Hof Arnhem-Leeuwarden, 23-12-2021, nr. 21-003559-19
ECLI:NL:GHARL:2021:11749, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
23-12-2021
- Zaaknummer
21-003559-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:11749, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 23‑12‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:2784, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:743
ECLI:NL:GHARL:2020:2264, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 12‑03‑2020; (Hoger beroep, Tussenuitspraak)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:2784
Uitspraak 23‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Onderdeel van de megazaak Bosnië, onderzoek Maan. Verdachte wordt voor voorbereiding van medeplegen van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren. Die straf is hoger dan de straf die door de rechtbank is opgelegd. Het hof acht het gebruik van Ennetcomgegevens voor het bewijs toelaatbaar en acht die gegevens betrouwbaar. Verdachte had samen met anderen in Utrecht in het najaar van 2015 automatische wapens en munitie voorhanden om twee broers te doden.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003559-19
Uitspraak d.d.: 23 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, zittingsplaats Badhoevedorp,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 26 juni 2019 met parketnummer 05-880808-17 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1979,
thans verblijvende in [verblijfplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 december 2019, 18 februari 2020, 12 maart 2020, 11 mei 2020, 4 augustus 2020,
27 oktober 2020, 19 januari 2021, 7 april 2021, 1 juli 2021, 27 september 2021, 29 november 2021 en 23 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A. Jhingoer, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het komt tot een andere strafoplegging en daarom opnieuw recht doen.
De tenlastelegging
Verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij in de periode van 25 september2015 tot en
met 21 november 2015 in Dordrecht, Amsterdam, Utrecht en/of elders in Nederland samen met een ander of anderen het in vereniging met voorbedachte raad om het leven brengen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft voorbereid.
Voluit luidt de tenlastelegging dat:
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 25 september 2015
tot en met 21 november 2015 te Dordrecht en/of Amsterdam en/of Utrecht en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het met anderen of een ander te plegen misdrijf van moord in vereniging (te weten de liquidatie van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ), in ieder geval van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaren of meer is gesteld,
(telkens) opzettelijk
- -
een of meer (automatische) vuurwapens (te weten een Kalasjnikov type AKM en/of een CZ) en/of een hoeveelheid (bijbehorende) patronen en/of;
- -
een of meer foto’s/persoonsbeschrijvingen van die [slachtoffer 1] en/of;
- -
die [slachtoffer 2] en/of een adres (te weten restaurant [restaurant] , gevestigd aan de [adres 1] te Utrecht, alwaar die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] regelmatig vertoefden),
- -
althans een of meer gegevensdragers waarop informatie over die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te vinden was,
bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf/die misdrijven,
heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverwegingen
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe – kort gezegd – het volgende betoogd.
In de eerste plaats heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat alle verkregen PGP-berichten (de Ennetcomdata) van het bewijs moeten worden uitgesloten. In dit verband heeft hij – onder meer – aangevoerd dat de politie berichten heeft gelezen tussen de Ennetcom-accounts 2f8b en 4w12 vóórdat de rechter-commissaris hiervoor toestemming had gegeven. Hiermee heeft het openbaar ministerie in strijd gehandeld met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, waardoor de rechten van de artikelen 6 en 8 van het EVRM zijn geschonden. Als gevolg daarvan moeten volgens hem alle Ennetcom-berichten op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering van het bewijs worden uitgesloten.
De raadsman heeft er verder op gewezen dat sprake is van een systemische ongelijkheid tussen het openbaar ministerie en de verdediging in zaken waarin PGP-berichten een grote rol spelen. Het openbaar ministerie heeft immers veel meer mankracht en hulpmiddelen beschikbaar om alle PGP-data te analyseren. De verdediging heeft niet de mogelijkheid om te controleren of de selectie en interpretatie van de berichten door het openbaar ministerie recht doet aan de informatie als geheel.
Daarnaast heeft de raadsman de betrouwbaarheid en de authenticiteit van de verkregen Ennetcomdata betwist. In dit kader heeft hij - onder meer - het volgende naar voren gebracht:
- uit de door [betrokkene 1] bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring blijkt dat Ennetcom-berichten gemanipuleerd konden worden;
- verschillende medewerkers van Ennetcom hadden de beschikking over de benodigde wachtwoorden om toegang tot de servers te krijgen;
- oude accounts werden hersteld zonder voldoende controle;
- oude toestellen werden door een externe partij opgeknapt, schoongemaakt en weer verkocht (refurbished);
- het kwam voor dat Ennetcom-gebruikers berichten ontvingen die helemaal niet voor hen bestemd waren.
Uit dit alles concludeert de raadsman dat het Ennetcom-systeem niet veilig is. Dat betekent dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat [verdachte] de PGP-berichten heeft verstuurd die volgens het openbaar ministerie aan hem kunnen worden toegeschreven. Daarbij komt nog dat de Ennetcom-accounts 2f8b en unm1 in elk geval twee verschillende gebruikers hebben gehad en dat uit de inhoud van enkele berichten kan worden afgeleid dat deze niet door [verdachte] kunnen zijn verstuurd.
Ook is aangevoerd dat er weliswaar een DNA-mengprofiel van [verdachte] is aangetroffen op een oordopje dat op de plaats delict is gevonden, maar afgezien daarvan is er geen enkel bewijs aanwezig waaruit blijkt dat [verdachte] op 21 november 2015 in Utrecht was. Een oordopje is bovendien een verplaatsbaar object en het is mogelijk dat deze ook door andere personen is gebruikt. De raadsman heeft er verder op gewezen dat er geen DNA-sporen van [verdachte] zijn aangetroffen op de gevonden wapens en munitie op de plaats delict.
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor medeplegen. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid welke rol [verdachte] zou hebben gespeeld bij het tenlastegelegde feit. In elk geval blijkt niet dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en [medeverdachte] dan wel een andere medeverdachte.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de namens [verdachte] gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde feit worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Hierna zal het hof eerst ingaan op de door de raadsman gevoerde Ennetcom-verweren. Daarna zal het hof op de overige verweren reageren.
Ennetcom
De Ennetcom-verweren:
Rechterlijke toestemming
De raadsman heeft bepleit dat de PGP-berichten uitgesloten dienen te worden van het bewijs nu – onder meer – sprake is van onrechtmatige verkrijging van die berichten. De toestemming van de rechter-commissaris kwam immers pas nadat de politie de berichten al had geopend en voor het onderzoek had gebruikt. Het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, waardoor artikel 6 en 8 van het EVRM zijn geschonden.
Het hof overweegt hierover dat op 9 september 2016 bij het Superior Court of Justice te Toronto een door Nederland op basis van artikel 15, lid 1, van de Wet Wederzijdse Rechtshulp in strafzaken R.S.C. c. 30. ingediend rechtshulpverzoek is behandeld door deze Canadese rechter. Dit verzoek strekte er – kort gezegd – toe dat de data op de BES-server(s) in Toronto (Canada), waarvan de telefoontoestellen van Ennetcom gebruik maken voor hun communicatie, zouden worden veilig gesteld en dat alle beschikbare gegevens van deze servers zouden worden overgedragen aan Nederland ten behoeve van nader onderzoek in Nederland. Dit verzoek werd gedaan in het kader van onderzoek 26DeVink en drie andere Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken waarbij het ernstige vermoeden was gerezen dat personen die betrokken zijn bij liquidaties gebruik maakten van crypto-telefoons die geleverd zijn door Ennetcom en gebruik maakten van dezelfde digitale infrastructuur in Canada om met elkaar te communiceren in Nederland en desgewenst wereldwijd.
Op 13 september 2016 heeft het Superior Court of Justice in Toronto beslist dat de
veiliggestelde data aan de bevoegde justitiële autoriteiten van Nederland zullen worden
overgedragen, ten behoeve van de vier expliciet in het rechtshulpverzoek genoemde onderzoeken. Daarnaast is bepaald dat – onder voorwaarden – de gegevens ook gebruikt mogen worden in andere Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken. De Canadese rechter heeft de beslissing of deze gegevens gebruikt mogen worden in andere onderzoeken neergelegd bij de Nederlandse autoriteiten, in die zin dat hier een rechterlijke machtiging aan vooraf moet gaan. Daarnaast is het gebruikmaken van de gegevens door dezelfde Canadese rechter beperkt tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten die een overtreding vormen van art. 45, 46, 140, 157, 287, 289, 420bis, 420ter en 420quater van het Nederlands Wetboek van Strafrecht.
Om te voldoen aan de voorwaarden van de Canadese rechter, moest dus een Nederlandse rechter toestemming geven voor het gebruik van de Ennetcom-data in de onderhavige opsporingsonderzoeken. Het openbaar ministerie heeft voor de vorm waarin het onderzoek zou plaatsvinden gekozen voor een vordering aan de rechter-commissaris tot het verrichten van onderzoekshandelingen aan de Ennetcom-data; onderzoekshandelingen die de rechter-commissaris heeft gedelegeerd aan verbalisanten (art. 181 jo art. 177 Sv). Voor de inhoudelijke toetsing van de vordering heeft de rechter-commissaris aansluiting gezocht bij art. 126ng Sv, de bepaling die de vordering van digitale gegevens van Nederlandse telecommunicatie-aanbieders mogelijk maakt.
In het onderzoek Bosnië is gebleken dat er door, bij de (poging tot) liquidatie op de broers [achternaam slachtoffer 1 en 2] op 31 december 2015 betrokken, verdachten vermoedelijk gebruik is gemaakt van communicatie via de servers van Ennetcom. Eén van de daders van deze liquidatie maakte gebruik van het PGP-e-mailadres [e-mailadres 1] (hierna: 9b16). Op vordering van de officier van justitie van 3 januari 2017 heeft de rechter-commissaris bij beslissing van 3 januari 2017 toestemming gegeven om in de Ennetcomdata onderzoek te verrichten naar dit e-mailadres, onder de voorwaarde dat als er relevante gegevens werden aangetroffen in verband met dit e-mailadres, alsmede de e-mailadressen en toestellen die daarmee in direct contact stonden, de bevindingen met betrekking tot die gegevens op een nader te bepalen datum aan de processtukken zouden worden toegevoegd.
Uit de vordering van de officier van justitie van 13 maart 2017 blijkt dat uit de data, die zijn vrijgekomen naar aanleiding van de vordering van 3 januari 2017, is gebleken dat ook andere Ennetcom-e-mailadressen in relatie lijken te kunnen worden gebracht met de (poging tot) liquidatie in Kerkdriel op 31 december 2015. Het gaat om – van belang voor de onderhavige zaak – het volgende e-mailadres:
[e-mailadres 2] (hierna: 2f8b)
De officier van justitie heeft bij de vordering van 13 maart 2017 een plan van aanpak gevoegd waaruit blijkt op basis waarvan wordt vermoed dat bovengenoemd e-mailadres betrokken zou zijn bij de (poging tot) liquidatie. Uit onderzoek naar het e-mailadres 9b16 is gebleken dat er over het liquideren van de broertjes [achternaam slachtoffer 1 en 2] op 11 oktober 2015 is gecommuniceerd met het e-mailadres 2f8b: 9b16 stuurt aan 2f8b het adres [adres 1] en foto’s van de broers [achternaam slachtoffer 1 en 2] . Op dat adres is gevestigd “ [restaurant] ” een uitgaansgelegenheid die door de broers [achternaam slachtoffer 1 en 2] bezocht werd. In de buurt van dat adres zijn op 21 november 2015 twee geladen automatische wapens aangetroffen. Ter onderbouwing hiervan is een proces-verbaal van bevindingen van 13 maart 2017 gevoegd. Het gaat hier dus niet om een - zoals de raadsman beweert - “niet heel boeiend gesprek” waarbij enkel een afspraak wordt gemaakt om elkaar te ontmoeten.
De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 14 maart 2017 toestemming gegeven om in de Ennetcomdata onderzoek te verrichten naar voornoemd e-mailadres 2f8b, onder de voorwaarde dat als er relevante gegevens werden aangetroffen in verband met dit
e-mailadres, alsmede de e-mailadressen en toestellen die daarmee in direct contact stonden, de bevindingen met betrekking tot die gegevens op een nader te bepalen datum aan de processtukken zouden worden toegevoegd.
De constatering van de raadsman dat de politie reeds voor deze laatstgenoemde toestemming van de rechter-commissaris berichten heeft gelezen van het account 2f8b is derhalve juist. Naar het oordeel van het hof past het kunnen lezen van berichten die door derden aan het account 9b16 zijn gestuurd of vanaf het account 9b16 naar andere accounts zijn gestuurd binnen de op 3 januari 2017 gegeven machtiging van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft in deze machtiging immers toestemming gegeven voor onderzoek naar 9b16 en “de e-mailadressen en toestellen die daarmee in direct contact stonden”.
De raadsman heeft ook aangevoerd dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 13 maart 2017 blijkt dat er al vóór de toestemming van de rechter-commissaris onderzoek is gedaan naar berichtenverkeer tussen onder andere 2f8b en [e-mailadres 3] (hierna: 4w12) en 2f8b en [e-mailadres 4] (hierna: a6193). Nu de 9b16 hierbij niet betrokken was valt dit buiten de toestemming van 3 januari 2017, aldus de raadsman.
Het hof deelt die opvatting niet. De door de rechter-commissaris toegewezen vordering van de officier van justitie strekte ertoe dat gegevens werden verkregen van het toestel met het account 9b16, alsmede dezelfde gegevens van de toestellen die met dit toestel in direct contact hebben gestaan (cursivering van het hof). Nu het account 2f8b naar voren is gekomen naar aanleiding van het onderzoek dat rechtstreeks is gevolgd uit het onderzoek naar de 9b16 is het hof van oordeel dat ook dit past binnen de machtiging van de rechter-commissaris zoals afgegeven bij beslissing van 3 januari 2017.
Vervolgens heeft de officier van justitie op 13 maart 2017 een gelijksoortige vordering gedaan voor onder meer het account 2f8b (het hof merkt op dat verkrijging van deze gegevens al was toegestaan op grond van de machtiging van 3 januari 2017) en de direct met deze accounts in verbinding staande adressen.
Uit het stelsel van de wet volgt dat bij een inbreuk op de vrijheden of rechten van burgers de autoriteit die toestemming moet verlenen, hoger moet zijn als de ernst van de inbreuk toeneemt (bij een beperkte inbreuk is de bevoegdheid verleend aan alle verbalisanten en naar mate de ernst van de inbreuk toeneemt, is de bevoegdheid verleend aan respectievelijk een hulpofficier van justitie, een officier van justitie of een rechter-commissaris). Toestemming voor ernstige inbreuken op vrijheden of rechten kan alleen worden verleend voor de opsporing van zware misdrijven (het proportionaliteitsbeginsel). Ook wordt alleen toestemming verleend als het doel niet op andere wijze dan door een inbreuk op rechten of vrijheden kan worden bereikt (het subsidiariteitsbeginsel).
Voor de inhoudelijke toetsing van de beschikbaarstelling van de Ennetcom-data heeft de rechter-commissaris gekozen voor art. 126ng Sv. De toets in dit artikel ligt bij de rechter-commissaris, de hoogste toetsingsfunctionaris binnen de Wet Bob. De rechter-commissaris heeft zijn toestemming verleend op basis van een plan van aanpak waarin de zoektermen zijn opgenomen waarmee de Ennetcom-data zijn doorzocht. De strafbare feiten die onderzocht werden in het opsporingsonderzoek Maan vallen binnen de voorwaarden
die door de Canadese rechter en art. 126ng Sv zijn gesteld. Uit het omvangrijke dossier volgt dat er weinig ander bewijs is dat op andere wijze kon leiden tot de identificatie van de daders. Daarom vindt het hof dat de gekozen werkwijze en het toetsingskader passen in het stelsel van de Nederlandse wet, dat ze maximale waarborgen bieden om een onnodige inbreuk op de privacy van andere Ennetcom-gebruikers te voorkomen en dat er geen strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat geen sprake is van schending van de artikelen 6 en 8 van het EVRM. Het hof verwerpt dit deel van het verweer.
Equality of arms
De raadsman heeft aangevoerd dat in alle PGP-zaken sprake is van een systemische ongelijkheid tussen het openbaar ministerie en de verdediging. Hierdoor zou het voor de verdediging – maar ook voor het hof – niet mogelijk zijn om te controleren of de selectie en de interpretatie van de berichten door het openbaar ministerie recht doen aan de informatie als geheel, terwijl tegelijkertijd ontbrekende PGP-berichten van doorslaggevend belang kunnen zijn voor een juiste interpretatie. Het hof vat het verweer van de raadsman op als een beroep op ‘equality of arms’.
Het hof overweegt allereerst dat - ook gelet op andere te respecteren belangen - uit het beginsel van ‘equality of arms’ niet voortvloeit dat de verdachte aanspraak kan maken op kennisneming van alle informatie die als resultaat van opsporing is verkregen, dan wel als aanleiding voor de opsporing heeft gediend. Anders gezegd, het recht van de verdachte om in de gelegenheid te worden gesteld om methoden en resultaten van onderzoek te betwisten, valt niet samen met een ongeclausuleerd recht om deze te controleren. Dat het openbaar ministerie over meer mankracht, technische hulpmiddelen, expertise en financiële middelen beschikt doet naar het oordeel van het hof niet ter zake, nu dit een algemeenheid betreft die per definitie bij het verrichten van strafrechtelijke onderzoeken aan de orde is. Een opsporingsinstantie heeft een andere positie dan de verdediging. Het criterium is niet dat de verdediging dezelfde mogelijkheden moet hebben als de opsporingsinstantie, maar dat de verdediging de mogelijkheid heeft om de resultaten van het onderzoek te onderzoeken, te betwisten en tot op zekere hoogte te controleren. Het gaat om de effectieve controlemogelijkheden. De verdediging is immers ook niet gebonden aan dezelfde regels als de politie als het aankomt op opsporen.
De stelling dat de verdediging over dezelfde mogelijkheden als de politie zou moeten beschikken is derhalve onjuist. De stelling miskent dat de functie van de politie, haar taakomschrijving en de regelgeving waaraan zij is gebonden bij haar taakuitoefening, waaronder die over gebruik en opslag van gegevens, nauwkeurig zijn omschreven. Dat brengt met zich dat ook de politie indien zij over een enorm bestand aan gegevens beschikt, zoals de data van de Ennetcomserver, die gegevens slechts mag onderzoeken en gebruiken voor zover dat noodzakelijk is bij haar taakuitoefening, met inachtneming van regelgeving en afweging van belangen van derden.
De verdediging heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de mogelijkheid gehad om bij het NFI via het speciaal daarvoor ontwikkelde programma Hansken de Ennetcomdata te onderzoeken. Deze geboden mogelijkheid betreft de complete dataset waarover het openbaar ministerie/de politie beschikt, dus niet alleen de data die zien op het onderhavige onderzoek (Maan). Daarnaast is aan de verdediging de volledige digitale subdataset verstrekt. De verdediging heeft naar het oordeel van het hof dan ook voldoende mogelijkheden gehad om de data te onderzoeken, te controleren en te betwisten.
Het hof verwerpt dit verweer van de verdediging.
Betrouwbaarheid, integriteit en authenticiteit
De raadsman heeft bepleit dat met de onderzoeksgegevens uit andere bronnen de integriteit en authenticiteit van de Ennetcom-data niet gevalideerd kunnen worden. Er is geen concreet steunbewijs waaruit blijkt dat de berichten daadwerkelijk door [verdachte] zijn verstuurd. Daarnaast zijn er volgens hem aanwijzingen op basis waarvan aan de betrouwbaarheid van het systeem van Ennetcom dient te worden getwijfeld.
Het hof overweegt als volgt.
Met de raadsman en de advocaten-generaal stelt het hof vast dat de theoretische mogelijkheid bestaat - net als bij elk ICT-systeem dat is aangesloten op het internet - om Ennetcom te hacken of de data op andere wijze door technische omstandigheden of menselijk ingrijpen te beïnvloeden. Een dergelijke algemene vaststelling alleen is echter onvoldoende om aan te nemen dat de Ennetcomdata onbetrouwbaar zijn, te meer nu uit de stukken blijkt dat er aan een groot aantal voorwaarden voldaan moet worden om te kunnen manipuleren.
Ennetcom B.V. heeft de communicatie met PGP-telefoons ontwikkeld om anonieme en versleutelde communicatie tussen de gebruikers mogelijk te maken. Ongeveer 19.000 gebruikers maakten gedurende een lange periode naar volle tevredenheid gebruik van de services van Ennetcom. Uit het dossier – onder andere uit de verhoren van [betrokkene 1] , de overgelegde incidentenlijst en het onderzoek van de politie naar de betrouwbaarheid van Ennetcom – blijkt naar het oordeel van het hof dat Ennetcom ook daadwerkelijk deed wat het beloofde en dat er in al die jaren betrekkelijk weinig klachten/incidenten zijn geweest. Als deze er wel waren, dan werden deze snel en adequaat opgelost. Bovendien is gebleken dat het retentiebeleid van Ennetcom - namelijk dat berichten die niet handmatig door gebruikers werden verplaatst automatisch verwijderd werden - goed werkte.
Het hof overweegt ten overvloede dat uit de zich in het dossier bevindende berichten blijkt dat de berichtenuitwisseling van de niet verwijderde berichten tussen verschillende gebruikers van de PGP-telefoons adequaat verloopt. Uit de bewaarde data valt te concluderen dat de gebruikers telkens weten met wie ze berichten uitwisselen en dat (een deel van) de aangetroffen berichten op elkaar aansluit(en).
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het aan de verdediging is om met feiten en omstandigheden te onderbouwen dat het aannemelijk is dat de Ennetcom-data daadwerkelijk zijn aangetast of vervalst. [verdachte] is geconfronteerd met de PGP-berichten die het openbaar ministerie belastend heeft uitgelegd en hij heeft dus de mogelijkheid gehad om op deze informatie te reageren en/of de inhoud daarvan te betwisten. Het hof stelt vast dat de verdediging niet aan de hand van concrete berichten heeft gemotiveerd dat – en zo ja waarom – er sprake zou zijn van onjuistheden of onvolledigheden. Met andere woorden: er is niet gemotiveerd waarom de betrouwbaarheid van deze informatie in twijfel getrokken zou moeten worden. [verdachte] heeft in dit kader enkel aangevoerd dat hij de berichten niet heeft verstuurd en dat hij er ingeluisd is. Volgens hem zou er sprake zijn van catfishing of spoofing. Op de vragen door wie hij er dan ingeluisd zou zijn, hoe deze perso(o)n(en) dit gedaan zou(den) hebben en waarom, heeft [verdachte] geen antwoorden. De raadsman heeft in zijn algemeenheid gewezen op de omstandigheid dat de toegang tot Ennetcom niet waterdicht was, waardoor niet vastgesteld zou kunnen worden wie welk bericht daadwerkelijk heeft gestuurd. Hij heeft hierbij gewezen op het verhoor van [betrokkene 1] . Voorts heeft hij gesuggereerd dat de jongere broer van [verdachte] achter de berichten zou kunnen zitten.
Naar het oordeel van het hof is de gegrondheid van de verweren van de verdediging over de betrouwbaarheid van de Ennetcom-data niet aannemelijk geworden. Voorts is niet aannemelijk geworden dat medewerkers van Ennetcom toegang hadden tot de keyservers en de kennis hadden om (metadata van) de Ennetcom-berichten en notities aan te passen. De enkele theoretische mogelijkheid dat één of meer personen over deze toegang en/of kennis beschikten, betekent niet dat aannemelijk is dat een dergelijke aanpassing daadwerkelijk is gebeurd. Ook niet aannemelijk is geworden dat anderen dan medewerkers van Ennetcom toegang hadden tot de keyservers en de kennis hadden om data aan te passen. Er zijn wellicht aanwijzingen dat men bij [bedrijf] beschikte over het wachtwoord van slechts één van de twee aanwezige keyservers, namelijk het algemene PGP gedeelte, maar het door het openbaar ministerie verkregen materiaal betreft juist berichten die zijn versleuteld met keys die waren opgeslagen op de keyserver van het S/MIME gedeelte. Er zijn geen aanwijzingen dat medewerkers van [bedrijf] de kennis of enig motief hadden om berichten, laat staan Nederlandstalige berichten, aan te passen. Het hof deelt de conclusie dat uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er wel eens fouten zijn gemaakt binnen Ennetcom, maar dat wel eens sprake was van fouten is onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat het gehele Ennetcom-systeem onbetrouwbaar is en dat (daarom) de data uit het systeem geen bewijswaarde hebben. Als er al sprake zou zijn van manipulatie van het systeem of van berichten, dan is het hof van oordeel dat uit de onderbouwing van de verdediging - en ook anderszins niet - op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat dit ook gebeurd is met de berichten/accounts die worden toegeschreven aan [verdachte] . Sterker nog: gelet op het geheel aan bewijsmiddelen, ook uit andere bron, en de mate van gedetailleerdheid acht het hof dat volstrekt onwaarschijnlijk.
Uit het voorgaande volgt dat het hof als uitgangspunt neemt dat de Ennetcom-berichten en de notities die zijn aangetroffen in het account van een gebruiker, afkomstig zijn van deze gebruiker of aan hem zijn verzonden en dat deze berichten of notities niet zijn aangetast of vervalst.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de inhoud van de PGP-berichten op een groot aantal onderdelen overeenkomt met de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals hierna zal worden weergegeven. De inhoud van die berichten vindt aldus bevestiging in andere bewijsmiddelen. Uit de stukken blijkt op welke wijze de politie de identiteit van de personen achter de Ennetcom-accounts - waaronder [verdachte] - heeft vastgesteld. Het hof acht het voor het beoordelen van de integriteit en authenticiteit van belang om hieronder vast te stellen op basis waarvan het hof bewezen acht dat [verdachte] de hoofdgebruiker van de accounts 2f8b en [e-mailadres 5] (hierna: unm1) is en dat het ook – op een enkele hierna weer te geven uitzondering na waarbij [verdachte] jongere broer het account beheerde – [verdachte] is die de berichten heeft verstuurd.
Het hof baseert dit op de volgende omstandigheden.
- -
2f8b komt binnen het onderzoek Bosnië voor als contact van zeven andere Ennetcom-accounts. Deze accounts hebben het account 2f8b onder andere opgeslagen onder [bijnaam Do.] en [bijnaam Lo.] . Account 2f8b is onder contactnaam eigen/own opgeslagen in het account zelf en in de data van account unm1 als Eigen2. Andersom is dit ook zo gedaan. [verdachte] heet voluit [verdachte] en is geboren in [geboorteland] .
- -
Van het account 2f8b zijn berichten aanwezig in de periode van 9 oktober 2015 tot en met februari 2016. [verdachte] zat van 28 september 2015 tot en met 30 januari 2016 in de zeer beperkt beveiligde inrichting (ZBBI) [inrichting] gedetineerd. [verdachte] verbleef doordeweeks in deze instelling en had elk weekend van vrijdag 16.00 uur tot en met zondag 19.00 uur verlof. Zijn verlofadres was [adres 2] in Dordrecht. ‘s Avonds en vrijdags overdag kon hij naar een sportschool buiten de instelling. In deze periode tot 9 december 2015 zijn vanaf het account 2f8b berichten verstuurd die qua inhoud en momenten waarop deze zijn verstuurd passen bij het verlofregime van [verdachte] .
Zaterdag 10 oktober 2015 – berichten tussen 2f8b en 4w12
Zender | Bericht |
2f8b | Ja klopt, dacht dat je wist, maar vanaf nu kan je me gewoon bereiken, alleen zal ik pas in de avond reageren, door de weeks, en in de weekend heel de dag bereikbaar |
2f8b | Ja savonds kan ik even naar buiten paar uurtjes, 2 uurtje max |
2f8b | Ik zit open toch, verdags moet ik gewoon werken, en saavonds heb 2 uurtjes voor mezelf om weg te gaan, weekend ben ik thuis broeder. |
2f8b | Oke, laat hem mij mailen. Het lifst vandaag nog, en laten we morgen afspreken voor die info, het liefst een beetje optijd, rond 12. Ik moet savonds weer terug zijn in de open kamp. |
Dezelfde dag stuurt 2f8b berichten aan de gebruiker van a6193:
Zender | Bericht |
2f8b | Ik heb je broertje net gesproken, morgen zou [bijnaam P.] contact met me opnemen, laat we het dan allemaal afhandelen, kan ik gelijk aan de slag! Ik had doorgegeven het lieft eind van de ochtend, begin van de middag savonds moet ik weer terug, om 7 uur binnen zijn. |
Op dinsdag 17 november 2015 om 12.27.49 uur stuurt de gebruiker van 2fb8 het volgende bericht aan de gebruiker van de 4w12:
Zender | Bericht |
2f8b | Hee broer dit is de broertje weer van don ik zie hem vanavond rond half 9 dan laat ik hem jou zsm weer contacteren |
Op dezelfde dag om 20.20.37 uur wederom een bericht aan 4w12.
Zender | Bericht |
2f8b | Hoe dan ook, vanavond zijn mijn jongens daar weer, dan je weet je dat ook. Ik moet weer naar binnen, mijn broertje neemt deze tel weer over. |
Op 18 november stuurt de gebruiker van 2f8b het volgende bericht aan 4w12:
Zender | Bericht |
2f8b | Mochten ze er dit weekend niet zijn blijf ik weg van de open kamp om dit op te lossen, want ik wordt momenteel ook aangesproken voor de klus die ik voor de jouwe had aangenomen. Ik heb de hele situatie met open kamp gewoon verkeerd ingeschat. |
- [verdachte] heeft volgens de Gemeentelijke Basis Administratie één jongere broer, genaamd [betrokkene 2] .
Gelet op bovenstaande bevindingen kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat [verdachte] tot 9 december 2015 de hoofdgebruiker was van de 2fb8. Op momenten dat [verdachte] geen gebruik kan maken van het account neemt zijn jongere broer het namens hem over. Dit wordt in de communicatie ook aangegeven om misverstanden te voorkomen.
Van het account unm1 zijn berichten aanwezig in de periode van 30 november 2015 tot en met 3 februari 2016. In deze periode zijn door de gebruiker van het account 2f8b en de gebruiker van het account unm1 onder andere de volgende berichten verstuurd.
27 januari 2016:
Zender | Bericht |
2f8b | Yo bro! Kk drama en probleem pfff ik werd net door 5 kakkerlak busjes ingesloten uit de auto gesleurd moest handen op de motorkap zetten en ze hadden me van top tot teen gefouileerd ik vroeg wat er aan de hand was en ze zeiden deze auto wordt nu in beslag genomen met al de inhoud erin en die andere pgp zat er ook nog in wilde nog eruit pakken maar mocht niet ze hadden foto’s van mij gemaakt van top tot teen ook.. En moest nog wachten dat ze gingen opvragen aan de meldkamer wat ze met mij moesten doen en ze zeiden gewoon dat ik kon gaan maar die skoda is in beslag genomen :( |
unm1 | Wtf!!! Meen je adik? Alle pgp erin? |
unm1 | Yo heb vervoer kunnen regelen bro 2015 bij sportschool ok xooxx |
[betrokkene 2] is op 27 januari 2016 omstreeks 15.13 uur door de politie aangehouden en de Skoda Fabia waarin hij reed, is in beslag genomen. In deze Skoda lag een BlackBerry telefoon die hij later heeft teruggekregen van de politie.
1 februari 2016:
Zender | Bericht |
unm1 | Vanaf nu sta ik gesignaleerd… En duik ik onder. Laf ya bro… We hebben contact… Misschien dat het verstandig is om even op de [straat 1] te slapen, dat ze deur niet inslaan daar. |
2f8b | Oke bro is goed. |
Voorts vindt op 1 februari 2016 de volgende berichtenwisseling plaats:
Zender | Bericht |
unm1 | Adik, hoe is het? Wat is ook alweer de adres waar je woont? |
2f8b | Yo ja goed bro.. Mijn adres? [adres 3] watsup dan xxx |
unm1 | Nee, niks, als ik wordt aangehouden, geef ik jou naam op… Als ik geluk heb, doen ze niet moeilijk om het niet aantonen van een i.d. Snap je… Dan hoef ik alleen gegevens door te geven xxxx |
Van 31 januari 2016 tot en met 2 februari 2016 staat [verdachte] geregistreerd in de Registratie Onttrekkingen. Vanaf 10 november 2014 staat [betrokkene 2] ingeschreven op het adres [straat 2] in Dordrecht.
De inhoud van de met ingang van 9 december 2015 via het account unm1 verstuurde berichten en de momenten waarop de berichten zijn verstuurd, passen bij het verlofregime van [verdachte] en bij het moment waarop hij niet is teruggekeerd van weekendverlof. De berichten die met ingang van december 2015 via het account 2f8b zijn verstuurd passen bij zijn broer [betrokkene 2] . Daar komt bij dat account 2f8b onder contactnaam Eigen/own is opgeslagen in de data van het account zelf en in de data van account unm1 als Eigen2.
Gelet op bovenstaande bevindingen kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat verdachte met ingang van 9 december 2015 de hoofdgebruiker was van account unm1.
De Ennetcomverweren van de verdediging worden verworpen.
Concluderend is het hof dus van oordeel dat de Ennetcomdata voor het bewijs gebezigd kunnen worden en dat de PGP-berichten die zijn gevoerd door de accounts 2f8b en unm1 gekoppeld kunnen worden aan verdachte.
De bewijsmiddelen
Op zaterdag 21 november 2015 rond 02.40 uur kwam er een melding binnen bij de politie over een verdachte man die zich enkele minuten daarvoor ophield in de tuin van de [adres 4] in Utrecht, nabij de [straat 3] . De verdachte zou een man zijn met een lange zwarte jas en hij zou een petje dragen, dat hij onderweg zou zijn verloren. Volgens de melder, [getuige 1] , rende de man weg in de richting van de [straat 4] . [getuige 1] heeft nog even achter de man aangerend, maar raakte hem kwijt op de hoek van de [straat 4] en de [straat 5] . [getuige 1] zag dat de wegrennende man daar zijn pet verloor en heeft deze pet later aangewezen aan de politie.
In de tuin van de [adres 4] , op de grond naast de heg, hebben de verbalisanten twee automatische vuurwapens gevonden. Naast de wapens lag een gele oorbeschermer. Halverwege de [straat 4] is een rood petje met witte strepen aangetroffen. Dit petje lag op de route die de vluchtende man volgens de melder [getuige 1] had genomen.
Vastgesteld is dat de hiervoor genoemde wapens een Kalasjnikov en een CZ waren, allebei met 29 patronen in het magazijn en één patroon in de kamer.
Op de gele oorbeschermer en de rode pet zijn DNA-sporen gevonden. Het NFI heeft vastgesteld dat het DNA-hoofdprofiel van een monster van de oorbeschermer matcht met het DNA-profiel van [verdachte] en dat het DNA-hoofdprofiel van een monster van het petje matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte] . Ook gelet op het overig bewijsmateriaal trekt het hof daaruit de conclusie dat het materiaal op de oorbeschermer afkomstig is van [verdachte] en het materiaal op het petje afkomstig is van [medeverdachte] .
Aan de [adres 1] in Utrecht was horecagelegenheid [restaurant] (verder “ [restaurant] ”) gevestigd. In de nacht van 20 op 21 november 2015 waren [slachtoffer 2] en zijn broer [slachtoffer 1] hier aanwezig. [slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte verklaard heel zeker te weten dat ze voor hem zijn gekomen. De Criminele Inlichtingen Dienst heeft hem en [slachtoffer 1] ooit gewaarschuwd dat zij op de lijst (het hof begrijpt: de dodenlijst) stonden. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] kwamen op 20 november 2015 rond 23.40 uur aan op de [straat 3] in Utrecht. [slachtoffer 2] kwam hier bijna dagelijks.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 21 november 2015 rond 01.00 of 01.30 uur bij [restaurant] met iemand aan het praten was. Aan de overkant van de [straat 3] zag hij een blanke man staan van ongeveer 46 jaar oud met een normaal postuur, een snor en een rood petje op. Hij liep naar deze man toe en vroeg wie de man was. Toen [getuige 1] naar hen toe kwam lopen rende de man weg en [getuige 1] rende achter de man aan.
Op de camerabeelden die zijn bekeken van de directe omgeving van [restaurant] hebben de verbalisanten - onder meer - gezien dat een persoon met een pet in de nacht van 21 november 2015 ter hoogte van de achtertuin van de [adres 4] ging staan. Deze persoon rende uiteindelijk weg.
Uit de historische telefoongegevens blijkt dat de telefoon van [medeverdachte] op 21 november 2015 tussen 05.29 en 06.21 uur 19 keer een zendmast in Utrecht heeft aangestraald. Daarna heeft deze telefoon een reisbeweging gemaakt van Utrecht naar Dordrecht, waar [medeverdachte] destijds woonde. De eerste zendmast die door [medeverdachte] telefoon is aangestraald, bevindt zich op een afstand van hemelsbreed ongeveer 1,1 kilometer tot de [adres 1] in Utrecht, waar [restaurant] is gevestigd. Voor en na de hiervoor genoemde periode zijn door [medeverdachte] telefoon vooral zendmasten in Dordrecht aangestraald. Uit de telefoongegevens blijkt verder dat [medeverdachte] in de periode van 20 november 2015 te 21.36 uur tot 21 november 2015 te 07.14 uur contact heeft gehad met [betrokkene 2] , het broertje van [verdachte] .
[verdachte] heeft verklaard dat hij de familie [achternaam medeverdachte] al van kinds af aan kent. Hij beschouwde ‘ma [achternaam medeverdachte] ’ als een tante en haar kinderen, waaronder [medeverdachte] zelf, als nichten en neven. Hij en [medeverdachte] noemen elkaar vaak ‘ [bijnaam C.] ’.
Hiervoor heeft het hof al vastgesteld dat de Ennetcom-accounts 2f8b en unm1 in gebruik zijn geweest bij [verdachte] . Hij heeft via het account 2f8b contact met de gebruiker van het Ennetcom-account 9b16 en de gebruiker van het account 4w12. Op 25 september 2015 is het adres [adres 1] - waar [restaurant] is gevestigd - toegevoegd aan de contactenlijst behorende bij het Ennetcom-account 9b16.
Het hof zal hierna de inhoud van enkele door [verdachte] via zijn Ennetcom-accounts verstuurde berichten weergeven. De inhoud van met name deze berichten acht het hof van belang bij de vraag of bewezen kan worden dat [verdachte] betrokken is geweest bij het tenlastegelegde feit.
Op 10 oktober 2015 vond de volgende berichtenwisseling plaats tussen [verdachte] en de gebruiker van het account 4w12:
Zender | Bericht |
4w12 | Ik sprak met hem, hij zei dat ik je naar een actie kon sturen (…) |
[verdachte] | Ik kan vrij praten toch? Je weet wat ik jou heb uitgelegd binnen, ik heb nu nog even een project, die moet ik nog afhandelen, daarna kan ik jou klus aannemen broer, maar ik had wel ff dat gene nodig waar ik je om vroeg, 2 klein 1 grote alvast, en ik heb ff een nummer nodig van ogen, je weet wie ik bedoel toch |
4w12 | Je kan vrij praten. (…) Ik heb 2kleine voor je maar helaas geen patronen. Van grote heb ik alles compleet (…) |
[verdachte] | Maar er zou laatst nog wat info afgegeven worden en dat is niet gedaan. Die heb ik we’ll nodig broertje |
4w12 | oke hij mailt me net toevallig. Heb het doorgegeven |
[verdachte] | oke, laat hem mij mailen. Het liefst vandaag nog, en laten we morgen afspreken voor die info, het liefst een beetje optijd, rond 12. Ik moet savonds weer terug zijn in de open kamp. |
4w12 | (…) Die jongen die het jou gaat geven die geeft je alle info |
Op 11 oktober 2015 vindt er opnieuw een berichtenwisseling plaats tussen [verdachte] en de 4w12, inhoudende:
Zender | Bericht |
4w12 | Dit is die jongen die je die spullen gaat geven. Klik op die mailadres dan kan je hem een bericht sturen [e-mailadres 1] . |
[verdachte] | Ok top! |
Vervolgens vindt er op diezelfde dag een berichtenwisseling plaats tussen [verdachte] en de 9b16, inhoudende:
Zender | Bericht |
9b16 | [adres 1] . Die rechter en op die andere foto is die ander |
Op de door 9b16 meegezonden foto’s heeft de verbalisant [verbalisant] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] herkend.
Op 11 oktober 2015 vond ook de volgende berichtenwisseling plaats tussen [verdachte] en de 4w12:
Zender | Bericht |
4w12 | Oke adres heb je toch? Het zijn 2 broers waarvan we 1 belangrijker vinden dan de ander. Met baard moeten we hebben. Mochten ze met zn 2 zijn dan moeten allebei weg, maar met baard is ons doel. Ik stuur je hun foto (…) Dit is onze hoofddoel. Is 1 en dezelfde persoon |
[verdachte] | Alles is goed broeder, de project gaat van start |
4w12 | Dit is zn broertje op die 1ste foto zie je hem zitten met verband om zn pols |
4w12 | Ja voor ons is belangrijk dat die met baard weggaat. Maar als zn broertje daar is, is mooi meegenomen. (…) |
[verdachte] | Ik heb alles, alleen ik had begrepen, dat het om 1 persoon ging. Vandaag werd het me pas duidelijk dat het er 2 waren. (…) |
[verdachte] | Jullie horen vanzelf wanneer ze met pensioen zijn |
Op de door 4w12 meegezonden foto’s heeft de verbalisant [verbalisant] wederom [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] herkend.
Op 18 november 2015 om 00.13 uur heeft de gebruiker van het account 4w12 het volgende bericht gestuurd naar [verdachte] :
“Hee bro! Hij is binnen.”
Hierop heeft [verdachte] als volgt gereageerd:
“Ja shit man! Ik hoor net dat die klojo van een neef van me niks heeft georganiseert gisteren avond, ben echt fucking boos op die gozer! (…) Mochten ze er dit weekend niet zijn, blijf ik weg van de open kamp om dit op te lossen, want ik word momenteel ook aangesproken voor de klus die ik voor de jouwe had aangenomen. (…) Ik heb nog nooit gefaald! (…) Dus ik peins er niet over om hier in te falen. Blijf vertrouwen in me hebben bro!”
Op 9 december 2015 omstreeks 22.13 uur heeft [verdachte] het volgende bericht gestuurd naar zijn broertje, [betrokkene 2] :
“En adik, volgende keer laat je [bijnaam C.] gewoon thuis. Ik zoek niet voor niks geen contact meer met hem op. Ik weet zeker dat er onderzoek op hem is na utrecht, Want dna is zeker al binnen bij de NFI. Plus hij praat echt te veel zo openlijk, en hij is echt niet zo slim!!”
Conclusie
De raadsman heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat [verdachte] op
21 november 2015 in Utrecht was en ook niet dat hij als medepleger kan worden aangemerkt.
Het hof leidt echter met name uit de inhoud van de hiervoor weergegeven Ennetcom-berichten af dat [verdachte] op verzoek van de 4w12 als medepleger betrokken is geweest bij de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Dat het om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gaat, volgt uit de inhoud van de berichten, in combinatie met de foto’s van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de aangifte van [slachtoffer 2] . Naar het oordeel van het hof blijkt uit de volgende feiten en omstandigheden dat [verdachte] als medepleger kan worden aangemerkt:
- -
uit de Ennetcom-berichten blijkt dat [verdachte] de opdracht tot de liquidatie van de broers [achternaam slachtoffer 1 en 2] heeft aangenomen van de 4w12;
- -
via één van zijn Ennetcom-accounts krijgt [verdachte] informatie door over de locatie en de personen die het doelwit zijn van de liquidatie. Zo worden er foto’s naar hem gestuurd waarop [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te zien zijn;
- -
uit de inhoud van de hiervoor weergegeven Ennetcom-berichten blijkt dat [verdachte] zich bezig heeft gehouden met het regelen van de wapens ten behoeve van de liquidatie;
- -
in één van de berichten geeft [verdachte] aan dat hij desnoods weg wil blijven van het open kamp om “dit op te lossen” en dat hij er niet over peinst om te falen;
- -
het DNA van [verdachte] is aangetroffen op de gele oorbeschermer die bij de gevonden automatische vuurwapens lag in de tuin van de [adres 4] in Utrecht tegenover [restaurant] .
Naar het oordeel van het hof zijn deze feiten en omstandigheden voldoende om [verdachte] als medepleger van het tenlastegelegde feit te kunnen aanmerken. In het licht van alle overige bewijsmiddelen is de aanwezigheid van [verdachte] DNA op de oorbeschermer ook een aanwijzing voor zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit, ongeacht of al dan niet vastgesteld kan worden dat hij op 21 november 2015 fysiek aanwezig is geweest op de plaats delict. Overigens merkt het hof in dit verband op dat het door [verdachte] geschetste alternatieve scenario inhoudende dat iemand hem probeert te “framen” door één van zijn oorbeschermers te gebruiken, niet aannemelijk is geworden.
De mogelijkheid dat ook andere personen via de Ennetcom-accounts 2f8b en unm1 betrokken zijn geweest bij de tenlastegelegde voorbereiding van de moorden op de broers [achternaam slachtoffer 1 en 2] , zoals door de verdediging is geopperd, staat een bewezenverklaring niet in de weg. Zoals hiervoor al is overwogen, kunnen veel berichten specifiek aan [verdachte] worden gekoppeld, omdat daarin bijvoorbeeld gesproken wordt over een “open kamp”, terwijl de momenten waarop de berichten worden verstuurd, passen bij zijn verlofregime. Bovendien is vastgesteld dat [verdachte] de hoofdgebruiker was van de accounts 2f8b en unm1.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [verdachte] het tenlastegelegde feit in elk geval samen met [medeverdachte] heeft gepleegd. De betrokkenheid van [medeverdachte] bij het tenlastegelegde volgt - met name - uit de aanwezigheid van zijn DNA op de rode pet in de buurt van de plaats delict en de omstandigheid dat zijn telefoon later in de nacht van 21 november 2015 verschillende zendmasten in Utrecht heeft aangestraald. Daarbij komt dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte] elkaar van kinds af aan kennen. Hiervoor is al overwogen dat [verdachte] [medeverdachte] als een neef van hem beschouwde en dat de twee elkaar over en weer ‘ [bijnaam C.] ’ noemden. In het bericht van 9 december 2015 zoals dat hiervoor is weergegeven, heeft [verdachte] het over een ‘ [bijnaam C.] ’ die de volgende keer thuis gelaten moet worden. In dit bericht zegt hij verder (onder meer): “Ik weet zeker dat er onderzoek op hem is na utrecht. Want dna is zeker al binnen bij de NFI”. Zoals gezegd, is er DNA van [medeverdachte] gevonden op de rode pet die in Utrecht is gevonden in de nacht van 21 november 2015. Het hof gaat er dus van uit dat [verdachte] in dit bericht met ‘ [bijnaam C.] ’ [medeverdachte] heeft bedoeld.
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen - in onderling verband en samenhang bezien - is het hof van oordeel dat [verdachte] als medepleger met samen met een ander of anderen betrokken is geweest bij de voorbereiding van de moorden op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Vrijspraak voorhanden hebben foto’s/ adres/gegevensdrager ter voorbereiding
Voor een bewezenverklaring van het voorbereiden van het tenlastegelegde moet komen vast te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen bestemd waren tot het begaan van het tenlastegelegde gronddelict. Daartoe dient te worden beoordeeld of de middelen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen van de verdachten dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachten met het gebruik daarvan voor ogen hadden. In art. 46 lid 1 Sr wordt met “dat misdrijf” in de zinsnede “bestemd tot het begaan van dat misdrijf” gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf.
Zoals hiervoor overwogen, acht het hof bewezen dat [verdachte] als medepleger betrokken is geweest bij de voorbereiding van twee moorden. Het hof heeft hierbij ook betrokken dat de verdachten van een ander foto’s van de beoogde slachtoffers en het adres waar zij zouden zijn, hebben ontvangen. Naar het oordeel van het hof blijkt genoegzaam dat de foto’s en het adres (die op een gegevensdrager stonden, althans hier in ieder geval mee ontvangen zijn) bedoeld waren om te worden gebruikt bij de voorbereiding van de liquidatie van de broers [achternaam slachtoffer 1 en 2] . Naar het oordeel van het hof kunnen deze voorwerpen echter in dit geval niet worden beschouwd als voorwerpen bestemd tot het begaan van deze liquidaties.
Het hof spreekt [verdachte] dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 25 september 2015
tot en met 21 november 2015 te Dordrecht en/of Amsterdam en/of Utrecht en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het met anderen of een ander te plegen misdrijf van moord in vereniging (te weten de liquidatie van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ),
in ieder geval van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaren of meer is gesteld,
(telkens) opzettelijk een of meer (automatische) vuurwapens (te weten een Kalasjnikov type AKM en/of een CZ) en/of een hoeveelheid (bijbehorende) patronen en/of een of meer foto’s/persoonsbeschrijvingen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of een adres (te weten restaurant [restaurant] , gevestigd aan de [adres 1] te Utrecht, alwaar die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] regelmatig vertoefden),
althans een of meer gegevensdragers waarop informatie over die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te vinden was,
bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf/die misdrijven,
heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van voorbereiding van het medeplegen van moord, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
[verdachte] is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die hem niet strafbaar zou doen zijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft [verdachte] , conform de eis van de officier van justitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft geëist dat [verdachte] wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar en 10 maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft hierbij rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft het hof verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Dit dient tot strafmatiging te leiden. Verder heeft de raadsman gewezen op enkele volgens hem met deze zaak vergelijkbare zaken, waarin maximaal een gevangenisstraf van 7 jaar is opgelegd. Tot slot dient in strafmatigende zin rekening te worden gehouden met de Wet Straffen en Beschermen, die met zich brengt dat de nieuwe v.i.-regeling in deze zaak van toepassing is. Dat zou in het nadeel van [verdachte] uitpakken en dat is niet wenselijk, aldus de raadsman.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - de volgende omstandigheden.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van de moorden op de broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hij en zijn mededader(s) hebben niet alleen automatische wapens verworven en voorhanden gehad maar deze wapens zijn ook naar de plek gebracht waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanwezig zouden zijn in de nacht van 21 november 2015. Uit de Ennetcom-berichten die over en weer zijn verzonden, komt duidelijk naar voren dat [verdachte] bewust bezig was met de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Aan de voorbereidingshandelingen is een einde gekomen doordat de eigenaar van [restaurant] in Utrecht, [medeverdachte] ontdekte en achter hem aan ging. Hoewel het niet tot een (begin van) uitvoering is gekomen lijdt het geen twijfel dat het de bedoeling was om de gebroeders [achternaam slachtoffer 1 en 2] die nacht met de aangetroffen wapens om het leven te brengen.
Een levensdelict behoort tot de ergste misdrijven van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat het de bedoeling van [verdachte] en zijn mededader(s) was om de beide broers te doden met gebruikmaking van automatische vuurwapens, mogelijk op de openbare weg of in een ook voor anderen toegankelijke horecagelegenheid. Uit de verklaringen van getuigen en op grond van de zogenaamde stills van camerabeelden die zich in het dossier bevinden stelt het hof vast dat er nog veel andere personen op straat waren en dat er zich ook andere gasten in [restaurant] bevonden op dat tijdstip in de nacht van 21 november 2015. Op deze wijze voorgenomen liquidaties leiden vanwege het gevaar zettende karakter voor onschuldige toevallig aanwezige personen of voorbijgangers tot grote gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Uit de berichtgeving in de media in de afgelopen jaren over soortgelijke incidenten blijkt dat het verwezenlijken van dit gevaar geenszins denkbeeldig is. Een dergelijk strafbaar feit rechtvaardigt daarom de oplegging van uitsluitend een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
[verdachte] heeft in zeer ruime mate blijk gegeven van een onverschrokken houding en een volledig gebrek aan respect voor het leven van de beoogde slachtoffers. Uit de door [verdachte] verstuurde Ennetcom-berichten blijkt bovendien van een enorme verbetenheid om de actie te doen slagen. Zo schrijft hij: “lk ben daar de hele weekend vanaf vrijdag avond. Mochten ze er dit weekend niet zijn, blijf ik weg van de open kamp om dit op te lossen, want ik word momenteel ook aangesproken voor de klus die ik voor de jouwe had
aangenomen. lk heb de hele situatie met open kamp gewoon verkeerd in geschat. lk heb nog nooit gefaald! En iedereen die mij kent weet dit! Dus ik peins er niet over om hier in te falen. Blijf vertrouwen in me hebben bro!”
Daarbij kan uit de berichten worden opgemaakt dat [verdachte] zich bezig heeft gehouden met het regelen van de wapens ten behoeve van de liquidatie en dat hij in direct contact stond met de personen die er belang bij hadden dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om het leven zouden worden gebracht. [verdachte] nam door middel van deze communicatie kennis van de voortgang om een geslaagde liquidatie te bewerkstelligen en hij droeg ook daadwerkelijk, met overtuiging, bij aan de realisering van dat doel.
In dit kader acht het hof de volgende berichten van belang:
10-10-2015
Zender | Bericht |
A619 | Luister dan hoe snel wil je aan de slag heb nu een mooie voor je kan je meteen aan de slag |
[verdachte] | Je weet toch dat ik nog een project heb, die moet ik eerst afhandelen, dat is een klus die ik al heb aangenomen. En daar heb ik nog even wat tijd voor nodig, ik kan maar beperkt bewegen. Maar zodra die klus is geklaart, neem ik de jouwe |
A619 | Kan je niet snel deze doen en dan die als tweede anders moet ik em aan iemand anders geven voor he het weet komt die gast niet meer naar die plek waar die nu komt |
[verdachte] | Prijs? |
A619 | 100 |
[verdachte] | 25 procent voor af, die 2 kleine en die grote heb ik nodig, en info! Morgen gelijk mee geven aan [bijnaam P.] ! 2 tot 3 weken max, dan trek ik deze we’ll voor! |
Zender | Bericht |
4w12 | Oke adres heb je toch? Het zijn 2 broers waarvan we 1 belangrijker vinden dan de ander. Met baard moeten we hebben. Mochten ze met zn 2 zijn dan moeten allebei weg, maar met baard is ons doel. lk stuur je hun foto Als je vragen hebt moet je die stellen. |
4w12 | Dit is onze hoofddoel! ls 1 en dezelfde persoon OPMERKING: met dit bericht worden twee foto’s meegezonden |
[verdachte] | Alles is goed broeder, de project gaat van start |
[verdachte] | lk heb alles, alleen ik had begrepen, dat het om 1 persoon ging. Vandaag werd het me pas duidelijk dat het er 2 waren. Maar daar gaan we neem ik aan gewoon samen uitkomen |
4w12 | Ja voor ons is belangrijk dat die met baard weggaat. Maar als Zn broertje daar is, is mooi meegenomen. Daar komen we samen uit |
[verdachte] | Top! lk had er niet aangetwijfeld. Jullie horen vanzelf wanneer ze met pensioen zijn |
De rol van [verdachte] bij de voorbereiding van de moorden was groter dan die van [medeverdachte] , zo volgt uit de inhoud van de Ennetcom-berichten. Daarom zal het hof aan [verdachte] een hogere gevangenisstraf opleggen dan aan [medeverdachte] .
Uit de Ennetcom-berichten kan bovendien worden afgeleid dat voornoemde liquidatie niet de eerste “klus” is waar [verdachte] zich mee bezig heeft gehouden. Op 10 oktober 2015 spreekt hij immers over “een project” dat hij nog moet afhandelen voordat hij de “klus” kan aannemen van de 4w12 om de broers [achternaam slachtoffer 1 en 2] te liquideren. Dit duidt erop dat [verdachte] vaker klussen opknapt in het criminele milieu, al is niet precies duidelijk wat die andere klussen inhouden.
De houding van [verdachte] , waaronder zijn hardnekkige ontkenning, doet vermoeden dat hij de ernst van het door hem gepleegde strafbare feit niet inziet of niet wil inzien. Bovendien heeft het er alle schijn van dat hij slechts een zeer lage drempel heeft hoeven nemen voordat hij het pad insloeg dat hiertoe heeft geleid. Zonder nader inzicht in zijn beweegredenen en op de omstandigheden waaronder zijn criminele houding heeft kunnen ontstaan, vreest het hof voor herhaling van strafbare feiten. Deze vrees wordt gevoed door het feit dat [verdachte] zich ten tijde van het tenlastegelegde in een zeer beperkt beveiligde inrichting bevond voor het uitzitten van een andere straf. Op de momenten dat hij met verlof mocht, hield hij zich bezig met de voorbereiding van de moorden op de broers [achternaam slachtoffer 1 en 2] . Het hof rekent hem dit zwaar aan.
Over zijn persoonlijke omstandigheden heeft [verdachte] niet veel verklaard. Er zijn geen persoonlijke omstandigheden van hem bekend waarmee het hof in zijn voordeel rekening kan houden bij de strafoplegging.
In het nadeel van [verdachte] houdt het hof rekening met zijn strafblad, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor ernstige strafbare feiten, zoals brandstichting.
In alle hiervoor genoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat een zwaardere straf moet worden opgelegd dan de rechtbank heeft gedaan en de advocaat-generaal heeft gevorderd. De straf die de rechtbank heeft opgelegd en de door de advocaat-generaal gevorderde straf, doen onvoldoende recht aan de rol van [verdachte] in de voorbereiding en aan zijn houding. Het hof zal een nieuwe en zwaardere straf opleggen.
Inmiddels is de Wet straffen en beschermen van 1 juli 2021 in werking getreden. Deze wet strekt tot wijziging van de regeling inzake detentiefasering, waaronder in het bijzonder de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in de Penitentiaire beginselenwet en in het Wetboek van Strafrecht. Veroordeelden zullen niet meer automatisch in aanmerking komen om voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Daarnaast zal de periode waarin een veroordeelde via een voorwaardelijke invrijheidstelling kan werken aan zijn resocialisatie worden gehandhaafd op een derde van de opgelegde straf, met een maximum van twee jaar. Nu het hof tot een nieuwe en andere strafoplegging dan de rechtbank komt, ziet het hof geen aanleiding de op te leggen straf, voor wat betreft het deel waarvoor geen voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden toegekend, te vergelijken met de straf die de rechtbank heeft opgelegd of de straf die het hof onder de oude regeling zou hebben opgelegd. Bij het bepalen van de straf heeft het hof zich rekenschap gegeven van de gevolgen voor [verdachte] van de invoering van de nieuwe regeling voor de tenuitvoerlegging.
Het hof stelt vast dat [verdachte] zaak deel uitmaakt van een zeer groot onderzoek naar liquidaties met meerdere verdachten. De zaken tegen de verdachten hangen onmiskenbaar met elkaar samen en ook het gebruik van Ennetcom-data speelt in alle zaken. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zijn er in deze zaak (al dan niet ambtshalve) onderzoekshandelingen verricht. Daarbij zijn geen perioden van inactiviteit geconstateerd door het hof. Zo is het kabinet van de raadsheer-commissaris voortdurend in de weer geweest om contact te krijgen met getuigen waarvan de verblijfplaats niet bekend was en is het pas in juni 2021 gelukt om één van de voor de verdediging belangrijkste getuigen te horen over de gang van zaken bij Ennetcom. Het uitgangspunt dat de behandeling van een strafzaak tegen een verdachte die zich in preventieve hechtenis bevindt, in elke instantie binnen zestien maanden dient plaats te vinden is daarom niet zonder meer toepasbaar op deze zaak. Aan het eind van de procedure in hoger beroep is onverwacht een geringe vertraging van enkele weken ontstaan door verwikkelingen in een zaak van een medeverdachte. Gelet op al deze omstandigheden zal het hof volstaan met de enkele constatering van de overschrijding van de redelijke termijn in zowel de fase van eerste als in tweede aanleg.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf van 10 jaar (met aftrek van voorarrest) passend en geboden is. Het hof zal deze straf dan ook opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 46, 47, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Jansen en mr. S.H. Diepeveen, griffiers,
en op 23 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 23 december 2021.
Tegenwoordig:
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. A.J. Smit, raadsheren,
mr. F. Posthumus, advocaat-generaal,
mr. S.H. Diepeveen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter sluit het onderzoek en spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Uitspraak 12‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Tussenarrest in onderzoek Bosnië.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003559-19
Uitspraak d.d.: 12 maart 2020
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Badhoevedorp,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van
26 juni 2019 met parketnummer 05-880808-17 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Indonesië) op [geboortedag] 1979,
thans verblijvende in [detentie] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 december 2019 en 18 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van wat door verdachte en zijn raadsman,
mr. A. Jhingoer, naar voren is gebracht.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van wat door de advocaten-generaal naar voren is gebracht.
Getuigenverzoeken
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij brief van 16 december 2019 verzocht om de volgende personen als getuigen te horen:
[getuige 1] ;
[getuige 2] .
De raadsman heeft bovengenoemde getuigenverzoeken ter terechtzitting van 17 december 2019 gehandhaafd en nader toegelicht. Ter onderbouwing van deze verzoeken heeft hij aangevoerd dat [getuige 1] en [getuige 2] allebei toegang hadden tot de [bedrijfsdata] en dat zij hierover een verklaring kunnen afleggen. Daarnaast heeft hij naar voren gebracht dat de verzoeken om [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen te horen ook in eerste aanleg zijn toegewezen. Verder heeft de raadsman verzocht om onderzoekswensen die worden toegewezen in de zaken tegen de medeverdachten en die betrekking hebben op de rechtmatigheid van de [bedrijfsdata] , ook toe te wijzen in deze zaak.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben over de verzoeken om [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen te horen opgemerkt dat er wel een belang is voor de verdediging om hen te horen, maar dat niet valt te verwachten dat zij binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord omdat hun verblijfplaats niet bekend is.
Daarnaast heeft het openbaar ministerie zich op het standpunt gesteld dat de raadsman betrokken moet worden bij onderzoekswensen die worden toegewezen in de zaken tegen de medeverdachten.
Oordeel van het hof
Het hof stelt allereerst vast dat voornoemde getuigenverzoeken beoordeeld moeten worden aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. Hoewel het hof het strikt genomen niet noodzakelijk acht om [getuige 1] en [getuige 2] in deze zaak als getuigen te horen, zal het hof voornoemde getuigenverzoeken toch toewijzen omdat het hof deze verzoeken ook heeft toegewezen in de zaken tegen de verschillende medeverdachten.
Het hof overweegt in het bijzonder dat in eerste aanleg al is geprobeerd om deze getuigen te horen, maar dat dit toen niet is gelukt omdat zij onvindbaar bleken te zijn. Omdat de verblijfplaats van deze getuigen, ondanks recent nieuw onderzoek, nog steeds niet bekend is, heeft het hof thans niet zonder meer de verwachting dat [getuige 1] en [getuige 2] tijdens de procedure in hoger beroep binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord. Omdat deze getuigen in eerste aanleg zijn toegewezen, het openbaar ministerie op zich het belang van het horen van deze getuigen onderkent en omdat er in hoger beroep ook nog andere getuigen gehoord moeten worden waarmee de nodige tijd gemoeid zal zijn, zal het hof ook in deze zaak opdracht geven tot het laten horen van [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen. Om onevenredige vertraging van de afdoening van de strafzaak te voorkomen, stelt het hof hierbij de voorwaarde dat de verhoren van deze getuigen bij de raadsheer-commissaris alleen doorgang zullen vinden als deze binnen een aanvaardbare termijn kunnen plaatsvinden. Het hof verwacht dat alle procespartijen zich zullen inspannen om de verblijfplaatsen van de genoemde getuigen te achterhalen en dat zij eventuele nadere informatie hierover zo spoedig mogelijk doorgeven aan het kabinet van de raadsheer-commissaris.
Daarnaast is het hof ambtshalve van oordeel dat ook de volgende getuigen - die zijn toegewezen in de zaken tegen de medeverdachten - in deze zaak moeten worden gehoord bij de raadsheer-commissaris:
- [getuige 3] ;
- [getuige 4] ;
- [getuige 5] ;
- [getuige 6] ;
- [getuige 7] .
Over de getuige [getuige 3] merkt het hof op dat hij weliswaar ook in eerste aanleg als getuige is gehoord door de rechter-commissaris, maar dat hij zich destijds heeft beroepen op zijn verschoningsrecht. Het hof zal het verzoek om deze getuige te horen toewijzen en daartoe de zaak verwijzen naar de raadsheer-commissaris. Het hof geeft de raadsheer-commissaris in overweging voorafgaand aan de oproeping van deze getuige te onderzoeken, of contact op te nemen met de advocaat van deze getuige, om te vernemen of de getuige al dan niet opnieuw een beroep zal doen op zijn verschoningsrecht.
In de zaken tegen de medeverdachten heeft het hof geen onderzoekswensen toegewezen die betrekking hebben op de rechtmatigheid van de [bedrijfsdata] . Het verzoek van de raadsman om bij die onderzoekswensen te mogen aansluiten, behoeft daarom geen bespreking.
BESLISSING
Het hof:
Verwijst de zaak naar de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof teneinde als getuigen te horen:
- -
de heer [getuige 1] (de directeur van [bedrijf] ), geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] , ingeschreven op het adres [adres] (postadres);
- -
de heer [getuige 2] , geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] (Marokko), ingeschreven op het adres [adres] ;
- -
de heer [getuige 3] , geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ;
- -
de heer [getuige 4] , geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] (Marokko), thans verblijvende in [detentie] ;
- -
de heer [getuige 5] , geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] , thans verblijvende in [detentie] ;
- -
de heer [getuige 6] , geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen), thans verblijvende in [detentie] ;
de heer [getuige 7] , geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] (Marokko), thans verblijvende in [detentie] .
Bepaalt dat alle procespartijen zich zullen inspannen om de verblijfplaatsen van [getuige 1] en [getuige 2] te achterhalen en dat zij eventuele nadere informatie hierover zo spoedig mogelijk doorgeven aan het kabinet van de raadsheer-commissaris.
Schorst het onderzoek ter terechtzitting voor bepaalde tijd tot 11 mei 2020 te 11.00 uur, welke schorsing in verband met de klemmende reden dat de onderzoekshandelingen naar verwachting niet binnen een maand zullen zijn voltooid, langer is dan één maand doch niet langer dan drie maanden.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen dat tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mrs. A.C. Jochems en R. Jansen, griffiers,
en op 12 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 12 maart 2020.
Tegenwoordig:
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
A. Dinzey, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het tussenarrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.