op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank, in aanmerking genomen dat de tegen klager gerezen verdenking van het feit, waarvoor de officier van justitie hem thans vervolgt, ook thans nog bestaat, van oordeel, dat het belang van strafvordering zich tegen de verzochte teruggave aan klager verzet, nu zich te dezen vooralsnog niet voordoet het geval, dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onder klager in beslaggenomen Schipholpas zal onttrekken aan het verkeer of zal verbeurd verklaren. Bij dat oordeel heeft de rechtbank betrokken dat de verdenking bestaat dat klager die Schipholpas heeft gebruikt bij het misdrijf, waarvan hij wordt verdacht en waarvoor hij wordt vervolgd.
Gelet daarop en bovendien nog in aanmerking genomen dat het belang van het onderzoek zich thans verzet tegen teruggave van de in beslaggenomen Schipholpas, nu de voortduring van het beslag op die Schipholpas - gelet op het vermoedelijk daarvan gemaakte gebruik bij het begaan van het misdrijf, waarvan verdenking bestaat - noodzakelijk is voor het aan de dag brengen van de waarheid, is er geen ruimte voor de door de raadsvrouw bepleite belangenafweging.
(...)
De rechtbank:
(...)
verklaart het klaagschrift ongegrond voor wat betreft de in beslaggenomen Schipholpas."
3.3. Zoals door de Hoge Raad is geoordeeld in zijn tussenbeschikking moet het ervoor worden gehouden dat het onderhavige beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de Officier van Justitie om in afwijking van de hoofdregel van art. 116 Sv de inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan de beslagene (de klager) te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden en maakt de omstandigheid dat de Schipholpas inmiddels is vernietigd dat niet anders.
3.4. Ook in zodanig geval zal de rechter in overeenstemming met de bedoelde hoofdregel teruggave van dat voorwerp aan de beslagene gelasten, tenzij hij onder de gegeven omstandigheden de overtuiging heeft gekregen dat een ander dan de beslagene redelijkerwijs als rechthebbende op dat voorwerp kan worden aangemerkt.
3.5. De Rechtbank heeft de ongegrondverklaring van het beklag doen steunen op het oordeel dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave van de Schipholpas aan de klager verzet. Die grond kan de beslissing van de Rechtbank niet dragen. Nu, zoals hiervoor is uiteengezet, het beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de Officier van Justitie die pas terug te geven aan een ander dan de klager, stond het de Rechtbank niet vrij te treden in de vraag of het belang van strafvordering zich tegen die teruggave verzette, maar had zij dienen te beoordelen of die ander redelijkerwijs als rechthebbende kon worden aangemerkt (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.10 en 2.12).
Dat behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu de klager bij de teruggave van de Schipholpas geen belang meer heeft. Uit door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen blijkt immers dat de desbetreffende Schipholpas inmiddels is vernietigd hetgeen meebrengt dat, indien de Rechtbank het beklag van de klager alsnog gegrond zou verklaren, daaraan geen uitvoering meer zal kunnen worden gegeven. Dat is een gevolg van het feit dat de Officier van Justitie heeft verzuimd toepassing te geven aan art. 116 Sv.
Opmerking verdient in dit verband dat, mocht de klager ten gevolge van dat verzuim schade hebben geleden, hij de vergoeding van de door hem geleden schade kan vorderen in een civiele procedure.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2011.