HR, 19-09-2014, nr. 13/05700
13/05700, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-09-2014
- Zaaknummer
13/05700
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2698, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑09‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2013:5419, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑09‑2014
- Vindplaatsen
V-N 2014/47.4 met annotatie van Redactie
NTFR 2015/220
NTFR 2014/2371 met annotatie van Mr. R. den Ouden
Uitspraak 19‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 8:75 Awb. Besluit proceskosten bestuursrecht. Proceskostenvergoeding verkeerd berekend door het Hof.
Partij(en)
19 september 2014
nr. 13/05700
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z], België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 november 2013, nr. 12/00738, op het hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank te Breda (nr. AWB 12/1265) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2008 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van de klachten
2.1.
Het Hof heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de Inspecteur onder meer veroordeeld in de proceskosten die belanghebbende voor de procedure bij het Hof heeft gemaakt. Het Hof heeft de op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast te stellen vergoeding berekend op € 708, uitgaande van 1,5 punten voor proceshandelingen.
2.2.
De klacht dat het Hof deze vergoeding niet juist heeft berekend, slaagt. Uit de stukken van het geding en de uitspraak van het Hof blijkt dat de gemachtigde van belanghebbende bij het Hof een incidenteel hoger beroepschrift heeft ingediend en ter zitting is verschenen. Gelet daarop heeft belanghebbende wat betreft de kosten gemaakt in verband met de behandeling van het incidentele hoger beroep op de voet van voormeld Besluit, recht op een kostenvergoeding op basis van 2 punten voor proceshandelingen. Aangezien de vergoeding per punt moet worden berekend naar het tarief zoals dat geldt ten tijde van dit arrest komt de vergoeding te bedragen 2 x € 487= € 974.
2.3.
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.4.
Gelet op het hiervoor in 2.2 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover het betreft de beslissing omtrent de vergoeding van de voor het Hof gemaakte proceskosten,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 974 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 118, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 974 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2014.
Beroepschrift 19‑09‑2014
Betreft: beroepschrift inzake de uitspraak van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch van 14 november 2013 in het geding tussen de inspecteur van de Belastingdienst en [X] betreffende aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen jaar 2008, gekend onder nummer 12/00738.
Edelgrootachtbare heren,
Namens [X], verder te noemen belanghebbende, kom ik hierbij bij u in beroep tegen de door het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch gegeven uitspraak in het geding tussen de inspecteur van de Belastingdienst en [X], betreffende aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen jaar 2008, gekend onder nummer 12/00738.
Een kopie van de gedane uitspraak doe ik u hierbij toekomen (productie 1).
Ter toelichting van het beroep wordt het navolgende opgemerkt.
Cassatiemiddellen:
Schending en verkeerde toepassing van het recht en verzuim van vormen,
Primair:
doordat het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch heeft beslist dat geen sprake is van zogeheten ‘bijzondere omstandigheden’ in de zin van artikel 2, lid 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht,
Subsidiair:
doordat het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch heeft beslist dat de tegemoetkoming voor de fase van het hoger beroep, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, dient worden bepaald op 1,5 punten.
Motivering
Primair:
Het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch heeft de motivering zoals verwoord door de inspecteur in diens beroepschrift (deels) gevolgd, en het Gerechtshof heeft bepaald dat geen sprake is van zogeheten ‘bijzondere omstandigheden’ in de zin van artikel 2, lid 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, kort gezegd, omdat uw Raad nog geen rechtsoordeel zou hebben gegeven over een rechtsvraag die de uitleg van artikel 2.5 van de Wet IB 2001 betreft.
Belanghebbende is van mening dat uw Raad in de uitspraak van 29 oktober 2010, nr. 43761 (bis), betreffende uw eindoordeel in de zogeheten ‘zaak Gielen’, reeds ten principale heeft bepaald hoe met de negatieve inkomsten van de eigen woning in een casus gelijk de onderhavige rekening dient worden gehouden.
Belanghebbende is van mening dat uw aangehaalde uitspraak van 29 oktober 2010 volkomen eenduidig is, en aan een aparte uitspraak van uw Raad met betrekking tot artikel 2.5 Wet IB 2001 geen behoefte bestaat.
Belanghebbende acht het echter te dezen van cruciaal belang dat in de procedure in eerste aanleg, naast procesrechtelijke aspecten, uitsluitend de materiële rechtsvraag aan de orde was of het premie-inkomen van belanghebbende diende worden verminderd met de negatieve inkomsten uit de in België gelegen eigen woning van belanghebbende.
Uw uitleg van artikel 2.5 Wet IB 2001 speelde, en speelt daarbij, naar mening van belanghebbende, geen enkele rol.
Belanghebbende heeft gedurende de beroepsprocedure voor de Rechtbank Breda als productie 17 een tijdsbalk overgelegd, teneinde de chronologie van de relevante uitspraken van rechtscolleges en de afwijking op de aangifte van belanghebbende inzichtelijk te maken. Het tweede item in die tijdsbalk betreft uw uitspraak van 10 juli 2009, nr. 40763.
In die uitspraak heeft uw Raad onder 3.3.9 bepaald:
‘Om te bereiken dat geen inbreuk wordt gemaakt op het vrije verkeer van werknemers, moet bij de berekening van belanghebbendes premie-inkomen rekening worden gehouden met de negatieve inkomsten uit zijn eigen woning in België op dezelfde wijze als waarop dat gebeurt bij ingezetenen.’
De dagtekening van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2008 was 23 september 2011, en bij het opleggen van deze aanslag week de inspecteur, naar mening van belanghebbende tegen beter weten in, (mede) af van het door belanghebbende aangegeven premie-inkomen over het jaar 2008.
De afwijking van het aangegeven premie-inkomen lag derhalve ruim twee jaar na het wijzen van uw arrest van 10 juli 2009, zodat het oordeel van het Gerechtshof onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, is.
Subsidiair:
Bij toepassing van het Besluit volgt, naar mening van belanghebbende, de waardering van twee proceshandelingen.
Onder A1 (beroep en hoger beroep) post 1 ‘beroepschrift/verweerschrift’ één punt, en vervolgens onder post 13 ‘verschijnen zitting’ één punt.
Er salderen niet 1,5 punten, doch 2 punten, zodat het oordeel van het Gerechtshof onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, is.
Conclusie
Op grond van het gestelde verzoekt belanghebbende uw Hoge Raad:
- •
De uitspraak van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch te vernietigen voor zover het betreft de gegrondverklaring van het hoger beroep van de inspecteur de vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en de veroordeling van de inspecteur in de kosten van het bezwaar, de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof,
- •
de belastingdienst (Staatssecretaris-van Financiën) in de kosten van het geding te veroordelen.
Met verschuldigde hoogachting,