Hof Arnhem-Leeuwarden, 31-01-2019, nr. 21-005008-17
ECLI:NL:GHARL:2019:847
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
31-01-2019
- Zaaknummer
21-005008-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:847, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 31‑01‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1098
Uitspraak 31‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Verdachte is veroordeeld voor seksueel misbruik van zijn minderjarige pleegdochter. Voldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005008-17
Uitspraak d.d.: 31 januari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen -na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 4 juli 2017- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 23 januari 2015 met parketnummer 05-901286-12 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
[woonplaats] (Bondsrepubliek Duitsland),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is -na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Gelderland heeft verdachte bij vonnis van 23 januari 2015 veroordeeld ter zake van -kort gezegd- het plegen van ontuchtige handelingen met iemand in de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar (feit 1) en het medeplegen van opzettelijke onttrekking van een minderjarige aan het wettige gezag (feit 2). De rechtbank heeft verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 18 maanden (met aftrek) en de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen.
Het hof heeft dit vonnis bij arrest van 16 november 2015 bevestigd. Verdachte heeft beroep in cassatie tegen deze uitspraak ingesteld. Bij arrest van 4 juli 2017 heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging en de zaak teruggewezen naar dit hof.
De Hoge Raad heeft de beslissing van het Hof bij arrest van 16 november 2015 van het aanvankelijk onder 2 tenlastegelegde niet vernietigd. De veroordeling voor dat feit is daardoor inmiddels onherroepelijk. Dit feit ligt thans dan ook niet ter beoordeling voor.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep -voor zover (opnieuw) aan het oordeel van het hof onderworpen- om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1 primair:hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de maand januari 2011 tot en met 22 oktober 2011 te Huissen en/of Dieren en/of Rheden, in elk geval in Nederland, (telkens) met (zijn, verdachtes, pleegkind) [aangeefster] , geboren op [geboortedag] 1995, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten
(telkens) zijn, verdachtes, penis brengen in haar vagina en/of mond en/of
zijn, verdachtes, vinger(s) brengen in haar vagina en/of
met zijn, verdachtes, tong likken over haar vagina en/of
zijn, verdachtes, tong brengen in haar mond en/of
zijn, verdachtes, penis door haar laten aftrekken en/of het betasten en/of likken van haar borst(en);
1 subsidiair:hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de maand januari 2011 tot en met 5 oktober 2011 te Huissen, gemeente Lingewaard, in elk geval in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig pleegkind, [aangeefster] (geboren op [geboortedag] 1995), bestaande die ontucht (telkens) hierin dat hij, verdachte, zijn penis in haar vagina en/of mond heeft gebracht en/of
zijn vinger(s) in haar vagina heeft gebracht en/of
met zijn tong over haar vagina heeft gelikt en/of
zijn tong in haar mond heeft gebracht en/of zijn penis door haar heeft laten aftrekken en/of haar borst(en) heeft gelikt en/of betast.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzonder nog het volgende.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Er is geen twijfel aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van [aangeefster] , die in grote lijnen consistent zijn en diverse verifieerbare details bevatten. Haar verklaringen worden bovendien onder meer ondersteund door het e-mailbericht van verdachte aan [voornaam aangeefster] en het ping-bericht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat
-de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn en daarom (primair) dienen te worden uitgesloten van het bewijs;
- er sprake is van een verklaring van slechts één getuige;
- er onvoldoende steunbewijs in het dossier voorhanden is.
Volgens de raadsvrouw had [voornaam aangeefster] (opmerking hof: [aangeefster]) een enorme behoefte aan aandacht die zij af en toe op een ongepaste manier uitte, bijvoorbeeld door verdachte foto’s van haarzelf, gekleed in lingerie, te sturen. Haar motief om na geruime tijd nog aangifte te doen tegen verdachte zou gelegen zijn in haar boosheid jegens verdachte en diens echtgenote. De raadsvrouw heeft verder betoogd dat er opmerkelijke verschillen bestaan in de verklaringen van aangeefster.
De raadsvrouw heeft daarnaast aangevoerd dat er niet is voldaan aan het vereiste bewijsminimum, nu al het bewijs slechts te herleiden is tot één bron, namelijk de verklaring van [voornaam aangeefster] . Er zijn geen andere directe getuigen die ontuchtige handelingen hebben waargenomen of kunnen verklaren over haar gedrag vlak na een vermeend incident.
De door de rechtbank opgevoerde bewijsmiddelen leveren onvoldoende steunbewijs op. De tekst van de e-mail van verdachte aan [voornaam aangeefster] is onvoldoende duidelijk om daaruit te destilleren dat er sprake van seks is geweest. Bovendien valt dit e-mailcontact ruim buiten de ten laste gelegde periode. Het ping-gesprek van 16 december 2011 valt eveneens ruim buiten de ten laste gelegde periode en is niet in een context te plaatsen.
Het oordeel van het hof
Het hof ziet geen aanleiding de verklaringen van [aangeefster] van het bewijs uit te sluiten. Het hof acht haar verklaringen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De verklaringen worden op wezenlijke punten ondersteund door het ping-gesprek van 16 december 2011 en het e-mailbericht van 16 januari 2012. Het hof verwerpt het verweer.
Het hof onderschrijft de ‘beslissing inzake het bewijs’ ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde, zoals door de rechtbank opgenomen in het vonnis van 23 januari 2015, onder punt 3 (pagina 3 tot en met 5) en maakt deze tot de zijne.
Daarnaast is er de getuigenverklaring van [getuige] , medewerkster van het [opvanghuis] te [plaats] (onderdeel van [jeugdzorg] ). Zij verklaarde dat [voornaam aangeefster] tijdens het kaarten ‘uit het niets’ had verteld dat ze door verdachte was misbruikt. Ze verklaarde verder dat ze eerst twijfelde aan het verhaal van [voornaam aangeefster] , omdat ze wel vaker had gelogen, maar dat ze nu geloofde dat het wel waar was en dat ze daardoor ook de zelfmoordpoging van [voornaam aangeefster] beter kon plaatsen.
Verdachte heeft verder op geen enkel moment uitleg gegeven over de betekenis of de context van de foto’s, het e-mailbericht en het ping-gesprek, hoewel hij tijdens zijn verhoor bij de politie had aangegeven dat hij daar wellicht op een later tijdstip nog op terug zou komen. Met name het e-mailbericht en het ping-gesprek wijzen op seksueel misbruik en van verdachte had, indien hij betwist dat daarvan sprake zou zijn, verwacht mogen worden dat hij een redelijke verklaring zou geven voor de inhoud van die berichten, zeker nu die mede ten grondslag liggen aan zijn veroordeling door de rechtbank. Maar ondanks de voor verdachte cruciale betekenis van deze bewijsmiddelen, heeft hij het niet nodig gevonden ter terechtzitting van het hof te verschijnen en alsnog te verklaren.
Het hof verwerpt de gevoerde verweren.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair: hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van de maand januari 2011 tot en met 22 oktober 2011 te Huissen en/of Dieren en/of Rheden, in elk geval in Nederland, (telkens) met (zijn, verdachtes, pleegkind) [aangeefster] , geboren op [geboortedag] 1995, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten (telkens)
zijn, verdachtes, penis brengen in haar vagina en/of mond en/of
zijn, verdachtes, vinger(s) brengen in haar vagina en/of
met zijn, verdachtes, tong likken over haar vagina en/of
zijn, verdachtes, tong brengen in haar mond en/of
zijn, verdachtes, penis door haar laten aftrekken en/of het betasten en/of likken van haar borst(en).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De Hoge Raad heeft de straf die de rechtbank bij vonnis van 23 januari 2015 had opgelegd (en die het hof bij arrest van 16 november 2015 heeft bevestigd) voor alle bewezen verklaarde feiten vernietigd, zodat het hof de straf dient te bepalen voor de onherroepelijk beoordeelde feiten die thans niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen (in casu het bewezen verklaarde feit 2 van parketnummer 05-901286-12) en het (opnieuw) aan het oordeel van het hof onderworpen onder feit 1 tenlastegelegde.
Het hof bepaalt de straf voor het onder feit 2 (onherroepelijk) bewezenverklaarde op een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Ten aanzien van de strafoplegging voor het onder feit 1 bewezen verklaarde overweegt het hof als volgt.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De raadsvrouw heeft bepleit dat, mocht het hof tot een veroordeling komen, aan verdachte een taakstraf zal worden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden zal worden opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- het volgende.
Verdachte heeft een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige pleegdochter seksueel misbruikt. Verdachte heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer, die -zo blijkt ook uit haar schriftelijke slachtofferverklaring- daar nog steeds de gevolgen van ondervindt. Het hof rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij, terwijl hij bekend was met de achtergrond en de kwetsbaarheid van [voornaam aangeefster] , niet heeft geschroomd langdurig misbruik te maken van het vertrouwen dat zij in een pleegvader had moeten kunnen stellen.
Het hof heeft voorts gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 december 2018 betreffende verdachte.
Het hof acht slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend en geboden. Een taakstraf doet onvoldoende recht aan de ernst van het feit en het leed dat verdachte heeft veroorzaakt. Het hof neemt als uitgangspunt voor de strafoplegging (voor het onder 1 tenlastegelegde) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet echter op het tijdsverloop dat deels te wijten is aan de vernietiging van het arrest van dit hof, zal verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 13 maanden met aftrek worden opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.743,78. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,--. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag van € 142,28 aan materiële schade en
€ 6.500,-- aan immateriële schade.
Het hof is, met de advocaat-generaal, de verdediging en de raadsvrouw van de benadeelde partij, van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij in haar geheel ziet op feit 1 dat thans ter beoordeling voorligt, en niet ook op het aanvankelijk ook ten laste gelegde feit 2 waarvoor verdachte inmiddels onherroepelijk veroordeeld is. De gehele vordering is thans dan ook aan de orde.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, primair omdat zij vrijspraak heeft bepleit en subsidiair omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof acht de gevorderde schade ter zake van de materiële schade voldoende onderbouwd en zal die vordering geheel toewijzen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedendelicten psychische schade oplopen, die meestal langdurige therapie vergt. Dat [voornaam aangeefster] al in therapie was voordat zij in aanraking kwam met verdachte, is niet van belang voor de vaststelling dat er sprake is van immateriële schade, maar kan wel de hoogte van het schadebedrag beïnvloeden.
Het hof is van oordeel dat van het gevorderde bedrag aan immateriële schade in ieder geval een bedrag van € 4.000 toewijsbaar is. Voor het overige deel van de vordering is het hof van oordeel dat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde feit 1 en feit 2 tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 4.142,28 (vierduizend honderdtweeënveertig euro en achtentwintig cent) bestaande uit € 142,28 (honderdtweeënveertig euro en achtentwintig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 4.142,28 (vierduizend honderdtweeënveertig euro en achtentwintig cent) bestaande uit € 142,28 (honderdtweeënveertig euro en achtentwintig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 51 (eenenvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 augustus 2011.
Aldus gewezen door
mr. W.A. Holland, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. M. van Seventer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Versloot, griffier,
en op 31 januari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.