Rb. Rotterdam, 22-08-2016, nr. 5194581--VZ-VERZ-16-14938
ECLI:NL:RBROT:2016:6495
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
22-08-2016
- Zaaknummer
5194581--VZ-VERZ-16-14938
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2016:6495, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 22‑08‑2016; (Beschikking)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2016/2615
AR 2016/3427
JIN 2016/189 met annotatie van R.D. Beudeker
AR-Updates.nl 2016-0961
Brightmine 2016-416761
VAAN-AR-Updates.nl 2016-0961
Uitspraak 22‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Opzegging arbeidsovereenkomst zonder toestemming UWV van werknemer die 2 jaar ziek is.Billijke vergoeding afgewezen. Vergoeding geldt als alternatief voor vernietiging. Niet aannemelijk dat vernietiging van de opzegging geleid zou hebben tot loonaanspraak
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 5194581 VZ VERZ 16-14938
uitspraak: 22 augustus 2016
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [plaatsnaam],
verzoekster,
gemachtigde: mr. J.C. Hennipman (DAS Rechtsbijstand),
tegen
de stichtingStichting Humanitas
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. J.W. Loman advocaat te ‘s-Gravenhage.
Partijen worden hierna “[verzoekster]” respectievelijk “Humanitas” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
- -
het verzoekschrift, met producties, ter griffie ontvangen op 24 juni 2016;
- -
het verweerschrift, met producties, ter griffie ontvangen op 25 juli 2016;
- -
de brief d.d. 1 augustus 2016 van de gemachtigde van [verzoekster], met producties;
- -
de brief d.d. 3 augustus 2016 van de gemachtigde van Humanitas, met producties.
1.2.
Het verzoek is mondeling behandeld ter zitting van 5 augustus 2016. Daarbij is [verzoekster] in persoon verschenen, vergezeld van haar echtgenoot, en bijgestaan door de gemachtigde, mr. J.C. Hennipman, terwijl Humanitas is verschenen bij haar Personeelsadviseur mw. [K.], bijgestaan door de gemachtigde mr. J.W. Loman.
Ter zitting hebben beide partijen de wederzijdse standpunten nader toegelicht, waarbij de gemachtigden van partijen zich bediend hebben van pleitaantekeningen die door hen zijn overgelegd en die deel uitmaken van het procesdossier.
Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter de uitspraak van de beschikking bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld dan wel uit de overgelegde stukken blijken en anderzijds zijn erkend dan wel niet althans onvoldoende gemotiveerd zijn bestreden:
2.1.
Humanitas is in de regio Rotterdam een grote aanbieder van producten en diensten op het gebied van zorg, welzijn, wonen en dienstverlening. Bij Humanitas zijn circa 3.000 medewerkers werkzaam.
2.2.
[verzoekster], geboren op [geboortedatum], heeft op 22 november 2011 een voor- overeenkomst gesloten met Humanitas om op oproepbasis werkzaamheden te verrichten in de functie van verpleegkundige. In de periode van 1 december 2011 tot en met oktober 2013 heeft [verzoekster] op regelmatige basis werkzaamheden verricht voor Humanitas.
2.3.
Met ingang van 1 mei 2014 is [verzoekster] bij Humanitas in dienst getreden in de functie van verpleegkundige op basis van een 22-urige werkweek tegen een salaris dat laatstelijk€ 1.629,84 bruto per maand bedroeg.
2.4.
[verzoekster] heeft zich op 12 mei 2014 ziek gemeld in verband met artritisklachten. Tijdens de periode van re-integratie heeft [verzoekster] drie keer intern gesolliciteerd op een in haar ogen passende functie, te weten twee keer op de functie van teamcoach en een keer op de functie van de praktijkopleider. Humanitas heeft die sollicitaties uiteindelijk afgewezen.
2.5.
Op 29 april 2016 heeft Humanitas een brief aan [verzoekster] gestuurd, waarin zij haar het volgende heeft medegedeeld:
“Van het UWV ontvingen wij bericht dat u vanaf 9 mei 2016 een WGA-uitkering (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten) gaat ontvangen. In verband met het feit dat u dan twee jaar onafgebroken arbeidsongeschikt bent en zicht op een werkhervatting op korte termijn niet aanwezig is, zullen wij de arbeidsovereenkomst met ingang van bovengenoemde datum als beëindigd beschouwen.
Het spijt ons op deze wijze afscheid van u te moeten nemen.
Wij danken u voor de aan de stichting bewezen diensten en wensen u alle goeds voor de toekomst.”
2.6.
Bij brief van 9 mei 2016 heeft Humanitas [verzoekster] onder meer medegedeeld dat8 mei 2016 de laatste dag van haar dienstverband bij Humanitas was. In die brief heeft Humanitas [verzoekster] verzocht om alle eigendommen van de stichting in te leveren. Voorts is in die brief vermeld:
“Tevens stellen wij vast dat u niet ziek was op het moment dat uw dienstverband eindigde.”
3. Het verzoek en het verweer
3.1
[verzoekster] heeft verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- -
Humanitas te veroordelen tot betaling van de billijke vergoeding ex artikel 7:681lid 1 BW aan [verzoekster] ten bedrage van € 60.000 bruto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
- -
aan [verzoekster] de transitievergoeding toe te kennen ten bedrage van € 7.040,91 bruto;
- -
aan [verzoekster] een vergoeding op grond van onregelmatige opzegging toe te kennen ten bedrage van € 1.760,23 bruto;
- -
Humanitas te veroordelen tot betaling van de opgebouwde, niet genoten vakantie-uren aan [verzoekster] ten bedrage van € 4.255,58 bruto;
- -
Humanitas te veroordelen tot betaling van de maximale wettelijke verhoging over het onder d gevorderde ten bedrage van € 2.127,79 bruto;
- -
Humanitas te veroordelen in de kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen;
- -
Humanitas te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de wettelijke rente over het bedrag onder b en g vanaf de dag van de uitspraak tot aan de dag der algehele voldoening, de wettelijke rente over de bedragen onder c, d en e vanaf9 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en de wettelijke rente over het bedrag onder f vanaf 11 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ter zitting heeft [verzoekster] de verzoeken onder b, c en d ingetrokken, aangezien Humanitas de daarmee corresponderende bedragen inmiddels aan haar heeft betaald, zij het dat zij de rentevordering over die bedragen wel heeft gehandhaafd, gezien het gestelde onder randnummer 4 in de pleitnotitie.
[verzoekster] heeft - voor zover thans van belang en kort samengevat - aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat Humanitas de arbeidsovereenkomst met haar in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd, nu [verzoekster] met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet heeft ingestemd en het UWV aan Humanitas niet de vereiste toestemming heeft verleend om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Aangezien Humanitas in strijd met genoemd artikel de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, is er sprake van ernstig verwijtbaar gedrag van Humanitas en heeft [verzoekster] recht op een billijke vergoeding. Het ernstig verwijtbaar gedrag is erin gelegen dat Humanitas door haar handelen [verzoekster] de bescherming die het ontslagrecht biedt, heeft ontnomen. De billijke vergoeding heeft naar het oordeel van [verzoekster] een punitief karakter. Door middel van de billijke vergoeding moet een signaal worden gegeven aan de werkgever dat zijn handelen niet door de beugel kan. [verzoekster] heeft in dat verband verwezen naar jurisprudentie.
[verzoekster] stelt voorts dat bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding het verwijtbaar handelen van Humanitas meegewogen moet worden. Dat verwijtbaar handelen bestaat niet alleen uit het feit dat zij [verzoekster] de ontslagbescherming heeft trachten te ontnemen, maar ook is van belang dat Humanitas van begin af aan van [verzoekster] af heeft gewild. Dat is in eerste instantie gebleken, toen Humanitas geweigerd heeft [verzoekster] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden hoewel zij daar op basis van de ketenregeling recht op had. Tevens blijkt dat uit het werkaanbod dat Humanitas heeft gedaan, onmiddellijk nadat [verzoekster] voor onbepaalde tijd bij haar in dienst getreden was. Humanitas heeft [verzoekster] toen ingedeeld om in de wijk haar werkzaamheden te verrichten, wetende dat [verzoekster] niet beschikt over een rijbewijs en zij vanwege haar medische situatie niet in staat is om de verschillende locaties per fiets te bereiken. Voorts blijkt uit de wijze, waarop Humanitas de drie sollicitaties van [verzoekster] naar interne functies behandeld heeft, dat zij nimmer daadwerkelijk de intentie heeft gehad om voor [verzoekster] een passende functie te vinden. Op twee van de drie sollicitaties heeft [verzoekster] pas een reactie gekregen, nadat de functie al was ingevuld. Een en ander dient Humanitas zwaar aangerekend te worden. Al die omstandigheden bij elkaar rechtvaardigen naar de mening van [verzoekster] toekenning van een billijke vergoeding ter hoogte van € 60.000 bruto.
3.2.
Humanitas heeft gemotiveerd verweer gevoerd en daarbij - kort samengevat en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
Na twee jaar arbeidsongeschiktheid is de arbeidsovereenkomst tussen partijen door Humanitas per 9 mei 2016 beëindigd. Abusievelijk heeft Humanitas geen toestemming voor ontslag gevraagd aan het UWV. Humanitas heeft erkend dat zij ter zake onjuist heeft gehandeld. Zou Humanitas wel de vereiste toestemming hebben gevraagd, dan zou het UWV die toestemming ongetwijfeld hebben verleend, gezien de (nagenoeg) verstreken wachttijd en de aannemelijkheid dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden en dat binnen die periode de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm door [verzoekster] kan worden verricht. [verzoekster] heeft daardoor echter geen schade geleden, nu zij immers sedertdien een WGA uitkering ontvangt. Er is geen sprake van dat Humanitas ernstig verwijtbaar gehandeld heeft, ook niet wanneer rekening gehouden wordt met hetgeen [verzoekster] overigens heeft aangevoerd. In dat verband heeft Humanitas gesteld dat [verzoekster] heeft gesolliciteerd op drie niet passende functies. Humanitas erkent dat zij ter zake van de kennisgeving van de afwijzing van de derde sollicitatie zorgvuldiger had kunnen opereren. Die erkenning heeft zij al eerder uitgesproken en ze heeft daarvoor ook spijt betuigd, doch een en ander kan naar het oordeel van Humanitas niet gekwalificeerd worden als “ernstig verwijtbaar”.
Humanitas erkent tevens dat in de brief van 9 mei 2016 ten onrechte is opgenomen dat [verzoekster] “niet ziek was op het moment dat het dienstverband eindigde “. Die zinsnede is opgenomen in een standaardbrief aan ex werknemers over de inlevering van de bedrijfs- eigendommen en die zinsnede is per abuis opgenomen in de brief aan [verzoekster].
Humanitas betwist voorts de door [verzoekster] gevorderde wettelijke rente en wettelijke verhogingen, waarbij zij stelt dat zij rauwelijks in rechte betrokken is en onmiddellijk nadat [verzoekster] het verzoekschrift had ingediend tot betaling van de transitievergoeding, de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst en het restant van de vakantie uren is overgegaan.
3.3.
Voor zover nodig zullen de verdere stellingen van partijen worden besproken in het kader van de beoordeling van het verzoek.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1.
Na de intrekking van verschillende onderdelen van het verzoek door [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling, spitst het tussen partijen gerezen geschil zich toe op de vraag of er aanleiding bestaat om aan [verzoekster] op de voet van het bepaalde in artikel 7:681 lid 1 BW een billijke vergoeding toe te kennen. In dat verband overweegt de kantonrechter het volgende.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat Humanitas de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. [verzoekster] heeft immers niet schriftelijk met de opzegging ingestemd, terwijl Humanitas evenmin beschikte over de vereiste toestemming van het UWV voor de opzegging. Op de voet van het bepaalde in artikel 7:681 BW zou derhalve aanleiding hebben bestaan voor de vernietiging van de opzegging, ware het niet dat [verzoekster] ervoor gekozen heeft om niet de vernietiging van de opzegging te vragen, maar (enkel) aanspraak te maken op toekenning van een billijke vergoeding.
Hoewel de wet niet uitdrukkelijk de eis van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever stelt, blijkt uit de wetsgeschiedenis dat (ook) in het kader van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van de billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist is, maar dat in een geval als bedoeld in dat artikel, reeds invulling gegeven is aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd (zie: Kamerstukken I, 2013 – 2014, 33 818, nummer C pagina 99 en 113). Anders gezegd, een ontslag zonder schriftelijke instemming van de werknemer en zonder toestemming van het UWV is blijkens de wetsgeschiedenis als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of in alle gevallen aanleiding bestaat voor toekenning van een billijke vergoeding en in dat verband overweegt de kantonrechter het volgende.
4.3.
Op verschillende plaatsen in de Wwz komt het begrip “billijke vergoeding” voor wanneer het gaat om de behandeling van de zaak in eerste aanleg, te weten in de artikelen
7: 673 lid 9, 7:671b lid 8, sub c en lid 9 sub b 7:671c lid 2 sub b, 7:681 lid 1 sub a en 7:682 lid 2, sub b BW. Tijdens de totstandkoming van de Wwz is opgemerkt dat in het wetsvoorstel op verschillende plaatsen en in totaal verschillende situaties het begrip “billijke vergoeding” voorkomt en aan de regering is de vraag voorgelegd of met dat begrip een uniforme regeling wordt nagestreefd dan wel dat de rechter volledig vrij is invulling te geven aan wat hem in de gegeven omstandigheden billijk voorkomt. De regering heeft daarop ontwijkend geantwoord en te kennen gegeven dat de rechter een billijke vergoeding kan toekennen als het ontslag als zodanig het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan wel ernstig verwijtbaar is omdat de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd (bijvoorbeeld, heeft opgezegd zonder preventieve toets van UWV of rechter waar die wel was vereist). Volgens de regering is het aan de rechter om aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval te beoordelen, of en zo ja, in welke omvang, het toekennen van een billijke vergoeding aan de werknemer in de rede ligt (zie: Kamerstukken I, 2013 – 2014, 33 818, nummer C pagina 99).
Naar het oordeel van de kantonrechter speelt het punitieve karakter bij de billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1, onderdeel 1 BW in een situatie als de onderhavige veel minder een rol dan bijvoorbeeld bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b BW. De billijke vergoeding van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a BW moet vooral gezien worden als alternatief voor de rechtsgevolgen die zouden zijn ingetreden als op verzoek van [verzoekster] de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigd zou zijn. [verzoekster] heeft immers de keuze om óf de vernietiging van de opzegging te vragen óf aanspraak te maken op de billijke vergoeding, zonder dat de rechter de mogelijkheid heeft om ambtshalve een billijke vergoeding toe te kennen, wanneer de werknemer enkel de vernietiging van de opzegging verzoekt. Een en ander betekent dat de billijke vergoeding vooral gerelateerd moet worden aan de financiële tegenwaarde die herstel van de arbeidsovereenkomst voor [verzoekster] zou hebben gehad. Voor die opvatting pleit tevens dat in de wetsgeschiedenis tot tweemaal toe benadrukt is dat bij de begroting van de vergoeding van artikel 7:681 BW ook de omvang van een door het ontslag verloren loonaanspraak kan worden verdisconteerd (zie Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nr. 7, p. 55 en Kamerstukken I 2013-2014, 33 818 nr. C, p. 92; vergelijk tevens S.F. Sagel, “Werk en zekerheid: Ontslagrecht doen in tijden van hard en fast rules, oratie Leiden 2014, p. 12 en voorts zijn bijdrage in TRA 2015, nr.6/7, p. 8).
4.4.
Toepassing van de hiervoor ontwikkelde uitgangspunten leidt ertoe dat beoordeeld zal moeten worden welke gevolgen een eventuele vernietiging van de opzegging voor [verzoekster] zou hebben gehad. In dat verband staat tussen partijen vast dat een vernietiging van de opzegging niet onmiddellijk een salarisaanspraak zou hebben opgeleverd, omdat [verzoekster] op 9 mei 2016 immers twee jaar arbeidsongeschikt was. Na een eventuele vernietiging van de opzegging zou Humanitas ongetwijfeld alsnog toestemming aan het UWV hebben verzocht om wegens 2 jaar ziekte de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen op grond van artikel 7:669 lid 3, onder b, BW. In die procedure zou het UWV vervolgens moeten beoordelen of binnen een periode van 26 weken te verwachten valt dat [verzoekster] weer in staat is om het eigen werk, dan wel aangepaste werkzaamheden bij Humanitas te verrichten.
[verzoekster] heeft onvoldoende concrete feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan verwacht mag worden dat het UWV de hiervoor opgeworpen vragen bevestigend zou beantwoorden en zij dus de gevraagde ontslagvergunning zou weigeren. In dat verband is van belang dat uit het door [verzoekster] zelf overgelegde rapport van Meta Planning
d.d. 3 juli 2015 blijkt dat het eigen werk niet passend is. Tijdens het daarop volgende gesprek tussen Humanitas en [verzoekster] dat in de stukken wordt aangeduid als “opschudgesprek” is namens Humanitas het standpunt ingenomen dat “herstel voor eigen werk niet meer mogelijk is door blijvende beperkingen”, zonder dat gebleken is dat van de zijde van [verzoekster] tegen een dergelijke conclusie geprotesteerd is. In genoemd rapport van Meta Planning is tevens uitgesproken dat het eigen werk niet passend te maken is, “aangezien de beperkingen in meer dan 70 procent van het takenpakket een rol speelt”. Ook die conclusie heeft [verzoekster] niet weerlegd.
4.5.
Tevens zal beoordeeld moet worden of aannemelijk is dat [verzoekster] na een eventuele vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst in een passende functie bij Humanitas herplaatst zou kunnen worden. Ook ten aanzien van dat punt heeft [verzoekster] haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Zij heeft geen concrete functies genoemd waarop zij geplaatst zou kunnen worden, laat staan dat gebleken is dat vacatures bestaan (of binnen afzienbare tijd te verwachten zijn) voor die functies. In dat verband is tevens nog van belang dat Humanitas onweersproken heeft gesteld dat sprake is van een krimpende organisatie, vanwege de financieel nijpende situatie alsmede dat 80% van haar functiehuis bestaat uit zorgfuncties die qua zwaarte gelijk of zelfs nog zwaarder zijn dan de functie van [verzoekster].
De functie van teamcoach waar [verzoekster] eerder tot twee keer toe op heeft gesolliciteerd acht de kantonrechter niet passend, nu die functie twee schalen hoger is ingedeeld en voor die functie bovendien leidinggevende capaciteiten vereist zijn, zonder dat gebleken is dat [verzoekster] daarover beschikt. Ten aanzien van de functie van praktijkleider geldt naar het oordeel van de kantonrechter evenzeer dat die functie niet passend is voor [verzoekster], nu zij niet beschikt over het diploma Praktijkopleiding en die opleiding zeer intensief is en minimaal één jaar duurt, zoals Humanitas onweersproken heeft gesteld.
4.6.
Op grond van vorenstaande overwegingen concludeert de kantonrechter dat niet aannemelijk is dat vernietiging van de opzegging zou hebben geleid tot een loonaanspraak van [verzoekster], zodat er ook geen aanleiding bestaat haar op dat punt te compenseren en aan haar een billijke vergoeding toe te kennen. Daarvoor bestaat des te minder aanleiding nu Humanitas aan [verzoekster] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst ten bedrage van een maandsalaris inclusief vakantietoeslag ad€ 1.894,13 bruto betaald heeft, terwijl vaststaat dat opzegging van de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de opzegtermijn niet geleid zou hebben tot een salarisaanspraak van [verzoekster] over de opzegtermijn, omdat Humanitas inmiddels immers gedurende twee jaar ziekte het salaris had doorbetaald.
4.7.
Hetgeen [verzoekster] overigens nog heeft gesteld ten aanzien van de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst vormt evenmin reden voor toekenning van een billijke vergoeding. Met haar stellingen in dat verband ziet [verzoekster] over het hoofd dat artikel 7:681 BW betrekking heeft op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De door haar gestelde perikelen met betrekking tot de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst, waarbij zij naar eigen zeggen de arbeidsovereenkomst met een beroep op de ketenregeling heeft moeten afdwingen – hetgeen Humanitas overigens gemotiveerd heeft betwist – kan derhalve niet leiden tot toekenning van een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:681 BW. Hetzelfde geldt ten aanzien van de plaatsing van [verzoekster] per 1 mei 2014 “in de wijk”. Ook die plaatsing kan bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen reden vormen voor toekenning van een billijke vergoeding, nog daargelaten dat Humanitas gemotiveerd heeft betwist dat die plaatsing ertoe leidde dat [verzoekster] grote afstanden per fiets moest afleggen. Volgens Humanitas kon [verzoekster] de verschillende locaties gemakkelijk te voet bereiken, omdat de gebouwen van het zorghotel (ZCD) en het EMZ (Extra Murale Zorg Charlois/Feyenoord op loopafstand van elkaar lagen.
4.8.
Ook de wijze waarop Humanitas de drie sollicitaties heeft afgewikkeld vormt naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende reden voor toekenning van een billijke vergoeding. In dat verband is allereerst van belang dat [verzoekster] de eerste sollicitatie naar de functie van teamcoach tot twee keer toe aan een onjuist e-mailadres heeft gericht, zodat de ontvangst daarvan door de HRM-afdeling van Humanitas onvoldoende is komen vast te staan. Ten aanzien van de sollicitatie naar de functie van teamcoach op de locatie Hannie Dekhuizen staat vast dat die correct is afgehandeld door Humanitas. Ten aanzien van de 3e sollicitatie - naar de functie van praktijkopleider - geldt dat Humanitas verzuimd heeft om [verzoekster] tijdig te infomeren over de afloop daarvan, doch die omstandigheid is onvoldoende zwaarwegend om op basis daarvan een billijke vergoeding aan [verzoekster] toe te kennen, zeker nu vaststaat dat zij zich niet kwalificeerde voor die functie, omdat zij niet voldeed aan de functie-eisen en Humanitas bovendien aan [verzoekster] excuses heeft aangeboden voor de hele gang van zaken.
4.9.
Vorenstaande overwegingen dienen te leiden tot afwijzing van hetgeen [verzoekster] onder a heeft verzocht.
4.10.
Vervolgens dient te worden beslist op de vordering tot toekenning van de wettelijke verhoging over de opgebouwde, doch niet genoten vakantiedagen ten bedrage van€ 4.255,58.
Bij de beoordeling van dit onderdeel van het verzoek is van belang dat vaststaat dat [verzoekster] Humanitas voorafgaande aan de onderhavige procedure niet heeft verzocht voor uitbetaling van het achterstallig tegoed zorg te dragen, maar zij heeft onmiddellijk de uitbetaling van de vakantie-uren in dit geding gevorderd, kennelijk mede omdat zij de termijn van artikel 7:686a lid 4 sub a BW wilde sauveren ten aanzien van haar verzoeken onder a en c. Gelijk hiervoor ook al overwogen is het verzoekschrift op 24 juni 2016 ter griffie ontvangen en vervolgens heeft Humanitas de resterende vakantie-uren in juli 2016 aan [verzoekster] betaald, nadat zij al eerder in juni 2016 een deel van het tegoed had betaald. Onder die omstandigheden bestaat naar het oordeel van de kantonrechter geen reden voor toekenning van de wettelijke verhoging en zal de kantonrechter gebruik maken van zijn matigingsbevoegdheid en de wettelijke verhoging matigen tot nihil. Onder de gegeven omstandigheden kan immers niet gezegd worden dat sprake is geweest van betalingsonwil aan de zijde van Humanitas. Vrijwel onmiddellijk nadat [verzoekster] aanspraak had gemaakt op de resterende vakantie-uren, heeft Humanitas voor uitbetaling daarvan zorggedragen.
4.11.
Resteert de vordering ten aanzien van de wettelijke rente.
De wettelijke rente over de transitievergoeding, welke vergoeding [verzoekster] overigens ten onrechte berekend heeft op een bedrag van € 7.040,91, nu deze correspondeert met een bruto bedrag van € 2.525,50, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling alsnog heeft erkend, is op grond van het bepaalde in artikel 7:686a lid 1, laatste volzin, BW toewijsbaar vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, derhalve 9 juni 2016. De wettelijke rente is echter gevorderd vanaf de dag van de uitspraak. Nu vaststaat dat de transitievergoeding al in juli 2016 door Humanitas betaald is en er dus vanaf de dag van deze uitspraak ter zake van die aanspraak niets meer verschuldigd is, dient de gevorderde rente over de transitievergoeding afgewezen te worden.
De wettelijke rente over de vergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW ten bedrage van€ 1.760,23 bruto alsmede over de uitbetaling van de vakantie-uren ten bedrage van€ 4.255,80 bruto is toewijsbaar vanaf de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Ten aanzien van de vergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW volgt dat uit artikel 7:686a lid 1, eerste volzin, BW en ten aanzien van de uitbetaling van de vakantie-uren volgt dat uit artikel 6:83, onder a, BW.
4.12.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld en Humanitas bovendien eerst tijdens deze procedure voor betaling van de aan [verzoekster] toekomende bedragen heeft zorggedragen, bestaat er aanleiding de kosten van het geding te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. 5. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt Humanitas om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoekster] te voldoen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de vakantie-uren ten bedrage van€ 4.255,58 bruto alsmede over de vergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW ten bedrage van€ 1.760,23 bruto vanaf 9 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening;
compenseert de kosten van het geding, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte en verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
710