Rb. Oost-Brabant, 13-07-2018, nr. 18, 59
ECLI:NL:RBOBR:2018:3420
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
13-07-2018
- Zaaknummer
18_59
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2018:3420, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 13‑07‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2019:1997, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 13‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Invordering van verbeurde dwangsommen om het gebruik van een weegbrug door derden te voorkomen. De rechtbank acht aannemelijk dat er daadwerkelijk twee wegingen hebben plaatsgevonden, gezien de weegbonnen en de daarop vermelde tijdstippen en de genoemde verklaring van een medewerker van het bedrijf GPS. Echter, ook ingeval een van de twee vermelde wegingen op een weegbon geen feitelijke weging zou zijn, is nog steeds sprake van een overtreding. De weegbrug wordt namelijk gebruikt om het gewicht handmatig in te voeren en klantgegevens op te halen en de last onder dwangsom ziet op het gebruik van de weegbrug door derden en niet op wegen.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 18/59
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 juli 2018 in de zaak tussen
[Eiseres 1] . en [Eiseres 2] te [plaats] , eisers
(gemachtigde: mr. W.P.N. Remie),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk, verweerder
(gemachtigde: E.D.M. van Grinsven en C.M.A.P. Brugman-Linssen LLB).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen: [Naam 1] ,
(gemachtigde: mr. M.R.A. Arntz),
[naam 2] en [naam 3],
(gemachtigde: mr. E.T. Stevens),
[naam 4] .
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten tot invordering van verbeurde dwangsommen van in totaal € 40.000,00 wegens het niet tijdig naleven van de aan [Eiseres 1] . opgelegde last onder dwangsom van 12 mei 2017.
Bij besluit van 30 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en besloten € 38.000,00 aan verbeurde dwangsommen in te vorderen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2018. Namens eisers zijn de gemachtigde en [naam 5] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Voor derde-partij zijn verschenen [naam 2] en [naam 3] , bijgestaan door hun gemachtigde.De zaak is gevoegd behandeld met de zaak SHE 18/152, die ziet op een verleende omgevingsvergunning voor het bedrijf van eisers.
Overwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Het bedrijf van eisers betreft een rundveehouderij, loonwerk- en mesttransportbedrijf. Op 30 augustus 2016 heeft verweerder een handhavingsverzoek ontvangen van de familie [naam familie] wegens onder andere geluidoverlast vanwege het gebruik van een weegbrug op de [adres] . Bij besluit van 12 mei 2017 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd van € 1.000,- voor elke keer dat artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet wordt nageleefd door het gebruik van de weegbrug door derden, tot een maximum van € 40.000,-. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt, zodat het besluit in rechte onaantastbaar is. Tijdens een controle op 8 juni 2017 heeft verweerder geconstateerd dat er wegingen door derden zijn uitgevoerd, wat heeft geleid tot het primaire besluit.
Eisers hebben aangevoerd dat feitelijk slechts is geconstateerd dat op twee momenten een weging heeft plaatsgevonden zonder dat iets werd achtergelaten dan wel opgehaald. Voor de overige overtredingen wordt alleen verwezen naar de weegbonnen die zijn aangetroffen bij de weegbrug, maar volgens eisers is met de weegbonnen geen bewijs geleverd voor het 38 keer gebruik maken van de weegbrug. Op de weegbrug is enkel vol gewogen, het tweede vermelde gewicht is geen daadwerkelijke weging geweest op het bedrijf van eisers. Het leeggewicht is een vast gegeven, staat geregistreerd op kenteken en betreft geen uitslag van een weging. Bovendien zijn nagenoeg alle wegingen op dezelfde dag uitgevoerd door slechts één bedrijf, zodat deze wegingen, zo deze al als een overtreding kunnen worden aangemerkt, moeten worden beschouwd als één overtreding van de opgelegde last.
3. Verweerder heeft daartegen aangevoerd dat de twee constateringen van een weging ten overvloede bewijzen dat gebruik wordt gemaakt van de weegbrug door derden. De weegbonnen leveren het bewijs van die twee wegingen en van de andere wegingen. Eisers hebben verder geen facturen met bijbehorende betalingsbewijzen voor een weging per weegbon aangeleverd. Niet in de rede ligt dat er twee keer wordt betaald voor een weging als er daadwerkelijk maar één keer wordt gewogen. Afgezien daarvan is verweerder van mening dat per weegbon sprake is van twee overtredingen, ook als niet twee keer zou zijn gewogen. Uit de twee tijdstippen op elke weegbon blijkt namelijk dat twee keer gebruik is gemaakt van de weegbrug en de last onder dwangsom ziet op het gebruik maken van de weegbrug, of daar nu wordt gewogen of niet.Ook heeft verweerder aangevoerd dat [naam 6] zelf geen vrachtwagens heeft evenmin als chauffeurs, maar voor het gebruik van de weegbrug [naam bedrijf] uit [adres] opdracht geeft. Een medewerker van dit bedrijf heeft over het gebruik van de weegbrug verklaard dat voor elke vracht vier wegingen worden uitgevoerd omdat er altijd wat verschil in gewicht kan ontstaan door technische oorzaken of gewichtsverlies onderweg. Verder stelt verweerder dat er geen aanleiding is om het gebruik door [naam 6] te beschouwen als één overtreding per dag. De dwangsom geldt per keer dat de weegbrug wordt gebruikt zonder een beperking in het aantal dwangsommen per dag.
4. De rechtbank stelt vast dat op elke weegbon, 19 in totaal, is vermeld dat op twee verschillende tijdstippen een weging heeft plaatsgevonden. Verder blijkt uit deze bonnen dat de wegingen op naam staan van [naam 6] , [naam bedrijf] of [naam bedrijf 1] . Niet is betwist dat de wegingen niet ten behoeve van het bedrijf van eisers waren, zodat de weegbrug door en ten behoeve van derden werd gebruikt. De rechtbank acht aannemelijk dat er daadwerkelijk twee wegingen hebben plaatsgevonden, gezien de weegbonnen en de daarop vermelde tijdstippen en de genoemde verklaring van een medewerker van het bedrijf [naam bedrijf] . Echter, ook ingeval een van de twee vermelde wegingen op een weegbon geen feitelijke weging zou zijn, is nog steeds sprake van een overtreding. De weegbrug wordt namelijk gebruikt om het gewicht handmatig in te voeren en klantgegevens op te halen en de last onder dwangsom ziet op het gebruik van de weegbrug door derden en niet op wegen.Voor zover eisers stellen dat het gebruik van de weegbrug door [naam 6] op 8 juni 2017 moet worden beschouwd als één overtreding overweegt de rechtbank het volgende. In het besluit van 12 mei 2017 is bepaald dat er € 1.000,- wordt verbeurd per keer dat de weegbrug door derden wordt gebruikt. Nu elke weegbon inhoudt dat er twee keer gebruik is gemaakt van de weegbrug, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er slechts één overtreding zou hebben plaatsgevonden op 8 juni 2017, ook al heeft slechts één bedrijf op die dag van de weegbrug gebruik gemaakt.
5. Eisers hebben verder aangevoerd dat hen geen verwijt kan worden gemaakt. Zij hebben aan alle gebruikers aangegeven dat het gebruik van de weegbrug anders dan ten behoeve van het bedrijf zelf niet was toegestaan. [naam 6] heeft zonder hun medeweten althans zonder hun toestemming gewogen en heeft dat ook erkend. De aanwezigheid van een tarieflijst wordt ook door de branchevereniging geëist als er alleen voor het eigen bedrijf wordt gewogen. Gezien deze omstandigheden staat invordering van het gehele bedrag niet in verhouding tot de feiten en had verweerder geheel dan wel gedeeltelijk van invordering van de verbeurde dwangsommen moeten afzien.
6. Verweerder heeft hierover gesteld dat eisers blijkbaar niet voldoende hebben gedaan om overtredingen te voorkomen. Door niet meer maatregelen te nemen is volgens verweerder bewust de kans aanvaard dat het verboden gebruik van de weegbrug zich toch kon voordoen. Alleen het aangeven in enige vorm aan gebruikers van de weegbrug dat deze niet gebruikt mag worden was niet effectief genoeg om ongewenste wegingen te voorkomen. Zo kon iedereen nog steeds ongehinderd op de weegbrug rijden, was het kastje zeer zichtbaar, bereikbaar en niet op slot en belette elektronica in het kastje ongewenste klanten niet hun debiteurengegevens nog steeds op te halen uit die computer. Pas later is een mededeling dat derden niet meer mochten wegen opgehangen in het weegbrugkastje met de elektronica. Ook de tekst in de tarieflijst had duidelijker kunnen zijn, ook al is deze verplicht gesteld door de branchevereniging. Bovendien hebben eisers en de medewerkers niet eerder ingegrepen, terwijl dat wel had gekund. Zo had [naam 6] de weegbrug reeds gebruikt op 2 juni 2017 en konden eisers al de wegingen waarnemen en horen vanaf de gebouwen, het erf en de woning. Verweerder wijst er daarbij nog op dat men na het ontvangen van het invorderingsbesluit nog is doorgegaan met het gebruik van de weegbrug door derden. Hierom is opnieuw een invorderingsbesluit genomen.
7. Gelet op het voorgaande staat vast dat op 8 juni 2017 niet aan de opgelegde last is voldaan, zodat dwangsommen zijn verbeurd en verweerder bevoegd is tot invordering over te gaan.Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 15 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:383), moet bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat moet uitgaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming vanartikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
8. De door eisers genoemde omstandigheden behoefden voor verweerder geen aanleiding te zijn om geheel dan wel gedeeltelijk van invordering van de dwangsommen af te zien. Eisers zijn verantwoordelijk voor het gebruik van de weegbrug. Naar het oordeel van de rechtbank hadden eisers duidelijker kunnen zijn in de informatieverstrekking richting derden en meer maatregelen kunnen treffen om te voorkomen dat derden in strijd met de dwangsomaanschrijving gebruik zouden maken van de weegbrug. Zo is ter zitting gebleken dat de chauffeurs een sleutel nodig hebben om de weegbrug te kunnen bedienen. Niet is gebleken dat eisers deze sleutels hebben teruggevraagd of anderszins actie hebben ondernomen om het bedienen van de weegbrug door derden te voorkomen. Deze grond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en
mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.