Rb. Den Haag, 14-03-2017, nr. AWB - 16 , 5848
ECLI:NL:RBDHA:2017:2549, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
14-03-2017
- Zaaknummer
AWB - 16 _ 5848
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2017:2549, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 14‑03‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:2751, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 14‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Verzoek om schadevergoeding ogv artikel 49 van de Wet bescherming persoonsgegevens
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/5848
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2017 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. L.E.C. Neve),
en
de korpschef van Politie, verweerder
(gemachtigden: mr. M.J. Tunnissen en mr. I.D. de Hoop).
Procesverloop
Op 4 januari 2016 heeft eiser een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) ingediend.
Bij besluit van 18 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 17 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 18 oktober 2016 (wijzigingsbesluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 24 oktober 2016 heeft eiser aanvullende gronden van beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2016. Partijen zijn verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op vragen van de rechtbank. Verweerder en eiser hebben vervolgens schriftelijk gereageerd. Nadat partijen toestemming hebben gegeven om uitspraak te doen zonder dat een nadere zitting plaatsvindt, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.1.
Op 4 januari 2016 heeft eiser een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) ingediend. Dit verzoek om schadevergoeding houdt verband met het op 1 maart 2012 door verweerder aan de Belastingdienst verstrekte rapport. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij als gevolg van de verstrekking van deze gegevens schade heeft geleden, nu de Belastingdienst naar aanleiding van het rapport een boekenonderzoek heeft verricht waarna eiser is geconfronteerd met navorderingsaanslagen.
1.2.
Bij besluit van 18 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 17 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar ingevolge artikel 8:4, eerste lid, onder f, van de Awb is gericht tegen een niet-appellabel besluit.
2. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat in onderhavige kwestie ‘oud recht’ van toepassing is, terwijl de niet ontvankelijkheidsverklaring is gebaseerd op ‘nieuw recht’.
3. Bij besluit van 18 oktober 2016 (wijzigingsbesluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de gebeurtenis die volgens eiser schade heeft veroorzaakt, dateert van voor 1 juli 2013, zodat in onderhavig kwestie oud recht van toepassing is. Gelet hierop is eisers bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 8:4, eerste lid, onder f, van de Awb. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat een reactie op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 Wbp geen besluit is in de zin van de Awb, zodat het niet mogelijk is bezwaar te maken tegen de brief van 18 april 2016.4. Het beroep, gericht tegen het besluit van 17 mei 2016, wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 18 oktober 2016.
5. Eiser kan zich niet verenigen met de bestreden besluiten en stelt zich op het standpunt dat niet de Wpg, maar de Wbp van toepassing is. Volgens eiser zijn de gegevens verstrekt op grond van artikel 8 Wbp. Verder stelt eiser dat zelfs al zou de Wpg van toepassing zijn, dan nog is artikel 49 Wbp leidend voor wat betreft een verzoek om schadevergoeding, omdat de Wpg een dergelijke procedure niet kent. Volgens eiser is de verstrekking van de gegevens onrechtmatig geweest. Dat eiser ten onrechte in verweerders systemen als ‘verdachte’ is opgenomen, is aan de politie toe te rekenen. Eiser heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding van € 5.000,- voor inbreuk op zijn privacy en om een vergoeding van € 20.000,- voor geleden vermogensschade omdat de Belastingdienst vervolgens een boekenonderzoek heeft verricht.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift zijn standpunt nader toegelicht. Hierin heeft verweerder de bezwaren van eiser tevens inhoudelijk beoordeeld, alhoewel verweerder zich op het standpunt stelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
7.1.
Verweerder heeft bij brief van 15 november 2015 de rechtbank nadere informatie gegeven wanneer de status van eiser van verdachte in getuige veranderde. Verweerder heeft toegelicht dat op 14 juli 2011 een hennepkwekerij is aangetroffen in een pand dat door eiser werd gehuurd. Eiser werd derhalve aangemerkt als een mogelijke verdachte. Dezelfde avond heeft eiser zich op het politiebureau gemeld als huurder van de betreffende woning, die hij als makelaar weer onderverhuurde. Eiser is hierna verhoord als getuige en ook als zodanig in het systeem benoemd. Hoewel een sepotbeslissing ontbreekt, is op 24 augustus 2011 het onderzoek in deze zaak gesloten. Tussen 14 juli 2011 en eind 2011 is deze zaak via een automatisch gegenereerd overzicht gemeld bij de Belastingdienst als hennepzaak. Aan de hand van dit overzicht heeft de Belastingdienst op basis van hun eigen inschatting nadere dossiers van de op het overzicht voorkomende hennepzaken opgevraagd. Verweerder heeft op 1 maart 2012 naar aanleiding van de door de Belastingdienst opgevraagde dossiers een rapport met betrekking tot de ontruiming van het pand dat door eiser werd gehuurd aan de Belastingdienst verstrekt. In dit rapport staat eiser als getuige vermeld. In het rapport staat tevens aangegeven dat de zaak niet verder zal worden onderzocht. Deze verstrekking van de politiegegevens is op grond van artikel 20 van de Wpg geschied. Verweerder heeft verwezen naar het RIEC-convenant waarin een opsomming is gegeven van gegevens die voor verstrekking in aanmerking komen.
7.2.
Eiser heeft bij brief van 18 november 2016 schriftelijk gereageerd op verweerders nadere informatie. Eiser handhaaft zijn stelling dat de gegevens niet verstrekt mochten worden aan de Belastingdienst in verband met het recht op privacy.
8.1.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
8.2.
Per 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding wegens onrechtmatig overheidshandelen van kracht met uitsluiting van een aantal artikelen. Gelet op het overgangsrecht, als genoemd in artikel IV van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50), is in deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold tot 1 juli 2013. De gestelde schade is immers veroorzaakt door een besluit of handeling op een tijdstip gelegen vóór 1 juli 2013.
8.3.
Nu het oude recht van toepassing is, heeft verweerder het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 8:4, eerste lid, onder f, van de Awb. Dit brengt met zich dat het beroep gegrond is en de rechtbank het bestreden besluit zal vernietigen. Nu verweerder in het verweerschrift tevens een inhoudelijk standpunt heeft ingenomen over hetgeen is opgenomen in eisers bezwaarschrift tegen de handhaving van de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar tegen het besluit van 18 april 2016 alsnog ongegrond te verklaren. Deze uitspraak treedt vervolgens in de plaats van het bestreden besluit.
8.4.
De rechtbank is, anders dan verweerder stelt, van oordeel dat verweerder het bestuursorgaan is dat bevoegd is op dit verzoek om schadevergoeding te beslissen. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 september 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN6172).
Derhalve is de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding bij besluit van 18 april 2016 een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bestuursrechtelijke rechtsbescherming wordt geboden.
8.5.
De rechtbank stelt verder vast dat de verstrekking van de politiegegevens door de korpschef aan de Belastingdienst, anders dan eiser stelt, niet is geschied op grond van artikel 8 van de Wbp, maar op grond van artikel 20 van de Wpg. Zoals verweerder heeft toegelicht is de Wpg een lex specialis die ziet op de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de uitvoering van de politietaak. Artikel 2, tweede lid, onder c, van de Wbp bepaalt dat de Wbp niet van toepassing is op verwerking van politiegegevens. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een rechtmatige verwerking van de gegevens. Evenmin is de rechtbank gebleken dat verweerder in het rapport van 1 maart 2012 onjuiste informatie heeft opgenomen. Anders dan eiser stelt, wordt eiser in dit rapport niet als verdachte aangemerkt. In het rapport van 1 maart 2012 staat bij eisers naam “subjecten met de rol getuige” en “aangever”. In het rapport is eveneens eisers getuigenverklaring opgenomen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen. Eisers bezwaar is ongegrond.
9. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is, dat het bestreden besluit vernietigd zal worden en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit in die zin dat het bezwaar van eiser ongegrond wordt verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat het bezwaar ongegrond dient te worden verklaard en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid vanmr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.