Hof Den Haag, 30-01-2018, nr. 200.153.667/01
ECLI:NL:GHDHA:2018:217
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
30-01-2018
- Zaaknummer
200.153.667/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:217, Uitspraak, Hof Den Haag, 30‑01‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1260, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
JGz 2018/17 met annotatie van Mr. drs. R.H. Zuijderhoudt
GZR-Updates.nl 2018-0085
JGz 2019/37 met annotatie van Beintema, H.J.
Uitspraak 30‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Gedwongen opname BOPZ. Plaatsing in TBS-kliniek onrechtmatig? Interne rechtspositie.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.153.667/01
Zaak-/rolnummer rechtbank: C/10/394525 / HA ZA 12-76
arrest van 30 januari 2018
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. A.W. Grijseels te Rotterdam,
tegen
1. STICHTING BOUMAN GGZ,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Bouman,
advocaat: mr. G.F. van den Ende te Rotterdam,
2. DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelend te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. R.W. Veldhuis te Den Haag.
Het geding
Bij exploit van 24 juli 2014 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen tussenvonnis van 17 april 2013 (hierna: het tussenvonnis) en eindvonnis van 30 april 2014 (hierna: het eindvonnis) (gepubliceerd onder: ECLI:NL:RBROT:2013:5849 respectievelijk ECLI:NL:RBROT:2014:3464). Bij memorie van grieven zijn twee grieven geformuleerd. Bouman en de Staat hebben die grieven ieder afzonderlijk bij memorie van antwoord bestreden. Op verzoek van [appellant] is een datum voor pleidooi bepaald, aanvankelijk op 30 maart 2017 en later op 6 november 2017. Het pleidooi heeft geen doorgang gevonden omdat [appellant] daarvan alsnog heeft afgezien en partijen arrest hebben gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
De feiten
De feiten die onder 2.1 tot en met 2.12 van het tussenvonnis zijn vastgesteld staan in hoger beroep niet ter discussie. Gelet op die feiten en op hetgeen verder is komen vast te staan, gaat het in deze zaak om het volgende.
1.1
[appellant] is sinds 1988 bij diverse instanties in Rotterdam bekend wegens verslaving aan harddrugs en mogelijke psychiatrische problemen. Voor de behandeling daarvan is hij onder meer verwezen naar Bouman.
1.2
De psychiater van Bouman die [appellant] behandelde heeft op 9 mei 2007 aangifte van bedreiging gedaan. In de aangifte staat kort gezegd dat de psychiater diverse keren door [appellant] is bedreigd, dat [appellant] daarbij ook een keer een groot mes heeft getoond en dat de psychiater zich zozeer bedreigd voelt dat hij niet meer in de poliklinieken van Bouman komt, zijn werk niet kan doen en ook privé over zijn schouder loopt te kijken. Ook staat in de aangifte dat Bouman in april 2007 heeft besloten om, wegens de houding en opmerkingen van [appellant] , een vaste beveiliger in de polikliniek te plaatsen en dat dit zeer uitzonderlijk is.
1.3
Bij beschikking van 15 mei 2007 heeft de burgemeester van Rotterdam de inbewaringstelling van [appellant] gelast op basis van de wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: de wet BOPZ). Diezelfde dag is [appellant] opgenomen in een kliniek van Bouman.
1.4
Op 23 mei 2007 heeft de burgemeester van Rotterdam wederom een inbewaringstelling afgegeven. Bij beschikking van 30 mei 2007 heeft de rechtbank Rotterdam een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling tot uiterlijk 20 juni 2007 gegeven.
1.5
Op 26 juni 2007 heeft de rechtbank Rotterdam een voorlopige rechterlijke machtiging ingevolge de wet BOPZ verleend tot uiterlijk 26 december 2007.
1.6
In een overleg op 8 juni 2007 tussen Bouman, de GGD Rotterdam en de zogeheten Rotterdamse “Commissie van Wijze Mensen” is over [appellant] gesproken. In het verslag van dat overleg staat hierover:
“Dhr. [appellant] [geboortedatum]
Complexe casus, verslaving, gedragsstoornis en agressief, bedreigend. Voor mensen met deze ernstige mate van gedragsstoornis is het goed om te onderzoeken of de optie van een opname in een TBS mogelijk is.”
1.7
Bouman heeft FPC Veldzicht (hierna: Veldzicht), dat een psychiatrisch ziekenhuis exploiteert waarin onder meer terbeschikkinggestelden worden verpleegd, verzocht [appellant] in haar instelling op te nemen. Bouman en Veldzicht hebben hierover het volgende afgesproken:
“(…)
PROTOCOL TIJDELIJKE OPNAME IN F.P.C. VELDZICHT
Voor collega-instellingen en instellingen in de geestelijke gezondheidszorg bestaat de mogelijkheid een psychiatrische patiënt bij wie de behandeling zodanig stagneert dat binnen de eigen setting geen alternatieven voorhanden zijn, tijdelijk te plaatsen in Veldzicht.
Veldzicht biedt een dergelijke tijdelijke opname onder de volgende voorwaarden:
- De duur van de opname wordt vooraf bepaald.
- De plaatsende instelling informeert de Inspectie voor de Gezondheidszorg schriftelijk over de desbetreffende plaatsing.
- Bij de melding aan de inspectie wijst de plaatsende instelling er op dat de desbetreffende patiënt in Veldzicht valt onder de in deze kliniek vigerende interne rechtspositieregeling van de Beginselenwet Verpleging ter beschikking gestelden (Stb. 1997, 280) en het Reglement Verpleging ter beschikking gestelden (Stb. 1997, 217).
- De in Veldzicht toepasselijke regeling van de interne rechtspositie houdt onder meer in dat betrokkene zich met grieven en klachten kan vervoegen bij een onafhankelijke Commissie van Toezicht, benoemd door de minister van Justitie. (…)”
1.8
[appellant] is vervolgens, op 26 juli 2007, overgeplaatst van de kliniek van Bouman naar een TBS-kliniek van Veldzicht, de kliniek Grittenveld (hierna: Grittenveld). [appellant] verbleef daar op de afdeling vreemdelingen. Het voornemen was om hem vervolgens op te nemen in een instelling waar hij duurzaam zou kunnen verblijven, te weten in de instelling van de GGZ Drenthe te Beilen (die dubbele diagnoseproblematiek behandelt en verblijfsmogelijkheden biedt).
1.9
De advocaat van [appellant] heeft Veldzicht bij faxbericht van 18 december 2007 geschreven dat hem recentelijk was gebleken dat Grittenveld geen aangewezen instelling is als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder h van de wet BOPZ. Hij heeft Veldzicht verzocht het verblijf van [appellant] in Grittenveld onmiddellijk te beëindigen. Daarop reageerde Veldzicht bij brief van 21 december 2007:
“In reactie op uw schrijven d.d. 18 december 2007 kan ik u berichten dat onze locatie Grittenveld te Hoogeveen geen BOPZ-aanwijzing heeft. De BOPZ-aanwijzing geldt wel voor onze hoofdlocatie Veldzicht te Balkbrug (..).
Daar wij een en ander niet kunnen terugdraaien, maar evenmin van mening zijn dat we de voorbereiding op plaatsing te Beilen moeten afbreken, hebben wij besloten patiënt over te plaatsen naar onze locatie (…) te Balkbrug. (…).”
1.10
Op 21 december 2007 is [appellant] overgeplaatst naar de TBS-kliniek van Veldzicht in Balkbrug (hierna: Balkbrug). Deze kliniek is aangewezen als instelling als bedoeld in artikel 1 lid 1 h van de wet BOPZ (hierna: een BOPZ instelling).
1.11
Op 29 januari 2008 heeft de rechtbank Zwolle de rechterlijke machtiging met een jaar verlengd.
1.12
De advocaat van [appellant] heeft Bouman bij brief van 22 mei 2008 verzocht om ontslag van [appellant] uit de kliniek. Dit verzoek is op 30 mei 2008 afgewezen. Vervolgens is het verzoek om ontslag ter beoordeling voorgelegd aan de rechtbank Zwolle-Lelystad. De mondelinge behandeling van het verzoek vond plaats op 3 juli 2008. Blijkens het proces-verbaal heeft de toenmalig behandelend psychiater onder meer verklaard:
“Begeleid verlof is op dit moment niet mogelijk. Betrokkene lijdt aan een
paranoïde vorm van schizofrenie en zal buiten een instelling weer terugvallen in
middelengebruik en zal verder afglijden (maatschappelijke teloorgang). Betrokkene heeft geld nodig voor dit middelengebruik en de verwachting is dat betrokkene gewelddadig zal worden indien hij geld nodig heeft om drugs te kopen. De afdeling duurzaam verblijf in Beilen heeft recent laten weten dat betrokkene niet geschikt is voor opname in Beilen. Betrokkene wordt agressief bij middelengebruik. Dit middelengebruik is met medicatie niet in te dammen. Betrokkene gedraagt zich prima, maar wijst echter alle hulp af. Men wil neurologisch onderzoek doen om te kijken of betrokkene een hersenbeschadiging heeft opgelopen als gevolg van zijn middelengebruik. Alleen door opname en begeleiding kan verder afglijden worden voorkomen. (…)”
Het verzoek om ontslag is op 15 juli 2008 afgewezen.
1.13
De GGZ Drenthe heeft de plaatsing van [appellant] in haar kliniek te Beilen afgewezen. Ook een plaatsing in de Zwolse Poort bleek niet mogelijk. De Zwolse Poort berichtte Veldzicht bij brief van 7 juli 2008 naar aanleiding van een met [appellant] gevoerd intakegesprek:
“(…) Er is geen bereidheid van patiënt tot behandeling. Patiënt geeft aan drugs te zullen gaan gebruiken en zal dit naar verwachting ook gaan doen zodra hij enige vrijheid krijgt of kan nemen, waarbij het risico op drugsdealen niet onwaarschijnlijk is. Informatie hierover is echter onvolledig. Deze zaken maken dat een opname op de afdeling Gedragsregulatie geen zin heeft. Er is onvoldoende basis voor een succesvolle behandeling binnen onze instelling.”
1.14
Op 30 december 2008 heeft het openbaar ministerie een verzoek tot ontslag van [appellant] uit de kliniek ingediend. Dit verzoek is bij beschikking van 26 januari 2009 toegewezen. In die beschikking staat dat tijdens de aan de beschikking voorafgaande mondelinge behandeling (op 22 januari 2009) geen deskundige namens Bouman of Veldzicht ter zitting aanwezig is geweest maar wel psychiater [naam psychiater] , werkzaam te Veldzicht, die toen desgevraagd heeft meegedeeld dat hem niet is gebleken van enige reden waarom [appellant] nog in het kader van de wet BOPZ tegen diens wil in een psychiatrisch ziekenhuis zou moeten verblijven. De psychiater verklaarde ook dat hij niet namens Veldzicht of Bouman optrad en geen medische diagnose ten aanzien van [appellant] had gesteld.
Het verloop van de procedure in eerste aanleg en het oordeel van de rechtbank
2.1
[appellant] heeft gevorderd, zakelijk weergegeven, veroordeling van Bouman en de Staat tot betaling van € 34.350,- vermeerderd met rente en kosten. Hij stelt dat Bouman en de Staat onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld en heeft daartoe de volgende vier gronden aangevoerd (samengevat weergegeven):
a. Bouman had [appellant] niet mogen overplaatsen naar een TBS kliniek van Veldzicht, omdat geen sprake was van een gevaar dat daartoe aanleiding gaf. De plaatsing in een TBS kliniek was onrechtmatig;
b. De plaatsing in Grittenveld was ook onrechtmatig omdat Grittenveld geen BOPZ instelling is;
c. De positie van [appellant] in Grittenveld en in Balkbrug op basis van de door Bouman en Veldzicht gesloten overeenkomst (zie onder 1.7) is in strijd met de geldende wet- en regelgeving omdat daarin staat dat de rechtspositie die [appellant] ingevolge de wet BOPZ toekomt, aan hem wordt onthouden;
d. In Grittenveld en in Balkbrug is geen adequate behandeling gerealiseerd waardoor het verblijf van [appellant] aldaar te lang heeft geduurd.
[appellant] stelt dat hij schade heeft geleden doordat hij gedurende een zeer lange periode van zijn vrijheid is beroofd terwijl er geen waarborg was voor een adequate behandeling op een plek die daarvoor bestemd was. Hij begroot zijn schade op € 100,- per dag in Grittenveld en op € 50,- per dag in Balkbrug.
2.2
Bouman en de Staat hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
2.3
De rechtbank heeft bij tussenvonnis een aantal uitgangspunten geformuleerd en een comparitie van partijen gelast om bepaalde geschilpunten met partijen te bespreken. In het eindvonnis heeft de rechtbank, samengevat weergegeven, als volgt geoordeeld ten aanzien van de door [appellant] aangevoerde vier gronden:
a: overplaatsing van Bouman naar TBS kliniek van Veldzicht
De door Bouman aangevoerde redenen voor overplaatsing kwalificeren als een (uitzonderlijk) geval waarin overplaatsing gerechtvaardigd was zodat geen sprake is geweest van onrechtmatig handelen.
b.: Grittenveld geen aangewezen instelling
De situatie met betrekking tot [appellant] was van dien aard dat bij uitzondering tot plaatsing in de Grittenveld mocht worden overgegaan.
c.: onthouden van de aan [appellant] toekomende rechtspositie
De rechtspositie van [appellant] werd bepaald door zijn verblijfstitel (een rechterlijke machtiging op grond van de wet BOPZ) en niet door zijn verblijfplaats (in een TBS-kliniek).
Hoewel het voor [appellant] tot op zekere hoogte onduidelijk moet zijn geweest waar hij zijn klacht(en) kon indienen, heeft geen materieel verschil in rechtspositie bestaan ten nadele van [appellant] , zodat geen sprake is van onrechtmatig handelen.
d.: behandeling onvoldoende
Op grond van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd kan niet worden geconcludeerd dat Bouman en de Staat, in strijd met hun zorgplicht, de behandeling ernstig hebben gefrustreerd en te lang hebben laten voortduren. [appellant] werd overgeplaatst vanwege zijn gedragsproblematiek en houding.
De grieven
3.1
Grief I richt zich tegen de hiervoor weergegeven onderdelen a. tot en met d. van de beslissing van de rechtbank. [appellant] voert samengevat weergegeven aan:
Ad a.
Het is onbegrijpelijk dat de rechtbank de overplaatsing van [appellant] naar een TBS kliniek gerechtvaardigd heeft geacht op basis van de aangifte en het verslag van de Commissie van Wijze Mensen (zie onder 1.6). Van meer dan een feitelijk verbaal dreigen richting de ambulante behandelaars is geen sprake geweest en het gestelde extreme gevaar is niet aannemelijk geworden, aldus [appellant] . Hij wijst er op dat hij een conflict met zijn behandelend psychiater had over (psycho)medicatie en dat zijn psychiatrisch toestandsbeeld kort na de opname in mei 2007 voorspoedig is verlopen. De gestelde waanstoornis is daarna niet geconstateerd, aldus [appellant] . Opname in een reguliere GGZ-instelling voor verslavingszorg had het aanwezige gevaar volgens [appellant] kunnen wegnemen.
Ad b.
Er was geen uitzonderlijk gevaar dat rechtvaardigde dat [appellant] niet in een BOPZ instelling werd geplaatst.
Ad c.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat er materieel geen verschil in interne rechtspositie heeft bestaan ten nadele van [appellant] . Dat blijkt uit de annotatie bij het eindvonnis (gepubliceerd in JVGGZ, aflevering 2014/47). Daarin staat onder meer dat patiënten onder de Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden (Bvt) over het algemeen beginnen met veel beperkingen en dat zij vrijheden gaandeweg moeten “verdienen”, terwijl voor patiënten onder de wet BOPZ (zoals [appellant] ) geldt dat voor elke verdere inperking van de vrijheid specifieke gronden moeten bestaan. Volgens de annotatoren had gemakkelijk kunnen worden geconstateerd dat [appellant] in materiële zin feitelijk wel slechter af moet zijn geweest. Verder wijst [appellant] er nog op dat:
- hij tijdens vervoer naar Veldzicht is geboeid;
- hem in de klinieken van Veldzicht geen enkele dag onbegeleid verlof is toegestaan en begeleid verlof alleen is toegestaan voor incidenteel doktersbezoek en voor een intake voor een vervolgplek;
- niet of nauwelijks sprake is geweest van het af en toe luchten op een omsloten buitenplaats.
Ad d.
De rechtbank heeft miskend dat [appellant] niet de juiste behandeling en begeleiding heeft gekregen door de plaatsing in Veldzicht, door het uitblijven van een geschikte vervolgplek en door een conflict tussen Veldzicht en Bouman over de eindverantwoordelijkheid. Het conflict heeft ertoe geleid dat is afgezien van de voorgenomen plaatsing in Beilen. Ook heeft de behandeling te lang geduurd.
Grief II bevat een bewijsaanbod op diverse onderdelen.
Het hof begrijpt uit de toelichting dat met griefonderdeel a. wordt betoogd dat de overplaatsing van [appellant] naar een TBS kliniek onrechtmatig was en derhalve betrekking heeft op het verblijf van [appellant] in zowel Grittenveld als Balkbrug, terwijl griefonderdeel b specifiek betrekking heeft op de vraag of daarnaast onrechtmatig was dat [appellant] in de niet als BOPZ instelling aangewezen kliniek Grittenveld werd geplaatst.
De beoordeling van de grieven
Overplaatsing naar TBS kliniek
3.2
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de overplaatsing van Bouman naar een TBS kliniek op zichzelf niet onrechtmatig was. Uit de aangifte van de behandelend psychiater en het verslag van het overleg tussen Bouman, de GGD Rotterdam en de Commissie van Wijze Mensen volgt dat het gedrag van [appellant] voor Bouman en haar personeel zozeer bedreigend was, dat (i) besloten is een uitzonderlijke maatregel te treffen, te weten het aanstellen van een vaste beveiliger en (ii) de behandelend psychiater zijn werk in de poliklinieken van Bouman niet meer kon uitoefenen. De overplaatsing van [appellant] naar een TBS kliniek, waar de beveiliging van het personeel beter is gewaarborgd, was daarom gerechtvaardigd. Dat [appellant] in deze procedure - dus achteraf - met zoveel woorden stelt dat hij destijds niet echt gevaarlijk was en dat zich ook geen gevaar heeft verwezenlijkt, doet hieraan niet af. De door [appellant] bij Bouman en haar personeel opgewekte vrees gaf voldoende aanleiding voor de overplaatsing.
Grittenveld geen BOPZ instelling
3.3
Vast staat dat de TBS kliniek Grittenveld, waar [appellant] bijna vijf maanden (van 26 juli tot 21 december 2007) heeft verbleven, geen BOPZ instelling was. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis terecht tot uitgangspunt heeft genomen is een gedwongen opname ingevolge de wet BOPZ een ingrijpende maatregel die aan strikte voorwaarden is gebonden. Een van die voorwaarden is dat de betrokkene in een BOPZ instelling wordt opgenomen. Het is in beginsel onrechtmatig om de gedwongen opname elders te doen plaatsvinden.
3.4
Bouman en de Staat hebben als verweer gevoerd dat de opname in de TBS kliniek Grittenveld, als een uitzondering op het hiervoor genoemde beginsel, in dit geval gerechtvaardigd was omdat geen andere instelling dan Veldzicht bereid was [appellant] op te nemen en Veldzicht geen plaats had in haar kliniek in Balkbrug (die wel is aangewezen als BOPZ instelling). Daarom is bij wijze van noodoplossing gekozen voor een “crisisplaatsing” in Grittenveld. Ook hebben zij aangevoerd dat Grittenveld een dependance is van de hoofdlocatie van Veldzicht in Balkbrug en feitelijk voldoet als BOPZ instelling en dat de wijze van behandeling in Grittenveld niet afwijkt van die in Balkbrug.
[appellant] heeft betwist dat er gedurende zes maanden (bedoeld zal zijn: 5 maanden) geen plaats voor hem was in Balkbrug.
3.5
Het hof acht op zichzelf aannemelijk dat, gegeven de in de kliniek van Bouman ontstane onhoudbare situatie die aanleiding gaf tot (spoed)overplaatsing van [appellant] naar een TBS kliniek, eind juli 2007 niet onmiddellijk een voor [appellant] geschikte plaats in een BOPZ instelling beschikbaar was en dat een “crisisplaatsing” nodig was. Het verweer van Bouman en de Staat dat [appellant] gedurende bijna vijf maanden niet in een BOPZ instelling kon worden geplaatst, is echter onvoldoende gemotiveerd. De Staat heeft bij dupliek (m.n. onder 3.2.4) wel een opsomming gegeven van zijn inspanningen om [appellant] in een wel als BOPZ aangewezen vervolginstelling te plaatsen en in dat kader een overzicht overgelegd (productie 6), maar volgens dat overzicht zijn die inspanningen eind 2007 of in 2008 verricht, terwijl het er om gaat welke inspanningen zijn verricht vóór en gedurende de opname van [appellant] in Grittenveld (van 26 juli tot 21 december 2007). Verder is gebleken dat [appellant] vrijwel onmiddellijk naar de kliniek te Balkbrug kon worden overgeplaatst toen zijn advocaat er op wees dat Grittenveld geen BOPZ-instelling was en om overplaatsing vroeg. In haar brief van 21 december 2007 heeft Veldzicht ook niet geschreven dat deze overplaatsing eerder niet mogelijk was, maar slechts dat zij een en ander niet kon terugdraaien. Het hof verwerpt daarom de stelling van Bouman en de Staat dat het gedurende een periode van bijna vijf maanden onmogelijk is geweest om [appellant] in een BOPZ instelling op te nemen. De plaatsing van [appellant] in Grittenveld was onrechtmatig voor in ieder geval een deel van genoemde periode van bijna vijf maanden. In het midden kan blijven welk deel dat was omdat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij door de plaatsing in Grittenveld schade heeft geleden, zoals hierna wordt toegelicht.
3.6
Voorop gesteld wordt dat niet de vrijheidsbeneming zelf onrechtmatig was, maar de opname in de niet als BOPZ aangewezen instelling Grittenveld. Die opname heeft er echter niet toe geleid dat behandeling is uitgebleven of dat is afgeweken van een behandeling in een BOPZ instelling; de bij Bouman aangevangen behandeling van [appellant] is in Grittenveld voortgezet. Dit laatste is reeds geoordeeld in het eindvonnis (r.o. 2.2.11 onder b) en is door [appellant] niet (voldoende specifiek) bestreden. De behandeling in Grittenveld week ook niet af van de behandeling daarna in de BOPZ kliniek te Balkbrug, zoals de Staat heeft aangevoerd en [appellant] niet (voldoende gemotiveerd) heeft bestreden. [appellant] heeft in Grittenveld dus de behandeling gekregen die hij ook in de BOPZ instelling Balkbrug zou hebben gekregen indien hij daar direct na Bouman zou zijn geplaatst. Daarom kan niet worden vastgesteld dat hij schade heeft geleden door de plaatsing in Grittenveld. De situatie van [appellant] verschilt hiermee zodanig van die van TBS-passanten en van personen die ten onrechte voorlopige hechtenis hebben ondergaan, dat geen aanleiding bestaat aanknoping te zoeken bij de in dat soort zaken gehanteerde schadevergoedingstarieven.
Slechtere interne rechtspositie?
3.7
Het door de rechtbank gehanteerde uitgangspunt dat - anders dan in de overeenkomst tussen Bouman en Veldzicht staat - de interne rechtspositie van [appellant] werd bepaald door zijn verblijfstitel en niet door zijn verblijfplaats, staat tussen partijen niet ter discussie. Daarom zal ook het hof hiervan uitgaan.
3.8
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, niet blijkt dat hij daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden van de omstandigheid dat Veldzicht is uitgegaan van toepasselijkheid van de rechtspositie die ingevolge de Bvt geldt in plaats van die ingevolge de wet BOPZ. [appellant] heeft volstaan met het opsommen van de beperkingen die hem zijn opgelegd. Maar ook de wet BOPZ biedt grondslagen voor die beperkingen (zoals in artikel 40, derde lid) en de behandelaren hebben daadwerkelijk aanleiding gezien om specifiek in het geval van [appellant] beperkingen op te leggen. Dit blijkt uit de verklaring van de behandelaar zoals opgenomen in het proces-verbaal van 3 juli 2008 (zie onder 1.12) en uit de door de Staat als productie 3 bij conclusie van antwoord overgelegde samenvatting van de observatieverslagen van Veldzicht. In deze stukken is onder meer vermeld dat onbegeleid verblijf op het “achterterrein” niet werd toegestaan omdat [appellant] moeilijk was in te schatten en zich grotendeels onttrok aan het zicht van het personeel en een drugsverleden had. [appellant] heeft in het licht van deze stukken onvoldoende onderbouwd dat hem minder beperkingen zouden zijn opgelegd indien Veldzicht met Bouman was overeengekomen dat de interne rechtspositie ingevolge de wet BOPZ van toepassing zou zijn.
3.9
De annotatie waarnaar [appellant] heeft verwezen leidt niet tot een ander oordeel. Daarin wordt in algemene zin melding gemaakt van een verschil in rechtspositie onder enerzijds de Bvt en anderzijds de wet BOPZ. Daaruit volgt niet dat [appellant] in zijn specifieke omstandigheden daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden. Zo is in de annotatie vermeld dat het gebruikelijk is dat in een TBS kliniek alle deuren van een afdeling op slot zitten, terwijl dat volgens de wet BOPZ per patiënt moet worden bepaald. Dat [appellant] hiervan (of van een ander verschil) nadeel heeft ondervonden volgt echter niet uit de stellingen en stukken. Integendeel, in het verslag van Grittenveld (productie 35 bij conclusie van repliek) staat dat [appellant] in Grittenveld juist meer vrijheden ervaarde dan hij gewend was, met als voorbeeld (onder meer) dat de deur niet altijd op slot hoefde.
Behandeling onvoldoende?
3.10
Zoals de Staat onder verwijzing naar het behandelplan heeft aangevoerd heeft de behandeling door Veldzicht bestaan uit het bieden van structuur, het observeren en het voeren van psycho-educatieve gesprekken. [appellant] heeft in dat kader arbeidstherapie gekregen, regelmatig met de psychiater gesproken en een medicamenteuze behandeling gekregen in verband met zijn verslaving. [appellant] heeft niet concreet gemaakt in welk opzicht deze behandeling verkeerd of ontoereikend was. Evenmin heeft hij (voldoende) onderbouwd dat de afwijzing van de GGZ Drenthe verband hield met een conflict tussen Bouman en Veldzicht. Dat lag wel op zijn weg, nu de Staat heeft gesteld dat GGZ Drenthe de gedragsproblematiek van [appellant] te zwaar vond en dit ook volgt uit de onder 1.12 weergegeven verklaring van de behandelend psychiater en uit een door de Staat overgelegd verslag van de Commissie van Wijze Mensen (conclusie van dupliek van de Staat, productie 7).
3.11
De stelling van [appellant] dat Bouman en de Staat de behandeling te lang hebben laten voortduren kan evenmin worden gevolgd. Medio 2008 was de toenmalige behandelend psychiater nog (steeds) van oordeel dat “verder afglijden” van [appellant] alleen door opname en begeleiding kon worden voorkomen (zie onder 1.12). Uit de verklaring van psychiater [naam psychiater] (zie onder 1.14) kan worden afgeleid dat dit eind januari 2009 niet meer het geval was, maar niet dat de behandeling toen, eind januari 2009, al te lang had geduurd, temeer niet omdat psychiater [naam psychiater] zelf geen bemoeienis had gehad met de behandeling van [appellant] .
Het verwijt dat Bouman en de Staat [appellant] vanaf Veldzicht hadden moeten overplaatsen naar een vervolginstelling gaat evenmin op. Zoals Bouman en de Staat hebben aangevoerd is dat geprobeerd maar niet mogelijk gebleken, zoals blijkt uit de brief van de Zwolse Poort (zie onder 1.13).
3.12
In zijn toelichting op grief 2 heeft [appellant] diverse specifieke bewijsaanbiedingen gedaan. Deze hebben betrekking op feiten die al vaststaan (zoals het feit dat Grittenveld geen BOPZ instelling is), die niet ter zake dienend zijn of betrekking hebben op stellingen die, zoals hiervoor is vermeld, onvoldoende zijn onderbouwd. Het hof komt daarom niet toe aan een bewijsopdracht.
3.13
De conclusie is dat de grieven falen en dat de bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van zowel Bouman als de Staat.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van 17 april 2013 en 30 april 2014 van de rechtbank Rotterdam;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Bouman tot op heden begroot op € 1.920,- aan verschotten en € 1.158,- aan salaris advocaat, en aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.920,- aan verschotten en € 1.158,- aan salaris advocaat, en bepaalt ten aanzien van de kostenveroordeling ten behoeve van de Staat dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Honée, G. Dulek-Schermers en J.C.F. Talman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2018 in aanwezigheid van de griffier.