Rb. Amsterdam, 16-04-2018, nr. 6528074 CV EXPL 17-28876
ECLI:NL:RBAMS:2018:2444
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
16-04-2018
- Zaaknummer
6528074 CV EXPL 17-28876
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2018:2444, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 16‑04‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Een man kwam volgens de wettelijke regeling te laat in verzet tegen een verstekvonnis uit 2016 dat hij zorgverzekeraar Menzis geld moet betalen. Toch kan hij alsnog verweer voeren.
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 6528074 CV EXPL 17-28876
vonnis van: 16 april 2018
vonnis van de kantonrechter
i n z a k e
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
opposant
verweerder in het incident
nader te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. F.P. Dwarka Panday
t e g e n
de naamloze vennootschap Menzis Zorgverzekeraar N.V.
gevestigd te Wageningen
geopposeerde
eiseres in het incident
nader te noemen: Menzis
gemachtigde: Van Arkel Gerechtsdeurwaarders & Incasso (Leiden)
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
In het procesdossier bevinden zich:
- -
de oorspronkelijke dagvaarding van 27 augustus 2016, met een productie;
- -
het verstekvonnis van 22 september 2016;
- -
de dagvaarding in verzet van 15 november 2017;
- -
de conclusie van eis in incident in oppositie van Menzis, met producties;
- -
de conclusie van antwoord in incident in oppositie van [verweerder] ;
- -
de dagbepaling vonnis.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten in het incident
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
Op 27 augustus 2016 is [verweerder] door de rechtsvoorgangster van Menzis gedagvaard. De dagvaarding is betekend door achterlating in een gesloten envelop.
1.2.
Bij verstekvonnis van 22 september 2016 is [verweerder] door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van € 2.412,65 aan hoofdsom, vermeerderd met rente, € 437,90 aan buitengerechtelijke kosten, € 165,06 aan rente en € 741,69 aan proceskosten, exclusief nasalaris.
1.3.
Het verstekvonnis is op 10 november 2016 aan [verweerder] betekend door achterlating in een gesloten envelop.
1.4.
Op 18 augustus 2017 heeft Menzis executoriaal beslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) op de uitkering van [verweerder] .
1.5.
Bij brief van 5 september 2017 heeft SVB aan de gemachtigde van Menzis bericht dat vanaf september 2017 maandelijks € 267,31 onder het beslag zal vallen.
Vordering en standpunten partijen in het incident
2. De incidentele vordering van Menzis strekt tot een niet-ontvankelijkverklaring van [verweerder] wegens het laten verstrijken van de verzetstermijn c.q. niet tijdig ingesteld verzet.
3. Menzis stelt hiertoe dat zij uit krachte van het verstekvonnis executoriaal beslag heeft gelegd onder de SVB op het AOW pensioen van [verweerder] . Betaling van de eerste afdracht heeft plaatsgevonden op 21 september 2017. De termijn van vier weken waarbinnen verzet moet worden gedaan vangt aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. Nu derdenbeslag is gelegd op een vordering tot periodieke betaling, moet het vonnis ex artikel 144 sub b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden geacht ten uitvoer te zijn gelegd na de eerste afdracht aan de beslaglegger. Dat betekent in dit geval dat de verzetstermijn op 20 oktober 2017 is geëindigd. Het door [verweerder] op 15 november 2017 ingestelde verzet is daarom niet tijdig.
4. [verweerder] heeft aangevoerd, samengevat en zakelijk weergegeven, dat hij een blinde, oudere man is die slechts mondjesmaat hulp krijgt van zijn omgeving. [verweerder] wist niet van het verstekvonnis noch van het beslag op zijn pensioen. [verweerder] kwam pas achter het bestaan van het verstekvonnis toen de gemachtigde van Menzis op 25 oktober 2017 stukken mailde aan de gemachtigde van [verweerder] . [verweerder] meent dat de verzetstermijn voor hem pas hoort te gaan lopen toen hij op 25 oktober 2017 erachter kwam dat er een verstekvonnis was. Pas vanaf dat moment kon hij zich adequaat tegen het vonnis verzetten. Het onverkort toepassen van artikel 143 lid 3 jo. 144 sub b Rv maakt een dusdanige inbreuk op zijn recht zich tegen het verstekvonnis te verzetten dat aan het beroep op deze artikelen voorbij dient te worden gegaan.
Beoordeling in het incident
5. Met Menzis wordt geoordeeld dat op deze vordering in het incident vooraf dient te worden beslist omwille van een doelmatige procesvoering.
6. In voldoende mate is vast komen te staan dat [verweerder] , gelet op het bepaalde in artikel 143 lid 3 jo. 144 sub b Rv, te laat is met het instellen van verzet tegen het verstekvonnis. Grond kan echter bestaan voor toepassing van de in de rechtspraak ontwikkelde regel dat onder omstandigheden een onverkorte toepassing van de wettelijke regeling aangaande de verzetstermijn achterwege moet blijven, indien die regeling tot een resultaat leidt dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM, zeker in een situatie waarin een bij verstek veroordeelde pas in het stadium van de tenuitvoerlegging met het veroordelend vonnis bekend is geraakt. In dit kader wordt verwezen naar de arresten HR 25 februari 2000, NJ 2000/509 ( [naam] / [naam] ) enHR 16 januari 2004, NJ 2005/191 ( [naam] / [naam] ).
7. Bij de beantwoording van de vraag of een onverkorte toepassing van artikelen 143 lid 3 jo. 144 sub b Rv onder de gegeven omstandigheden voldoet aan de eisen van een eerlijk proces, meer in het bijzonder of het recht op toegang tot een rechter voldoende is gewaarborgd, dient een belangenafweging te worden gemaakt.
8. Menzis heeft er belang bij dat het bij verstek gewezen vonnis onherroepelijk wordt. Dit belang moet worden afgewogen tegen het zwaarwegende belang dat [verweerder] heeft om zijn kant van de zaak aan de rechter te kunnen voorleggen, terwijl het belang van Menzis niet in zoverre voorrang mag krijgen dat het recht van [verweerder] op toegang tot de rechter in de kern wordt aangetast.
9. Uitgegaan van de omstandigheden van dit geval, waaronder het gegeven dat noch de inleidende dagvaarding noch het verstekvonnis in persoon aan [verweerder] zijn betekend, dat niet is gebleken dat het derdenbeslag wel in persoon aan [verweerder] is betekend en dat [verweerder] , gelet op zijn persoonlijke toestand, afhankelijk is van de hulp van derden, acht de kantonrechter het gerechtvaardigd om de belangenafweging in het voordeel van [verweerder] uit te laten komen en de artikelen 143 lid 3 jo. 144 sub b Rv niet onverkort toe te passen, nu niet kan worden vastgesteld dat [verweerder] voor 25 oktober 2017 op de hoogte is geraakt van het verstekvonnis.
10. Het voorgaande brengt met zich mee dat [verweerder] ontvankelijk zal worden verklaard in het verzet en dat de incidentele vordering van Menzis zal worden afgewezen.
11. De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Beoordeling in de hoofdzaak
12. De zaak wordt verwezen naar de rol over vier weken na heden voor antwoord in oppositie aan de zijde van Menzis teneinde tot een inhoudelijke behandeling van de zaak over te gaan.
12. Iedere beslissing in de hoofdzaak wordt aangehouden.
BESLISSING
De kantonrechter:
in het incident
I. wijst de vordering af;
II. compenseert de proceskosten en bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
III. bepaalt dat de zaak zal dienen ter rolzitting van maandag 14 mei 2018 te 10.00 uur voor antwoord in oppositie aan de zijde van Menzis;
IV. houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. M.E.B. Terwee, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.