Rb. Rotterdam, 30-04-2014, nr. C/10/394525 / HA ZA 12-76
ECLI:NL:RBROT:2014:3464
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
30-04-2014
- Zaaknummer
C/10/394525 / HA ZA 12-76
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2014:3464, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 30‑04‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBROT:2013:5849, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 17‑04‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 1 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 2 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 36 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 37a Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 37b Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 38a Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 38b Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 38c Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 38d Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 39a Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 40a Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 41a Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 41b Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 42 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 43 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 44 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 4 Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden
- Vindplaatsen
JVggz 2014/47 met annotatie van P.A.M. Mevis, M.J.F. van der Wolf
Uitspraak 30‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Vervolg op tussenvonnis van 17 april 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:5849). Schadevordering TBS'er tegen kliniek.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/394525 / HA ZA 12-76
Vonnis van 30 april 2014
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. drs. A.W. Grijseels,
tegen
1. de stichting
STICHTING BOUWMAN GGZ,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. G.F. van den Ende,
2.
DE STAAT DER NEDERLANDEN , MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE, VELDZICHT,
gevestigd te Balkbrug,
gedaagde,
advocaat mr. drs. R.W. Veldhuis.
Partijen blijven verder aangeduid als [eiser], Bouman en de Staat.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 17 april 2013;
- -
het schrijven van mr. Grijseels, met producties, ingekomen ter griffie van deze rechtbank
op 14 oktober 2013;
- het proces-verbaal van comparitie van 28 oktober 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling
2.1.
Bij tussenvonnis van 17 april 2013 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast teneinde hetgeen zij onder 4.2, 4.3, 4.4 en 4.5 van dat vonnis heeft overwogen nader met partijen ter zitting te bespreken.
2.2.
Beoordeelt dient te worden of de verwijten die [eiser] jegens Bouman en de Staat aanvoert, mede in het licht van hetgeen hieromtrent reeds is overwogen, als een onrechtmatige daad zijn aan te merken.
overplaatsing naar Veldzicht (Bouman)
2.2.1.
De vraag die ter beoordeling voorligt of, zoals Bouman heeft aangevoerd, sprake was van een (uitzonderlijk) geval, waarin een overplaatsing van [eiser] naar Veldzicht gerechtvaardigd was.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [eiser] in dit verband (nader) verklaard: “(…) Het verslag van Bouman productie 3 bij conclusie van dupliek geeft een soort opsomming van feiten. Waar het verslag precies van afkomstig is of voor is gemaakt is niet helemaal duidelijk. In ieder geval hebben de opgesomde gebeurtenissen geleid tot het ultieme remedium dat de BOPZ biedt. Door die gebeurtenissen ook te gebruiken om de overplaatsing te rechtvaardigen zijn de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit niet in achtgenomen. (…) Ik vind niets terug dat onderbouwt dat ik personeel bedreigd heb. Ik kon het juist heel goed met [persoon1] vinden. Een conflict met een behandelaar is geen rechtvaardiging om iemand naar een TBS-inrichting over te plaatsen. Dat is ook niet de conclusie van de commissie van wijze mensen geweest. De stukken werken er naar toe om mij te plaatsen in een TBS-inrichting, maar ik zie nog steeds geen onderbouwing daarvan. (…)”
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft mr. Van den Ende namens Bouman in dit verband (nader) verklaard: “(…) [persoon1] was serieus bang. Doodsbedreigingen komen niet zo vaak voor en in zulke gevallen wordt er aangifte gedaan. Overplaatsing is dan geïndiceerd. Er is ook besloten om permanent een externe beveiliger ten behoeve van [persoon1] en het behandelteam in te zetten. Wij vonden dat [eiser] naar een instelling als Veldzicht diende te worden overgeplaatst.(…)”
2.2.2.
Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat de redenen die de kliniek van Bouman heeft aangevoerd om over te gaan tot overplaatsing van [eiser] naar Veldzicht kwalificeren als een (uitzonderlijk) geval waarin overplaatsing gerechtvaardigd was. [eiser] heeft, gelet op het gemotiveerde verweer van Bouman, onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat Bouman, bij gebreke van een daartoe aanleiding gevend gevaar, een beoordelingsfout zou hebben gemaakt in zake zijn overplaatsing. Ook uit de conclusie van wijze mensen (verslag 8 juni 2007), waarnaar [eiser] verwijst, “(…) Dhr. [eiser]
Complexe casus, verslaving, gedragsstoornis en agressief, bedreigend. Voor mensen met deze ernstige mate van gedragsstoornis is het goed om te onderzoeken of de optie van een opname in een TBS mogelijk is. (…)” (productie 5 bij de conclusie van dupliek aan de zijde van de Staat) kan dat genoegzaam worden afgeleid.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat van een onrechtmatig handelen van Bouman jegens [eiser] geen sprake is.
Grittenberg geen aangewezen instelling
2.2.3.
De vraag die ter beoordeling voorligt is of, zoals Bouman en de Staat hebben aangevoerd, zich zeer bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, die een uitzondering op het wettelijk systeem van de BOPZ toestaan en een plaatsing van [eiser] naar een niet aangewezen instelling als de Grittenberg rechtvaardigen. Doorslaggevend daarbij is of aan het gevaarscriterium is voldaan.
2.2.4.
Hoewel in rechte vaststaat dat de Grittenberg geen aangewezen instelling is, als bedoeld in de Wet BOPZ, is naar het oordeel van de rechtbank, uit de processtukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam gebleken dat de situatie met betrekking tot [eiser] van dien aard was dat er ruimte was om, bij uitzondering, tot plaatsing in de Grittenberg over te gaan. Immers aan het gevaarscriterium is voldaan. Het zwaartepunt van het gevaar is niet zozeer gelegen bij [eiser] zelf, maar veeleer gelegen in het feit dat [eiser] in het contact met behandelaar(s) en medewerkers van Bouman dreigend, verbaal en non verbaal agressief was waardoor een situatie is ontstaan waarin het beveiligingsniveau van aangewezen instellingen als Bouman en Veldzicht ontoereikend was om [eiser] te behandelen en te handhaven. Van [eiser] mocht in het licht van het door Bouman en de Staat gemotiveerde verweer en de bij dupliek in het geding gebrachte producties een inhoudelijke reactie worden verwacht. Nu [eiser], behoudens hetgeen hij ter zake van de overplaatsing naar Veldzicht ter zitting heeft verklaard, verder geen nadere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat de Grittenberg geen aangewezen instelling is, kan naar het oordeel van de rechtbank van een onrechtmatig handelen van Bouman en de Staat jegens [eiser] geen sprake zijn.
Rechtspositie
2.2.5.
Bij het begrip externe rechtspositie wordt gedoeld op de consequenties voor de patiënt van de wettelijke regeling betreffende beslissingen in zake gedwongen opneming. Na een dergelijke opneming is aan de orde de interne rechtspositie waarbij gedoeld wordt op rechten en verplichtingen in de verhouding patiënt – behandelaar / ziekenhuis.
2.2.6.
De vraag die ter beoordeling voorligt is of een verblijf in de Grittenberg de (interne) rechtspositie van [eiser] heeft geschaad. Volgens de Staat heeft er geen feitelijk verschil in rechtspositie bestaan ten nadele van [eiser].
2.2.7.
[eiser] heeft ter nadere onderbouwing van zijn stelling, dat hij qua rechtspositie slechter af is geweest in de Grittenberg dan bij een verblijf in een aangewezen instelling op grond van de Wet Bopz, een tweetal producties overgelegd inzake een door hem doorlopen klachtprocedure (productie 42) en een contract inkomensbeheer gekoppeld aan woonbegeleiding (z) Onderdak (productie 43).
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [eiser] in dit verband (nader) verklaard: “(…) Ik ben in mijn rechtspositie beperkt omdat mijn bewegingsvrijheid minimaal was, er een verscherpte verlofregeling gold, de behandeling nooit deugdelijk van de grond is gekomen en er geen klachtencommissie BOPZ was. Dat had tot gevolg dat ik niet met verlof kon, nauwelijks werd gelucht, ik geboeid ben met boeien en een stok wat in een BOPZ kliniek niet voorkomt.(…)”
2.2.8.
De rechtbank volhardt in haar oordeel dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de rechtspositie van [eiser] wordt bepaald door diens verblijfstitel (RM in het kader van de BOPZ) en niet door diens verblijfsplaats (TBS-kliniek) (r.o. 4.4 van haar tussenvonnis).
De door de Staat aangehaalde jurisprudentie ter onderbouwing van zijn standpunt, dat de rechtspositie ook kan worden bepaald door de verblijfplaats van betrokkene, is in dit verband ontoereikend om bovengenoemd uitgangspunt los te laten. Daar komt nog bij dat de Staat ter gelegenheid van de comparitie van partijen zijn verweer op dit punt niet nader heeft onderbouwd.
2.2.9.
Hoewel het voor [eiser] tot op zekere hoogte onduidelijk moet zijn geweest waar hij zijn klacht(en) kon indienen , is de rechtbank niettemin van oordeel dat er geen materieel verschil in rechtspositie heeft bestaan ten nadele van [eiser], zodat ondanks hetgeen hiervoor is overwogen van een onrechtmatig handelen van de Staat jegens [eiser] geen sprake is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit het schrijven van mr. Grijseels ten aanzien van de klachtprocedure (productie 42) kan worden afgeleid dat Veldzicht enerzijds onderkent dat de klacht van [eiser] volgens een BOPZ voorgeschreven interne rechtsgang bij een GGZ instelling moet worden ingediend c.q. naar een dergelijke instelling moet worden doorgestuurd en anderzijds dat zij de klacht inhoudelijk naar tevredenheid van [eiser] heeft afgehandeld, ook al was dat op grond van de Beginselenwet verpleging Terbeschikkinggestelden. Aan het door [eiser] overgelegde contract inkomensbeheer gekoppeld aan woonbegeleiding (z) Onderdak (productie 43) kan geen waarde worden toegekend, omdat het geen betrekking heeft op een onvrijwillig verblijf van hem in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de Wet BOPZ maar voorziet in een woonbegeleiding na ommekomst van zijn onvrijwillig verblijf in Veldzicht. Anders dan [eiser] ter comparitie van partijen (nader) heeft verklaard omtrent zijn rechtspositie, kan uit de processtukken (met name het behandelplan, de ontslag/verwijsbrief van Bouman d.d. 24 juli 2007 en de rapportages van de Grittenberg en Veldzicht (producties 2 bij conclusie van antwoord, 6 bij dagvaarding en 35, 36 en 37 bij de conclusie van repliek) niet worden afgeleid dat hij qua rechtspositie slechter af is geweest tijdens zijn onvrijwillig verblijf in de Grittenberg en Veldzicht. De verklaring van [eiser] ter zitting over een geboeid zijn met boeien en een stok wordt op geen enkele wijze door hem verder onderbouwd. In voormelde rapportages wordt hiervan op geen enkele wijze melding gemaakt.
behandeling onvoldoende
2.2.10.
De vraag die tenslotte ter beoordeling voorligt is of de door [eiser] gestelde grensconflicten tussen Bouman en de Staat aan een adequate behandeling van hem in de weg hebben gestaan en een te lang verblijf tot gevolg hebben gehad.
2.2.11.
Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat:
- a.
de Staat Bouman meermaals heeft gewezen op diens eindverantwoordelijkheid ten aanzien van [eiser];
- b.
de bij Bouman aangevangen behandeling van [eiser] bij de Staat is voortgezet;
- c.
Bouman en de Staat in de periode dat [eiser] in (de) Grittenberg/Veldzicht verbleef contact hebben gehad over de behandeling van [eiser] en zijn overplaatsing naar een geschikte vervolginstelling;
- d.
Bouman van eind 2007 tot begin 2009 heeft getracht voor [eiser] een plaats in een vervolginstelling te realiseren en Bouman [eiser] na de opheffing van de RM weer in behandeling heeft genomen.
2.3.
Dat de Staat Bouman meerdere malen op diens eindverantwoordelijkheid ten aanzien van [eiser] heeft gewezen, rechtvaardigt, naar het oordeel van de rechtbank, niet de conclusie dat Bouman en de Staat in strijd met hun zorgplicht de aanpak van de behandeling van [eiser] ernstig hebben gefrustreerd en te lang hebben laten voortduren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de gedragsproblematiek en de houding van [eiser] ten grondslag liggen aan diens overplaatsing . Ook uit het door de Staat overgelegd schrijven van de Zwolse Poort d.d. 7 juli 2008 (productie 4 bij de conclusie van antwoord) en het overzicht van de pogingen om een passende plek voor [eiser] te vinden (productie 6 bij de conclusie van dupliek) kan niet worden afgeleid dat de beweerdelijke grensconflicten tussen Bouman en de Staat Sahertians ziektebeeld zouden hebben verslechterd of dat hij op andere wijze in zijn persoon is aangetast dat als een onrechtmatig handelen van Bouman en de Staat moet worden aangemerkt.
2.4.
Nu niet in rechte is komen vast te staan dat Bouman en de Staat tegenover [eiser] onrechtmatig hebben gehandeld, is er geen grond voor een veroordeling tot schadevergoeding. De rechtbank zal de vordering van [eiser] dan ook afwijzen.
2.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, als hierna vermeld.
De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van Bouman op:
- vast recht € 1.789,00
- salaris advocaat € 1.737,00 (3 punten x tarief € 579,00)
Totaal € 3.526,00
De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van de Staat op:
- -
vast recht € 1.789,00
- -
salaris advocaat € 1.737,00 (3 punten x tarief € 579,00)
Totaal € 3.526,00
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
Wijst af de vordering.
3.2.
Veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van Bouman tot op heden bepaald op € 3.526,00.
3.3.
Veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van de Staat tot op heden bepaald op € 3.526,00.
3.4.
Verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
3.5.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2014.
1451/2477
Uitspraak 17‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Schadevordering TBS'er tegen kliniek.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Afdeling privaatrecht
Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/394525 / HA ZA 12-76
Vonnis van 17 april 2013
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. drs. A.W. Grijseels,
tegen
1. de stichting
STICHTING BOUMAN GGZ,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. G.F. van den Ende,
2.
DE STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Veiligheid & Justitie, FPC VELDZICHT,
gevestigd te Balkbrug,
gedaagde,
advocaat mr. drs. R.W. Veldhuis.
Eiser zal hierna [eiser] genoemd worden. Gedaagden worden tezamen als zodanig aangeduid en elk afzonderlijk als Bouman en de Staat.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding, alsmede de akte met producties;
- -
de conclusie van antwoord van de Staat, met producties;
- -
de conclusie van antwoord van Bouman, met producties
- -
de conclusie van repliek, met producties;
- -
de conclusie van dupliek van de Staat, met producties;
- -
de conclusie van dupliek van Bouman, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1
[eiser] is decennia lang verslaafd geweest aan diverse drugs (heroïne, cocaïne) en was al sedert 1988 bekend bij diverse instanties in Rotterdam in verband met verslavingsproblematiek en mogelijke psychiatrische problemen. Op 15 mei 2007 is een beschikking tot inbewaringstelling (IBS) op basis van de wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) genomen.
2.2
Op 23 mei 2007 is door de burgemeester van Rotterdam wederom een IBS afgegeven; de rechtbank heeft bij beschikking d.d. 30 mei 2007 machtiging tot voortzetting van IBS tot uiterlijk 20 juni 2007 gegeven. In de beschikking wordt aangegeven dat sprake is van schizofrenie, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en middelenmisbruik alsmede dat [eiser] niet bereid was tot, kort gezegd, vrijwillige opname. Ten aanzien van het aanwezig geachte onmiddellijk dreigend gevaar is vermeld “(heeft) een aantal van zijn behandelaars bedreigd, in de stad achtervolgd en verbaal belaagd”.
2.3
Op 26 juni 2007 is door de rechtbank een voorlopige rechterlijke machtiging als bedoeld in de Wet BOPZ (RM) verleend, tot uiterlijk 26 december 2007. [eiser] verbleef toen in een instelling die werd geëxploiteerd door Bouman.
2.4
Tijdens het verblijf van [eiser] in het kader van de RM heeft Bouman aan de FPC Veldzicht, die een psychiatrisch ziekenhuis exploiteert waarin onder meer tbs-gestelden worden verpleegd, verzocht [eiser] in haar instelling op te nemen. Ter zake is een protocol getekend, dat voor zover thans van belang het volgende inhoudt: “(…)
PROTOCOL TIJDELIJKE OPNAME IN F.P.C. VELDZICHT
*Voor collega-instellingen en instellingen in de geestelijke gezondheidszorg bestaat de mogelijkheid een psychiatrische patiënt bij wie de behandeling zodanig stagneert dat binnen de eigen setting geen alternatieven voorhanden zijn, tijdelijk te plaatsen in Veldzicht.
*Veldzicht biedt een dergelijke tijdelijke opname onder de volgende voorwaarden
De duur van de opname wordt vooraf bepaald.
De plaatsende instelling informeert de Inspectie voor de Gezondheidszorg schriftelijk over de desbetreffende plaatsing.
Bij de melding aan de inspectie wijst de plaatsende instelling er op dat de desbetreffende patiënt in Veldzicht valt onder de in deze kliniek vigerende interne rechtspositieregeling van
de Beginselenwet Verpleging ter beschikking gestelden (Stb. 1997, 280) en het Reglement Verpleging ter beschikking gestelden (Stb. 1997, 217).
De in Veldzicht toepasselijke regeling van de interne rechtspositie houdt onder meer in dat betrokkene zich met grieven en klachten kan vervoegen bij een onafhankelijke Commissie van Toezicht, benoemd door de minister van Justitie.
*Voor het maken van afspraken over het behandelbeleid neemt de plaatsende instelling contact op met de voor de tijdelijke opname verantwoordelijke psychiater en psycholoog in de kliniek.
*Gedurende de periode dat patiënt [eiser] in Veldzicht verblijft, blijft de plaatsende instantie verantwoordelijk voor een doorlopende Rechterlijke Machtiging danwel een IBS in overleg met de behandelend psychiater.
De plaatsende instelling draagt zorg voor de overdracht van relevante behandelgegevens, waaronder gegevens over eventuele medicatie; na beëindiging van de opname draagt de kliniek op haar beurt zorg voor de overdracht van behandelgegevens,
*Tijdens de opname houdt de kliniek een behandeldossier bij, waarvan inzage door staf en patiënt geregeld is in het in de kliniek geldende Reglement Persoonsregistratie,
*Patiënt [eiser] blijft gedurende de tijdelijke opname tot de sterkte van de plaatsende instelling behoren. (…)”
2.5
Van 26 juli 2007 tot en met 20 december 2007 is [eiser] opgenomen geweest op de afdeling vreemdelingen van de kliniek in Grittenveld, een dependance van Veldzicht, die niet is aangewezen als instelling in of krachtens art. 1 lid 1 onder h van de wet BOPZ. In die periode bestond het voornemen [eiser] te doen opnemen in een instelling waar hij duurzaam zou kunnen verblijven, te weten de GGZ Drenthe te Beilen (die dubbele diagnose- problematiek behandelt en verblijfsmogelijkheden biedt).
2.6
Na een verzoek van (de raadsman van) [eiser] is [eiser] overgeplaatst naar de locatie van Veldzicht gevestigd aan de Ommerweg te Balkbrug (hierna: Balkbrug). Deze locatie is wel aangewezen als instelling in/krachtens art. 1 lid 1 h Wet Wet BOPZ.
2.7
De rechtbank Zwolle heeft de RM op 29 januari 2008 met een jaar verlengd.
2.8
Op 22 mei 2008 is aan Bouman verzocht om ontslag; dit verzoek is op 30 mei 2008 afgewezen.
2.9
Op 11 juni 2008 heeft het OM te Zwolle een verzoek tot ontslag van [eiser] ingediend bij de rechtbank. Dit verzoek is, na aanhouding van de zaak, afgewezen bij beschikking d.d. 15 juli 2008.
2.10
Op 9 december 2008 heeft [eiser] de Staat aansprakelijk gesteld.
2.11
Op 30 december 2008 heeft het OM een verzoek ingediend tot ontslag van [eiser] uit de kliniek. Dit verzoek is bij beschikking van 26 januari 2009 toegewezen.
2.12
Op 30 januari 2009 heeft de Raad voor strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) uitspraak gedaan op het hoger beroep van de uitspraak van de beklagcommissie van Veldzicht d.d. 15 mei 2008. Deze beslissing luidt voor zover thans van belang als volgt: “(…)1. (…)
Het beklag betreft:
a. het langdurige verblijf van klager in Veldzicht als bopz-patiënt vanwege het
uitblijven van overplaatsing naar de afdeling duurzaam verblijf te Beilen (…) De beklagcommissie heeft zich terzake van het beklag vermeld onder a. onbevoegd verklaard. (…)
2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager verbleef met een rechterlijke machtiging in de Boumankliniek te Rotterdam en is tijdelijk op 26 juli 2007 in Grittenveld te Hoogeveen geplaatst en op 12 december 2007 overgeplaatst naar Veldzicht in afwachting van plaatsing in een andere GGZ-inrichting. Klager heeft van zijn behandelend psychiater gehoord dat hij niet in Beilen kan worden geplaatst, maar dat hij wellicht in de Parmentier te Rotterdam zal worden geplaatst. Hij kan niet terug worden geplaatst naar de Boumankliniek. Klager zou personeel van de Boumankliniek bedreigd hebben, maar dit is niet juist. Volgens de behandelend psychiater zal Veldzicht geen verzoek indienen om de rechterlijke machtiging te verlengen. Veldzicht zit met klager in de maag. Veldzicht heeft een aanwijzing als bopz-inrichting maar volgens het Ministerie was het de bedoeling om patiënten daar in een tijdelijke noodvoorziening voor niet langer dan zes weken te plaatsen. Klager verblijft in Veldzicht tussen de tbs-gestelden. ( …)Klager krijgt alleen Methadon en wordt verder niet behandeld. De rechterlijke machtiging wordt niet op juiste wijze ingevuld. (…) Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager verblijft sinds 26 juli 2007 op verzoek van de Bouman-GGZ te Rotterdam in het kader van een crisisopname in Veldzicht. De volledige verantwoordelijkheid voor het verdere traject van klager berust vanaf het moment van opname bij de Bouman-GGZ.
3. De beoordeling
Klager is met een rechterlijke machtiging opgenomen in de Bouman-GGZ te Rotterdam en op 26 juli 2007 tijdelijk geplaatst in de locatie Grittenveld van Veldzicht. Op 12 december 2007 is klager overgeplaatst naar de locatie Veldzicht te Balkbrug. De locatie Veldzicht te Balkbrug is door de Staatssecretaris van het toenmalige Ministerie van Welzijn. Volksgezondheid en Cultuur aangewezen als algemeen psychiatrisch ziekenhuis in de zin van artikel 1, eerste lid aanhef en onder h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet bopz). Dat Bouman-GGZ en Veldzicht overeen zijn gekomen dat klager in afwachting van overplaatsing naar een andere GGZ-inrichting slechts tijdelijk in Veldzicht zou verblijven kan in het kader van deze procedure in het midden blijven. (…)
Klager verblijft onvrijwillig in het als algemeen psychiatrisch ziekenhuis aangewezen Veldzicht en valt niet onder die categorieën verpleegden als vermeld in artikel 4 Bvt op wie de Bvt van toepassing is.
Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie met betrekking tot onderdeel a., dat betrekking heeft op klagers externe rechtspositie, zich terecht niet bevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van klagers klacht. Overigens kan klager overeenkomstig het bepaalde in artikel 43, eerste lid, Wet bopz aan de geneesheer-directeur mondeling of schriftelijk om overplaatsing verzoeken naar een ander psychiatrisch ziekenhuis en kan een eventuele afwijzende beslissing aan de civiele rechter worden voorgelegd.
(…)
Overigens acht de beroepscommissie het zeer onwenselijk dat een in het kader van de Wet bopz geplaatste patiënt in een als algemeen psychiatrisch ziekenhuis aangewezen inrichting de rechtspositieregeling van de Wet bopz wordt onthouden. Het feit dat slechts een enkele op grond van de Wet bopz geplaatste patiënt in de inrichting verblijft, vormt geen reden om hem niet de rechten te bieden als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet bopz.
(…)
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor wat betreft onderdeel a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging c.q. aanvulling van de gronden (…)”.
3. Het geschil
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van gedaagden tot betaling van € 34.350,-, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en vermeerderd met rente en kosten.
Gedaagden voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
De basis van de vordering is gelegen in de stelling van [eiser] dat jegens hem een onrechtmatige daad is gepleegd door gedaagden. Hij heeft lang onrechtmatig op gedwongen basis verbleven in een instelling die daartoe niet was aangewezen en die daartoe ook niet geschikt was, zowel vanuit de (interne) rechtspositie als vanuit behandelperspectief.
De rechtbank onderscheidt in het betoog van [eiser] vier separate verwijten.
- a.
. Bouman had [eiser] niet mogen overplaatsen naar Veldzicht/Grittenberg, nu toen geen sprake was daartoe aanleiding gevend gevaar. Een dergelijke beoordelingsfout is onrechtmatig jegens [eiser].
- b.
. De plaatsing in Grittenberg is onrechtmatig, omdat Grittenberg geen aangewezen instelling is.
- c.
. De positie van [eiser] in Grittenberg en in Balkbrug op basis van de onder 2.4 genoemde overeenkomst is in strijd met geldende wet- en regelgeving, omdat deze ertoe leidde dat aan [eiser] de hem toekomende (uit de Wet BOPZ voortvloeiende) rechtspositie werd onthouden.
- d.
. Voor wat betreft de periode in zowel Grittenberg als Balkbrug geldt dat geen adequate behandeling is gerealiseerd, waardoor het verblijf te lang heeft geduurd. Gedaagden hebben zich, mede ingegeven door een tussen beide instellingen bestaand competentieconflict, onvoldoende ingespannen om [eiser] een geschikte behandeling te doen ontvangen en beoordelingsfouten gemaakt.
Het onder a. bedoelde verwijt gaat louter Bouman aan. De andere drie verwijten richten zich tegen beide gedaagden, nu [eiser] zich op het standpunt stelt dat zij beide verantwoordelijk zijn voor de plaatsingen en de behandeling.
4.2
overplaatsing naar Veldzicht (verwijt a)
Bouman heeft voor wat betreft de overplaatsing naar Grittenberg aangevoerd dat zich hier een (uitzonderlijk) geval voordeed, waarin een dergelijke overplaatsing gerechtvaardigd was. De kliniek van Bouman was onvoldoende toegerust om [eiser] adequaat te kunnen behandelen. In dat verband wijst zij met name op een aantal incidenten waar [eiser] medewerkers van Bouman zou hebben bedreigd, alsmede een in dat verband door één van hen gedane aangifte van bedreiging.
Bouman onderbouwt die stelling door overlegging van die aangifte, een intern verslag alsmede een schrijven van een psychiater die [eiser] heeft gezien op 15 mei 2007 op het politiebureau.
Die stukken zijn echter pas bij conclusie van dupliek in het geding gebracht. [eiser] heeft daarop dus niet kunnen reageren. Dat betekent, dat [eiser] eerst in die gelegenheid moet worden gesteld voordat de rechtbank op dat punt tot een beoordeling kan komen.
De rechtbank acht het aangewezen om daartoe een comparitie van partijen te gelasten.
4.3
Grittenberg geen aangewezen instelling (b)
Gedaagden bestrijden dat de omstandigheid dat Grittenberg geen aangewezen instelling is de overplaatsing naar die kliniek onrechtmatig doet zijn.
De rechtbank deelt die visie in beginsel niet. Gedaagden hebben gelijk waar zij stellen dat de opname, in de zin van de vrijheidsbeneming, op zichzelf rechtmatig was omdat daaraan gedurende het gehele verblijf een rechtsgeldige titel (aanvankelijk een IBS, later een RM, op basis van de wet BOPZ) ten grondslag lag. Dat bestrijdt [eiser] ook niet.
Het wettelijk systeem brengt echter mee, dat een zo ingrijpende maatregel als een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis aan strikte voorwaarden gebonden is. De opname in een daartoe bij of krachtens de wet BOPZ aangewezen instelling is één van die voorwaarden. Het handelen in strijd daarmee is dan ook in beginsel onrechtmatig.
Op dat uitgangspunt kan, onder zeer bijzondere omstandigheden, wellicht een uitzondering worden gemaakt. De enkele omstandigheid dat sprake is van gevaar voor anderen is daartoe echter niet voldoende, nu dat, naast gevaar voor betrokkene zelf, immers in het systeem van de wet BOPZ juist een noodzakelijke voorwaarde voor een IBS dan wel een RM vormt; uit de wetsgeschiedenis blijkt expliciet dat het voldoen aan het gevaarscriterium (en niet het bestwil-criterium) wezenlijk is als rechtvaardiging voor dit zware overheidsingrijpen.
Dat in dit geval toch ruimte was voor een dergelijke uitzondering hebben gedaagden pas bij conclusie van dupliek nader uitgewerkt en met stukken onderbouwd; daarvoor geldt dus hetzelfde als in 4.2 overwogen is ten aanzien van de mogelijkheid tot wederhoor. Ook dit aspect zal ter zitting besproken worden.
4.4
rechtspositie
Gedaagden menen dat geen sprake is geweest van een slechtere (interne) rechtspositie, nu niet duidelijk is welk feitelijk verschil ten nadele van [eiser] heeft bestaan. De standpunten van gedaagden zijn op dat punt niet geheel gelijk. Bouman stelt dat de interne rechtspositie van [eiser] niet geschaad is; uit de wet en de jurisprudentie vloeit voort dat de titel -in dit geval een RM in het kader van de Wet BOPZ- bepalend is voor die positie, en niet de feitelijke verblijfplaats (een TBS-kliniek). Het protocol verandert aan die situatie niets, omdat het protocol niet boven de wet gaat. Bouman valt dus op dat punt geen onrechtmatige daad te verwijten.
De Staat stelt dat de jurisprudentie op dit punt niet eenduidig is; er zijn aanknopingspunten voor de visie dat het regime dat van toepassing is in de kliniek waar de betrokkenen feitelijk verblijft beslissend is. In dat geval is het hele aspect van de rechtspositie dus niet aan de orde.
Dat laatste argument is in die vorm pas bij conclusie van dupliek ingebracht. Ook dat zal ter comparitie besproken worden.
Voor wat betreft het eerste argument (dat de Staat, zo begrijpt de rechtbank zijn stellingen, subsidiair ook aanvoert) gaat het in de kern om twee aspecten, het formele aspect en het materiële.
Voor wat betreft het formele aspect staat vast dat [eiser] in de gelegenheid zou zijn geweest om bij de klachtencommissie van Bouman een klacht in te dienen en dat hem dit bij de beslissing van 15 mei 2008 is medegedeeld. De rechtbank acht echter, gelet op enerzijds het protocol en anderzijds het feitelijk verblijf in Veldzicht, in ieder geval voor de daaraan voorafgaande periode deze mogelijkheid voor [eiser] in redelijkheid niet kenbaar. Voor de periode daarna acht de rechtbank die mogelijkheid voorshands zo weinig praktisch uitvoerbaar dat zich de vraag voordoet of die wel voldoende is. Ook dit kan ter zitting besproken worden.
Het materiële aspect is naar het oordeel van de rechtbank tot op heden onvoldoende uitgewerkt. Als [eiser] zijn stellingen op dit punt wenst te handhaven wordt verwacht dat hij (ter zitting) concreet aangeeft in welk opzicht zijn positie slechter is geweest dan deze zou zijn geweest bij verblijf in een wel aangewezen instelling. Als de materiële positie van [eiser] in feite niet slechter is geweest valt immers niet, zeker niet zonder meer, in te zien dat [eiser] op dit punt (op geld waardeerbare) schade heeft geleden.
4.5
behandeling onvoldoende (d)
Gedaagden bestrijden dat sprake is geweest van onvoldoende behandeling of een te lange verblijfsduur; zij wijzen op de onmogelijkheid om [eiser] geplaatst te krijgen in Beilen of een andere geschikte locatie. Overigens meent Bouman dat de verantwoordelijkheid voor de begeleiding en behandeling vanaf de overplaatsing van [eiser] naar Grittenberg niet bij haar, Bouman, maar bij de Staat heeft gelegen.
Ook hier geldt dat [eiser] nog bij comparitie in de gelegenheid gesteld moet worden om te reageren op de eerst bij conclusie van dupliek ingebrachte onderbouwende bescheiden.
De rechtbank merkt reeds thans echter het volgende op.
Een tekortschietende behandeling en/of beoordelingsfouten die hebben geresulteerd in een te lang verblijf zullen op zich bezien niet snel aan te merken zijn als onrechtmatig tegenover de betrokkene; op een kliniek rust geen resultaatsverplichting, zij behoeft slechts met de in redelijkheid van een psychiatrische kliniek te verwachten kennis en zorgvuldigheid te (be)handelen. Voor het oordeel dat sprake is van een onrechtmatige daad zijn aanvullende omstandigheden nodig. In de stellingen van [eiser] valt als mogelijk relevante aanvullende omstandigheid alleen het betoog omtrent de onduidelijke verantwoordelijkheid tussen gedaagden aan te wijzen, waarvan [eiser] in zijn visie de dupe is geworden. De rechtbank merkt dienaangaande op dat in het systeem van de wettelijke regeling en het protocol onjuist is het standpunt van Bouman dat zij in het geheel niet meer inhoudelijk verantwoordelijk was; dat is echter niet het doorslaggevende punt. Het gaat erom dat de grensconflicten tussen gedaagden in de visie van [eiser] de aanpak van zijn behandeling ernstig hebben gefrustreerd. Als dat juist is zou dat in strijd kunnen zijn met genoemde zorgplicht. Ook dit zal ter zitting aan de orde kunnen komen.
4.6
schade
Gedaagden hebben beide aangevoerd dat van schade niet is gebleken, zeker niet in de gevorderde omvang, en daarbij gewezen op de omstandigheid dat van onrechtmatige vrijheidsbeneming geen sprake is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat, als vast mocht komen te staan dat sprake is van onrechtmatig handelen, uiteraard van de aard en omvang daarvan af zal hangen of en in hoeverre ruimte is voor een veroordeling tot schadevergoeding; in dit soort gevallen is echter met de aard van de schade in beginsel het meest in overeenstemming om ofwel een bedrag per dag ofwel een bedrag ineens door middel van schatting vast te stellen.
5. De beslissing
De rechtbank
alvorens verder te beslissen
beveelt partijen, deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is, vergezeld door hun raadslieden te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter-commissaris mr. Hofmeijer-Rutten, op vrijdag 5 juli 2013 van 11.00 tot 13.00u teneinde als onder 4.2, 4.3, 4.4 en 4.5 vermeld;
bepaalt dat bescheiden die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in de procedure zijn overgelegd door de partij die deze ter gelegenheid van de comparitie ter sprake wil brengen uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de rechter-commissaris (sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam) en aan de wederpartij dienen te worden toegezonden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2013.
106/1980