Hoge Raad 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2698.
HR, 29-01-2021, nr. 20/01263
ECLI:NL:HR:2021:117
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-01-2021
- Zaaknummer
20/01263
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:117, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑01‑2021; (Cassatie)
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑06‑2020
- Vindplaatsen
V-N 2021/7.15 met annotatie van Redactie
NLF 2021/0310 met annotatie van Wendy Nent
NTFR 2021/514 met annotatie van mr. M. van Leeuwen
Uitspraak 29‑01‑2021
Inhoudsindicatie
proceskostenvergoeding; art. 2, lid 1, letter a, Besluit proceskosten bestuursrecht; tarief professionele rechtsbijstand; waarde per punt
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/01263
Datum 29 januari 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2020, nr. 18/00581, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 17/1103) betreffende een door belanghebbende gedaan verzoek om een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
In hoger beroep was onder meer in geschil tot welk bedrag belanghebbende aanspraak kan maken op vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten.
2.2
Bij het berekenen van de proceskostenvergoeding heeft het Hof het puntenstelsel opgenomen in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) toegepast. Daarbij is het Hof voor de procedure in beroep en hoger beroep uitgegaan van een waarde van € 512 per punt.
2.3
Het middel dat betoogt dat het Hof de proceskostenvergoeding te laag heeft vastgesteld, slaagt. Op grond van onderdeel B1, van de bijlage bij het Bpb diende te worden uitgegaan van een waarde van € 525 per punt. Deze waarde gold met ingang van 1 januari 2020, terwijl het Hof op 13 februari 2020 uitspraak heeft gedaan. Het Hof heeft daarom ten onrechte een waarde van € 512 per punt in aanmerking genomen.
2.4
De Hoge Raad zal de proceskostenvergoedingen opnieuw berekenen. De vergoeding per punt moet worden berekend naar het tarief zoals dat geldt ten tijde van dit arrest.1.
2.4.1
De kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep komt te bedragen 2 x 0,5 x € 534 = € 534. Daarbij moet nog worden opgeteld de door het Hof vastgestelde vergoeding van reis- en verletkosten van in totaal € 93,59. Dit maakt de in totaal voor het hoger beroep vast te stellen proceskostenvergoeding € 627,59.
2.4.2
De kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep komt te bedragen 1 x 0,5 x € 534 = € 267. Daarbij moet nog worden opgeteld de door de Rechtbank vastgestelde vergoeding van reis- en verletkosten van € 73,74. Dit maakt de in totaal voor het beroep vast te stellen proceskostenvergoeding € 340,74.
2.5
De overige klachten van de middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover het betreft de beslissing omtrent de vergoeding van de voor het Hof en de Rechtbank gemaakte proceskosten,
- veroordeelt de Ontvanger in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op € 627,59,
- veroordeelt de Ontvanger in de kosten van belanghebbende voor het geding voor de Rechtbank, vastgesteld op € 340,74, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 2.136 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑01‑2021
Beroepschrift 30‑06‑2020
[…], 30-06-2020
Edelhoogachtbare Vrouwe(n) He(e)r(en).
Namens eiser tot cassatie, [X], woonachtig te [Z] aan de [a-straat 1], dient ondergetekende […], gemachtigde te […], hierbij de cassatiemiddelen beroep in cassatie in tegen de -in aanhef dezes vernoemde- (tussen)uitspraak in hoger beroep.
Cassatiemiddelen;
Het Gerechtshof Amsterdam, verder Hof, en rechtbank Noord-Holland, verder rechtbank, hebben in hun voorliggende uitspraken de navolgende verkeerde veronderstellingen c.q. wetgeving gehanteerd en procedures gevolgd;
1.
Eiser verzoekt om alle ingediende stukken in de bezwaar, beroeps- en hoger-beroepsprocedure hier als onverkort ingelast te beschouwen en deel uit te laten maken van deze cassatie procedure.
2.
Eiser heeft op d.d. 06-12-2016 bezwaar aangetekend tegen de kosten aanmaning welke door de ontvanger van de Belastingdienst, verweerder, met beschikking d.d. 22-11-2016 aan eiser in rekening zijn gebracht. In dit bezwaarschrift heeft ondergetekende, als gemachtigde, verzocht om in aanmerking te komen voor toekenning van een wettelijke kostenvergoeding.
3.
Eiser heeft op d.d. 30-12-2016 bezwaar aangetekend tegen de kosten betekening dwangbevel welke door de ontvanger van de Belastingdienst, verweerder, met beschikking d.d. 19-12-2016 aan eiser in rekening zijn gebracht. In dil bezwaarschrift heeft ondergetekende, als gemachtigde, verzocht om in aanmerking te komen voor toekenning van een wettelijke kostenvergoeding.
4.
Bezwaarschrift, genoemd onder punt 2, d.d. 06-12-2016 is prematuur door verweerder met uitspraak d.d. 06-01- 2017kennelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft hiermee tevens het bezwaarschrift als een bezwaar tegen de kosten van het dwangbevel, zoals genoemd onder punt 3, beschouwd. De kennelijke gegrondverklaring ziet alleen op de voornoemde kosten welke ‘uit coulance’ door verweerder zijn ‘verwijderd’.
5.
Het verzoek (de verzoeken) op kostenvergoeding(en) zijn door verweerder in voornoemde uitspraak afgewezen.
6.
Tijdens de opvolgende, door eiser ingestelde, beroepsprocedure heeft verweerder op d.d. 20-07-2018 in zijn verweerschrift bepleit dat het beroep kennelijk gegrond verklaard dient te worden verklaard onder toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase en beroepsfase.
7.
Een bezwaarschrift is door verweerder kennelijk gegrond verklaard wat de kosten aanmaning en kosten betekening dwangbevel betreft in de uitspraak op bezwaar d.d. 06-01-2017 en tijdens de beroepsfase heeft verweerder het verzoek om kostenvergoeding kennelijk grond verklaard d.d. 20-07-2017. Hierover zijn alle betrokken partijen en gerechtelijke instanties liet eens.
8.
De door eiser verzochte proceskostenvergoeding hield en houdt partijen echter verdeeld. Met name het aantal punten wat zou moeten worden toegekend en de wegingsfactoren welke zou moeten worden toegepast.
9.
In de opvolgende hoger-beroepsprocedure erkent verweerder dat er sprake is van 2 aparte bezwaarschriften tegen 2 verschillende beschikkingen met verschillende data. Ook bepleit verweerder dat er in de beroepsprocedure een wegingsfactor van 0,5 dient te worden toegepast in plaats van door de rechtbank vastgestelde wegingsfactor van 0,25. Verweerder blijft echter bij zijn standpunt, zoals reeds ingenomen tijdens de beroepsfase, dat in bezwaar 1 punt dient te worden toegekend met een wegingsfactor van 0,25.
10.
Eiser heeft in zijn aanvullende gronden hoger-beroepschrift d.d. 20-11-2019 (nogmaals) gemotiveerd bepleit dat er sprake is van 2 verschillende bezwaarschriften en eiser hierdoor recht heeft op 2 punten (2 bezwaarschriften) met een wegingsfactor 1,0 in de bezwaarfase en 0,5 in de beroeps en hoger-beroepsfase.
11.
Het Hof heeft in zijn uitspraak d.d. 13-02-2020 op hoger-beroep ten onrechte een foutieve waarde toegekend met betrekking tot de vastgestelde proceskostenvergoeding. Het Hof is uitgegaan van een waarde per punt van € 512. Volgens besluit d.d. 20-11-2019 heeft de Minister voor Rechtsbescherming echter besloten dat; ‘In onderdeel B van de bijlage wordt € 512’ telkens vervangen door ‘€525 ’ en wordt €254 ‘vervangen door €2617 ingaande d.d. 01-01-2020.
12.
Met betrekking tot de toe te kennen proceskostenvergoedingen;
- a.
Gelet op jurisprudentie van eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van de Raad van State d.d. 08-11- 2017 met nummer ECLI: NL:RVS:2017:3022, is ondergetekende van mening dat er een wegingsfactor van 0,50 van toepassing is wanneer alleen sprake is van een geschil over de proceskostenvergoeding.
- b.
Deze wegingsfactor van 0,50 geldt echter alleen voor de proceskostenvergoeding in de hogerberoepsprocedure aangezien er in deze procedure alleen (nog) sprake was van een geschil om de proceskostenvergoeding. In de hoger-beroepsprocedure dient alleen de waarde per punt te worden aangepast van € 512 naar€ 525.
- c.
In de bezwaarfase was er echter sprake van 2 bezwaarprocedures tegen de (rechtmatigheid van de) onderliggende beschikkingen waardoor in de bezwaarprocedures een wegingsfactor van 1,0 (gemiddeld) dient te worden toegepast. Hierdoor dient de kostenveroordeling als volgt te worden berekend; 2 punten voor het bezwaarschrift × € 261 × wegingsfactor 1 = € 522.
- d.
In de beroepsfase was er echter sprake van een beroepsprocedure tegen de niet toegekende proceskostenvergoedingen en het niet door verweerder onderkennen dat er sprake was van 2 aparte bezwaarschriften tegen 2 verschillende beschikkingen met verschillende data waardoor in de beroepsprocedure een wegingsfactor van (eveneens) 1,0 (gemiddeld) dient te worden toegepast wanneer er sprake is van samenhangende zaken. De (uiteindelijk) door verweerder bepleite wegingsfactor van 0,50 tijdens de hoger-beroepsprocedure kan alleen worden toegepast wanneer er 2 punten worden toegekend voor 2 verschillende procedures. Hierdoor dient de kostenveroordeling als volgt te worden berekend; 1 punt voor het beroepschrift × € 525 × wegingsfactor 1 = € 525 (of 2 punten × € 525 × wegingsfactor 0,5 = € 525).
Met conclusie;
Op grond van het voorgaande moge ondergetekende Uw Raad eerbiedig in overweging geven, de uitspraak op het hoger-beroep van het gerechtshof Amsterdam, waarvan beroep in cassatie, te vernietigen, en zelf in de zaak te voorzien, althans om na vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof de zaak naar een (ander) gerechtshof te verwijzen om alsnog overeenkomstig Uw aanwijzingen tot juiste afdoening van de geschillen te komen.
Gegeven de conclusie verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding vast te stellen conform het Besluit proceskosten bestuursrecht alsmede om vergoeding van het betaalde griffierecht inclusief de eventueel verschuldigd wettelijke rente (voor handelstransacties) uitvoerbaar bij voorraad.
Inmiddels verblijft ondergetekende, Hoogachtend,
[…] (gemachtigde)
Bijlage(n):
Verzoek vermelding van dossiernummer bij alle correspondentie.