HR, 06-03-2012, nr. S 10/05265
ECLI:NL:HR:2012:BU5323
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-03-2012
- Zaaknummer
S 10/05265
- LJN
BU5323
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU5323, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑03‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU5323
- Wetingang
art. 302 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0121
NbSr 2012/177
Uitspraak 06‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Bewijs (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. 1. Voor zover de steller van het middel ervan uitgaat dat voor een bewezenverklaring van het voorwaardelijke opzet op zwaar lichamelijk letsel dient vast te staan dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in de specifieke vorm waarin het zich in casu heeft voorgedaan heeft aanvaard, berust het op een onjuiste opvatting. In de overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte, te weten het meermalen slaan en/of stompen en/of schoppen van X, de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij X in het leven hebben geroepen. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, naar het Hof heeft vastgesteld, X reeds t.t.v. de bewezenverklaarde gedragingen pijn had, lichamelijk gekwetst was en in een slechte conditie verkeerde en voorts dat tegen X excessief en zeer heftig geweld is uitgeoefend. Dat sprake was van zodanig geweld heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid uit de verklaringen van de geraadpleegde deskundigen ter zake van het bij X geconstateerde letsel en o.m. uit de als bewijsmiddel opgenomen verklaring van de getuige Y, inhoudende dat haar moeder vertelde, nadat zij was teruggekeerd van een bezoek aan verdachte, dat verdachte haar tijdens dat bezoek had geslagen met een ijzeren stang, haar handen en voeten met een touw aan elkaar had vastgebonden en haar mond met tape had afgeplakt, dit laatste om te voorkomen dat de andere mensen in het gebouw haar hoorden gillen. 2. Voorts klaagt het middel over ’s Hofs oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel willens en wetens heeft aanvaard. In dit kader wordt geklaagd over ’s Hofs oordeel “dat bij tenminste drie ontmoetingen tussen verdachte en X het voor verdachte kenbaar moet zijn geweest dat X pijn had, lichamelijk gekwetst was en in een slechte conditie verkeerde”. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat meerdere getuigen hebben verklaard over de slechte conditie waarin X t.t.v. de door het Hof bedoelde ontmoetingen verkeerde, terwijl voorts uit ’s Hofs bewijsvoering volgt dat de verdachte X met regelmaat sloeg en haar ook kort voor de drie door het Hof bedoelde ontmoetingen had geslagen. In het licht van het voorgaande en gelet op het excessieve karakter van het tegen X - in ieder geval ook bij de laatste ontmoeting - uitgeoefende geweld, getuigt ’s Hofs oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard een reeds lichamelijk gekwetste vrouw, door deze (opnieuw) te slaan, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk.
6 maart 2012
Strafkamer
nr. S 10/05265
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 november 2010, nummer 20/001700-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Limburg Zuid, locatie De Geerhorst" te Sittard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde (voorwaardelijke) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 17 juli 2007 tot en met 22 juli 2007 in de gemeente Heerlen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door opzettelijk voornoemde [slachtoffer] meermalen te slaan en/of te stompen en/of te schoppen, terwijl dat feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad".
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"Met betrekking tot het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde is door de raadsman voorts aangevoerd dat, indien het aan [slachtoffer] toegebrachte letsel, met de dood als gevolg, aan verdachte wordt toegeschreven, verdachte nimmer de reikwijdte en strekking heeft beseft van zijn handelen.
Het hof begrijpt dit verweer aldus dat bij verdachte niet de opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft bestaan op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel noch op het intreden van de dood.
In het expertiserapport omtrent het overlijden van [slachtoffer] d.d. 3 september 2008 stelt prof. dr. Zwaveling vast dat [slachtoffer] op 25 juli 2007 is overleden ten gevolge van multi-orgaan-falen ontstaan op basis van excessief en zeer heftig uitwendig, mechanisch, stomp, botsend geweld en de daardoor opgetreden verwikkelingen. Voor een dergelijk excessief geweld is het niet nodig dat gebruik is gemaakt van voorwerpen; ook stompen en schoppen kan tot het geconstateerde letsel leiden.
Op een gegeven moment verslechterde de lichamelijke toestand van [slachtoffer] dermate dat zij terecht kwam in een neerwaartse spiraal die via een shock-toestand tot het overlijden heeft geleid, aldus prof. Zwaveling ter terechtzitting van de rechtbank, d.d. 14 april 2009. Volgens prof. Zwaveling moet het door [slachtoffer] opgelopen letsel minimaal 3 à 4 dagen voordat zij in het ziekenhuis is opgenomen zijn ontstaan. Een maximaal aantal dagen waarop het letsel dat heeft geleid tot het overlijden van [slachtoffer] toegebracht zou kunnen zijn, kan hij niet geven. Hij acht het zeker niet onwaarschijnlijk dat ook nog gedurende de laatste dagen van [slachtoffer], geweld jegens haar is uitgeoefend.
Om te kunnen vaststellen of verdachte de (voorwaardelijke) opzet heeft gehad tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dient de vraag te worden beantwoord of het beschreven letsel dat heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] in zijn uiterlijke verschijningsvorm voor verdachte kenbaar was als wat naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel wordt aangeduid.
Hiertoe slaat het hof acht op het volgende.
Volgens [getuige 1], dochter van [slachtoffer], sprak haar moeder over haar verhouding met verdachte als een relatie die al vier jaar duurde. Als verdachte bij haar moeder op bezoek kwam dan zei hij dat zij met hem mee moest naar zijn eigen woning. Meestal begon verdachte haar moeder al op donderdag te bellen om te zeggen dat ze naar hem toe moest komen. Als ze terugkwam zat ze onder de blauwe plekken. Vanaf het begin van de relatie is daar sprake van geweest; het begon met een kleine blauwe plek, maar dat werden er steeds meer.
Uit de telefoongegevens van [slachtoffer] en verdachte blijkt dat [slachtoffer] en verdachte mogelijk in de nacht van 16 op 17 juli 2007 en in elk geval in de nacht van 12 op 13 juli en de nacht van 14 op 15 juli 2007 bij elkaar hebben verbleven.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij woensdag 18 juli 2007 op bezoek was bij [slachtoffer] en zag en hoorde dat zij kreunde en steunde. [Slachtoffer] vertelde haar dat zij pijn had aan haar rug, nek en hoofd. Haar linkeroog was blauw. [slachtoffer] vertelde dat verdachte haar had geslagen.
Uit de combinatie van de telecommunicatiegegevens en de verklaring van [getuige 2] blijkt dat [slachtoffer] de nacht van 18 op 19 juli bij verdachte verbleef. Verder heeft zij verklaard dat zij op 18 juli of 19 juli 2007 (uit opgave van Nightcare blijkt dat dit op donderdag 19 juli 2007 geweest moet zijn), in de vroege avonduren [slachtoffer] in haar huis op de bank zag liggen, dat zij kreunde van de pijn, dat ze onder de blauwe plekken zat aan haar armen en gezicht en dat ze bulten op haar hoofd had. Ze zag er verschrikkelijk uit. Ze zei dat ze weer was mishandeld door [verdachte].
De echtgenoot van getuige [getuige 2], [betrokkene 1], die door haar op genoemd tijdstip is gevraagd naar de woning van [slachtoffer] te komen om haar met de auto naar een dokter (Nightcare) te vervoeren, heeft verklaard dat hij zag en hoorde dat [slachtoffer] kreunde van de pijn en dat ze strompelend liep. Naar het oordeel van het hof zijn dit uiterlijke verschijningsvormen van pijn en letsel die niet kunnen worden beschouwd als het gevolg van een eenvoudige mishandeling, zoals bijvoorbeeld een enkele klap, maar veeleer het beeld oproept van het effect van wat Prof. Zwaveling excessief geweld noemt.
Getuige [getuige 1] heeft voorts verklaard dat haar moeder op 19 juli ongeveer zes keer door verdachte is gebeld en tegen hem heeft gezegd dat "ze liever niet komt." Haar moeder had vrijdag 20 juli de gehele dag op bed gelegen en kon bijna niet lopen van de pijn.
Getuige [getuige 2] heeft in dat verband verklaard dat [slachtoffer] die vrijdag niets anders deed dan overgeven en continu kreunde en steunde.
Op 20 juli is [slachtoffer] op aandringen van verdachte om een uur of zes toch naar hem toegegaan en dezelfde avond tegen negen uur is zij weer thuis gekomen. Getuige [getuige 1] zag toen dat ze weer blauwe plekken had. Haar moeder vertelde toen dat hij, verdachte, haar weer had geslagen.
Op zaterdag 21 juli constateerde getuige [getuige 2] dat [slachtoffer] er verschrikkelijk uitzag, haar kleur was grauw.
De nacht van zaterdag 21 juli op zondag 22 juli heeft [slachtoffer] weer bij verdachte verbleven. Zondagochtend zei zij tegen getuige [getuige 2] dat zij Flamingo bij verdachte heeft gesnoven en door hem is gemasseerd. Omstreeks 12.30 uur die zondag heeft getuige [getuige 3] geconstateerd dat [slachtoffer] armen bont en blauw waren en dat ze ontzettend bleek zag, zij zag dat [slachtoffer] moeizaam opstond en niet kon bukken. Toen [getuige 3] haar vast pakte schreeuwde [slachtoffer] van de pijn.
Op maandag 23 juli heeft getuige [getuige 2] geconstateerd, toen ze bij [slachtoffer] op bezoek was, dat deze op een rare manier op de bank zat en bij iedere beweging kreunde. Op dinsdag 24 juli wordt [slachtoffer] met spoed in het ziekenhuis opgenomen, waar zij op 25 juli 2007 is overleden.
Uit vorenstaande trekt het hof de conclusie dat bij tenminste drie ontmoetingen tussen verdachte en [slachtoffer] (18 op 19 juli, 20 op 21 juli en 21 op 22 juli) het voor verdachte kenbaar moet zijn geweest dat [slachtoffer] pijn had, lichamelijk gekwetst was en in een slechte conditie verkeerde. Verschillende getuigen geven immers aan dat dit voor hen op genoemde tijdstippen duidelijk waarneembaar was. Weliswaar kan van één blauwe plek in z'n algemeenheid niet worden gezegd dat dit naar zijn uiterlijke verschijningsvorm als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, maar het totale beeld van het zichtbare letsel, in combinatie met de door getuigen beschreven lichaamshouding en beweging van het slachtoffer, moet (ook) voor verdachte wel als zwaar lichamelijk letsel herkenbaar zijn geweest.
Hierbij slaat het hof mede acht op hetgeen getuige [getuige 1] nog heeft verklaard over het telefonisch contact tussen verdachte en [slachtoffer], voorafgaande aan de ontmoeting op de avond van 20 juli, waarin [slachtoffer] aangeeft liever niet naar verdachte te gaan, waarop volgens de getuige verdachte heeft gedreigd [slachtoffer] te komen halen. Bij zo'n min of meer onvrijwillige ontmoeting mag worden aangenomen dat de aandacht van verdachte nog extra op de lichamelijke conditie van [slachtoffer] gevestigd zal zijn geweest.
Als dan, blijkens de verklaring van getuige [getuige 1], [slachtoffer], na afloop van deze ontmoeting, heeft gezegd opnieuw geslagen te zijn door verdachte, dan leidt het hof hieruit af dat verdachte zich bij de hierboven genoemde ontmoetingen, in elk geval bij deze laatste ontmoeting, door voor hem kenbaar (ernstig) letsel bij [slachtoffer] niet heeft laten weerhouden en willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard een reeds lichamelijk gekwetste vrouw, door deze (opnieuw) te slaan, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Daaraan doet naar het oordeel van het hof niet af dat bij tussentijdse (19 en 21 juli) onderzoeken door respectievelijk [betrokkene 2] en [betrokkene 3], beiden Nightcare arts, door hen geen ernstig letsel is vastgesteld. Ook het feit dat blijkens het rapport van Prof. Zwaveling sprake is van een uitzonderlijke doodsoorzaak in relatie tot geweldsuitoefening maakt dit niet anders.
Uit genoemd rapport blijkt naar het oordeel van het hof dat er een direct verband bestaat tussen het door verdachte bij [slachtoffer] toegebrachte letsel en haar overlijden.
Op de avond van 20 juli 2007 is het slachtoffer weliswaar een relatief korte tijd bij verdachte geweest, maar naar het oordeel van het hof kan worden aangenomen dat bij het dan (opnieuw) toebrengen van blauwe plekken (zie verklaring [getuige 1]) bij het slachtoffer, terwijl verdachte kennis had van de gevolgen van zijn eerdere mishandeling(en) (zie hetgeen hierboven is overwogen), verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te bezinnen op zijn handelen.
Hiermee kan worden aangenomen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
Het verweer wordt verworpen."
2.4. Het middel klaagt in de eerste plaats over 's Hofs oordeel dat sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Voor zover de steller van het middel ervan uitgaat dat voor een bewezenverklaring van het (voorwaardelijke) opzet op zwaar lichamelijk letsel dient vast te staan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in de specifieke vorm waarin het zich in het onderhavige geval heeft voorgedaan heeft aanvaard, berust het op een onjuiste opvatting. In de hierboven weergegeven overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte, te weten het meermalen slaan en/of stompen en/of schoppen van [slachtoffer], de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij genoemde [slachtoffer] in het leven hebben geroepen. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, naar het Hof heeft vastgesteld, [slachtoffer] reeds ten tijde van de bewezenverklaarde gedragingen pijn had, lichamelijk gekwetst was en in een slechte conditie verkeerde en voorts dat tegen [slachtoffer] excessief en zeer heftig, uitwendig geweld is uitgeoefend. Dat sprake was van zodanig geweld heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid uit de verklaringen van de geraadpleegde deskundigen ter zake van het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel en onder meer uit de als bewijsmiddel opgenomen verklaring van de getuige [getuige 1], inhoudende dat haar moeder op 20 juli 2007 vertelde, nadat zij was teruggekeerd van een bezoek aan de verdachte, dat de verdachte haar tijdens dat bezoek had geslagen met een ijzeren stang, haar handen en voeten met een touw aan elkaar had vastgebonden en haar mond met tape had afgeplakt, dit laatste om te voorkomen dat de andere mensen in het gebouw haar hoorden gillen.
2.5. Voorts klaagt het middel over het oordeel van het Hof dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel willens en wetens heeft aanvaard. In dit kader wordt geklaagd over 's Hofs oordeel "dat bij tenminste drie ontmoetingen tussen verdachte en [slachtoffer] (18 op 19 juli, 20 op 21 juli en 21 op 22 juli) het voor verdachte kenbaar moet zijn geweest dat [slachtoffer] pijn had, lichamelijk gekwetst was en in een slechte conditie verkeerde". Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat meerdere getuigen hebben verklaard over de slechte conditie waarin [slachtoffer] ten tijde van de door het Hof bedoelde ontmoetingen verkeerde, terwijl voorts uit 's Hofs bewijsvoering volgt dat de verdachte [slachtoffer] met regelmaat sloeg en haar ook kort voor de drie door het Hof bedoelde ontmoetingen had geslagen.
In het licht van het voorgaande en gelet op het excessieve karakter van het tegen [slachtoffer] - in ieder geval ook bij de laatste ontmoeting op 20 juli 2007 - uitgeoefende geweld, getuigt het oordeel van het Hof dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard een reeds lichamelijk gekwetste vrouw, door deze (opnieuw) te slaan, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk.
2.6. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 6 maart 2012.