Hof 's-Gravenhage, 28-02-2012, nr. 22-005018-11
ECLI:NL:GHSGR:2012:BV8928, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
28-02-2012
- Zaaknummer
22-005018-11
- LJN
BV8928
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:BV8928, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 28‑02‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:1552, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 28‑02‑2012
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft onder invloed van alcohol op roekeloze wijze een auto bestuurd en een dodelijk verkeersongeval veroorzaakt. Het Hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren. Tevens wordt de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren ontzegd.
Partij(en)
Rolnummer: 22-005018-11
Parketnummer: 10-611288-09
Datum uitspraak: 28 februari 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden,
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 april 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortejaar] 1957,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Utrecht, Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen, locatie Nieuwersluis te Nieuwersluis.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest d.d. 11 oktober 2011 - het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 februari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd die het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep is de verdachte bij arrest d.d. 29 november 2010 ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede ontzegging van de rijbevoegdheid ter zake van het onder 1 ten laste gelegde voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd die het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd die het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest.
De verdachte heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft hierop bij arrest d.d. 11 oktober 2011 het bestreden arrest d.d. 29 november 2010 vernietigd en de zaak teruggewezen naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
- 1.
zij op of omstreeks 18 december 2009 te Rotterdam en/of Schiedam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), terwijl zij verkeerde onder de invloed van alcohol en/of door (dat) gebruik van alcoholhoudende drank het gevaar bestond dat zij als bestuurder niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van haar werden vereist,
met een hoge/aanzienlijke snelheid heeft gereden op de rijksweg A20, op een rijbaan die bestemd was voor het tegemoetkomend verkeer en/of (aldus) tegen het verkeer/de rijrichting in heeft gereden (zgn. spookrijden),
waardoor/waarna verdachte (vervolgens) (frontaal) is gebotst op/tegen een haar tegemoetkomend voertuig, tengevolge waarvan de bestuurder van dat voertuig, te weten voornoemde [slachtoffer], is overleden;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 18 december 2009 te Rotterdam en/of Schiedam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de rijksweg A20, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door met dat motorrijtuig (hoogst) roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Rijksweg A20, althans de openbare weg,
welk roekeloos, onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of onzorgvuldig rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte,
- -
terwijl zij verkeerde onder de invloed van alcohol (1,91 milligram, in elk geval meer dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed) en aldus verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste althans tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en/of
- -
(mede) door gebruik van alcoholhoudende drank verkeerde in een (zodanige) toestand dat gevaar bestond voor het niet voortdurend onder controle hebben van een door haar bestuurd voertuig en/of het gevaar bestond dat zij als bestuurder niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van haar werden vereist,
- -
een voertuig is gaan besturen en blijven besturen en/of langere tijd, althans enige tijd op een rijbaan van die genoemde Rijksweg A20 die bestemd was voor het tegemoetkomende verkeer, is gaan rijden en blijven rijden en/of aldus tegen het verkeer/de rijrichting in is gaan en/of blijven rijden (zogenaamd spookrijden) en/of (aldaar) heeft gereden met een hoge/aanzienlijke snelheid en/of dusdoende (frontaal) is gebotst op/gereden tegen een haar, verdachte, tegemoetkomend voertuig,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood, zulks terwijl zij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
- 2.
zij op of omstreeks 18 december 2009 te Rotterdam en/of Schiedam, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,91 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol, per milliliter bloed bleek te zijn.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak feit 2
De advocaat-generaal heeft zich – overeenkomstig het overgelegde schriftelijke requisitoir - op het standpunt gesteld dat in casu is voldaan aan het vereiste dat het bloedmonster zonder uitstel aan het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is gezonden nu in de tijd tussen het afnemen van het bloed van de verdachte en het inzenden van dit monster aan het NFI, uitvoerig overleg heeft plaatsgevonden omtrent de vraag of het bloedmonster onderzocht mocht worden en het tijdsverloop – mede gelet op aangehaalde jurisprudentie – niet excessief genoemd kan worden.
Op grond van de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof het volgende vast. Met toestemming van de verdachte is op 19 december 2009 bloed afgenomen door de arts dr. Vermeer door middel van een venapunctie. Het bloedmonster is vervolgens gewaarmerkt en verpakt. Het bloedafname formulier is voorzien van een identiteitszegel. Het bloedblok met het bloedmonster van de verdachte is afgegeven aan verbalisanten van de Verkeerspolitie Rotterdam Rijnmond. Op 20 december 2009 heeft de verdachte te kennen gegeven bezwaar te hebben tegen onderzoek naar het alcoholgehalte in haar bloed op basis van het bloedmonster. Het bloedblok is vervolgens niet direct naar het NFI verzonden. Na overleg met de officier van justitie is het bloedblok op 24 december 2009 naar het NFI verzonden. Het NFI heeft het bloedblok op 28 december 2009 ontvangen.
Als reden van het later inzenden van het bloedblok is gegeven de omstandigheid dat er twijfel was gerezen aan de toestemming van de verdachte tot bloedafname en bloedonderzoek en er ter zake uitvoerig overleg heeft plaatsgevonden tussen de officier van justitie en de Verkeersongevallengroep.
Naar het oordeel van het hof heeft de politie onder de gegeven omstandigheden nagelaten het bloedmonster van de verdachte zonder uitstel aan het NFI te zenden.
Het zonder uitstel inzenden van een bloedmonster geldt als een van de waarborgen waarmee de wetgever het onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 heeft omkleed. Vast staat dat een aantal dagen is verstreken voordat het bloedblok is ingezonden. Het enkele feit dat voor inzending van het bloedmonster van de verdachte uitvoerig overleg heeft plaatsgevonden tussen de officier van justitie en de Verkeersongevallengroep doet aan bedoelde waarborg niet af. De beantwoording van de vraag of het tijdsverloop al dan niet excessief genoemd kan worden, kan dan ook, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, achterwege blijven.
De resultaten van het onderzoek van het bloedmonster van de verdachte kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebezigd.
Voorts is het hof – anders dan de advocaat-generaal – van oordeel dat op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen weliswaar kan worden vastgesteld dat de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde ten tijde van het ten laste gelegde, doch dat op grond daarvan geen concreet alcoholgehalte van verdachtes bloed kan worden vastgesteld. Derhalve is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed meer dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed bedroeg zoals onder feit 2 is ten laste gelegd. Ook daarvan dient zij naar het oordeel van het hof te worden vrijgesproken.
Feit 1
Standpunten
primair
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte behoort te worden veroordeeld ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde nu sprake was van voorwaardelijk opzet. Immers, nu verdachte aan het spookrijden was, was er sprake van een aanmerkelijke kans dat een aanrijding met dodelijk gevolg zou plaatsvinden. De verdachte was zich op enig moment bewust van deze aanmerkelijke kans en zij heeft – blijkens de in het requisitoir genoemde omstandigheden – deze aanmerkelijke kans ook aanvaard.
De raadsman heeft bepleit dat de vrijspraak ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde door het hof gegeven bij het arrest d.d. 29 november 2010 - welke door de Hoge Raad is gecasseerd - geëerbiedigd moet worden, nu het openbaar ministerie tegen deze vrijspraak geen cassatieberoep heeft ingesteld.
subsidiair
De advocaat-generaal heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezenverklaard, met dien verstande dat de verdachte hoogst roekeloos heeft gereden verkerend in een toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Ter zake van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat – verkort en zakelijk weergegeven – de verdachte behoort te worden vrijgesproken van hetgeen is ten laste gelegd onder het eerste en tweede gedachtestreepje nu uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat zij op de bewuste avond het genoemde alcoholgehalte in haar bloed had, althans zodanig onder invloed van alcohol verkeerde dat zij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. Ter zake van het tweede gedachtestreepje voert de raadsman aan dat er contra-indicaties zijn met betrekking tot het door het openbaar ministerie gestelde onvermogen om een auto behoorlijk te besturen. De verdachte behoort derhalve te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde roekeloosheid, aldus de raadsman.
Feiten en omstandigheden
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting en op grond van de gebezigde bewijsmiddelen gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 18 december 2009 heeft de verdachte rond 19.00 uur bij Toko Johnny, de winkel van [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) in Rotterdam alcohol gedronken. Daarna zijn [getuige 1] en de verdachte naar [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) in Rotterdam gereden in de auto van de verdachte.
Rond 21.00 uur kwamen zij daar aan en de verdachte heeft daar drie alcoholische consumpties gedronken. Bij haar derde glas heeft [getuige 2] haar het glas met, naar zijn zeggen, whisky en cola light afgepakt. Toen de verdachte en [getuige 1] rond 23.15 uur weg gingen, heeft [getuige 2] de verdachte gevraagd of ze zelf wilde rijden of dat hij een taxi voor haar moest bellen. [getuige 2] heeft verklaard dat hij de verdachte niet in staat achtte om een auto te besturen en dat hij dat aan de verdachte heeft verteld.
De verdachte is als bestuurder in haar auto een Mercedes Benz van het type A160, gestapt, heeft [getuige 1] vervolgens afgezet in Rotterdam en is vervolgens naar haar woning gereden. Daar aangekomen besloot ze met haar auto, naar eigen zeggen, naar een vriendin in Vlaardingen te rijden via de Beneluxtunnel.
Op die route heeft zij met haar auto gereden op de middelste rijstrook met de linkerzijde over de onderbroken streep, op twee rijstroken tegelijk. De linkerrichtingaanwijzer van de auto was aan en de auto slingerde een beetje.
De verdachte is vervolgens op enig moment met haar auto op rijstrook 1 van de noordelijke rijbaan van de Rijksweg A20(links) te Schiedam terechtgekomen en heeft daarbij tegen de voor die autosnelweg geldende verplichte rijrichting in gereden (het zogenaamde spookrijden) in de richting van Schiedam.
De verdachte is op die A20 te Schiedam nabij hectometerpaal 25.6 frontaal tegen een personenauto van het merk Renault en type Twingo aangereden. Na de aanrijding zat de verdachte bekneld in haar auto. Ter plaatse is geconstateerd dat haar adem riekte naar de lucht van alcohol en in het ziekenhuis is melding gemaakt van het feit dat bij de verdachte sprake was van “alcohollucht” en “bloed doorlopen ogen”. Ook [slachtoffer], de bestuurder van de Twingo, is naar het ziekenhuis overgebracht, alwaar hij aan zijn verwondingen is overleden.
Beoordeling
Gelet op de beslissing van de Hoge Raad dient dit hof op de grondslag van de inleidende dagvaarding de zaak van de verdachte op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen. Anders dan de raadman kennelijk meent, brengt het enkele feit dat door de advocaat-generaal geen cassatieberoep is ingesteld tegen het eerdere arrest van dit hof niet mee dat de vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde in het door de Hoge Raad vernietigde arrest van 29 november 2010, geëerbiedigd moet worden.
Ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal aangevoerde feiten en omstandigheden – en ook overigens de stukken in het dossier en het ter terechtzitting verhandelde - onvoldoende aanknopingspunten bieden om te komen tot de conclusie dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een dodelijke aanrijding zou plaatsvinden waarbij zijzelf ook mogelijk de dood zou vinden, heeft aanvaard.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof volgt uit vorenstaande dat de verdachte door het alcoholgebruik die avond haar voertuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en dat zij als bestuurder niet voortdurend in staat was de handelingen te verrichten die van haar werden vereist. Zij heeft naar het oordeel van het hof dusdoende roekeloos gereden, waardoor de aan haar schuld te wijten frontale botsing met de Renault Twingo heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan slachtoffer [slachtoffer] om het leven is gekomen terwijl zij, verdachte, verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8 eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 18 december 2009 te Schiedam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de rijksweg A20, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door met dat motorrijtuig roekeloos te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Rijksweg A20,
welk roekeloos, rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte,
- -
terwijl zij verkeerde onder de invloed van alcohol in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en
- -
door gebruik van alcoholhoudende drank verkeerde in een zodanige toestand dat gevaar bestond voor het niet voortdurend onder controle hebben van een door haar bestuurd voertuig en het gevaar bestond dat zij als bestuurder niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van haar werden vereist,
- -
een voertuig is gaan besturen en blijven besturen en enige tijd op een rijbaan van die genoemde Rijksweg A20 die bestemd was voor het tegemoetkomende verkeer, is gaan rijden en blijven rijden en aldus tegen het verkeer/de rijrichting in is gaan en blijven rijden (zogenaamd spookrijden) en (aldaar) heeft gereden met een hoge snelheid en dusdoende frontaal is gebotst op een haar, verdachte, tegemoetkomend voertuig,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood, zulks terwijl zij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, alsmede ontzegging van de rijbevoegdheid ter zake van feit 1 voor de duur van 5 jaren en ter zake van feit 2 voor de duur van 5 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 18 december 2009 heeft de verdachte onder invloed van alcohol op roekeloze wijze een auto bestuurd en een dodelijk verkeersongeval veroorzaakt. Door op de bewezen verklaarde wijze deel te nemen aan het verkeer, heeft zij uiterst onverantwoordelijk gehandeld en heeft zij zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit.
Blijkens de verklaring die de moeder van slachtoffer [slachtoffer] heeft voorgelezen ter terechtzitting, heeft de abrupte dood van hun geliefde, diepe wonden geslagen bij de nabestaanden van het slachtoffer. Niet alleen heeft de verdachte de nabestaanden onherstelbaar verdriet aangedaan, ook worden door feiten als het onderhavige gevoelens van onveiligheid in de maatschappij teweeggebracht.
Zeker in het licht van het feit dat de verdachte al meer dan twintig jaren als rijinstructrice werkte en zich dus als geen ander bewust heeft moeten zijn van de risico’s en de mogelijke gevolgen van het gebruik van alcohol in het verkeer, rekent het hof de verdachte het bewezen verklaarde zeer zwaar aan. Bij het opleggen van de straf weegt het hof voorts mee dat de verdachte blijkens een haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 januari 2012, reeds meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor rijden onder invloed van alcohol. Deze eerdere veroordelingen hebben haar er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor lange duur een passende en geboden reactie vormen.
Dat de straf en de bijkomende straf, die aan de verdachte wordt opgelegd, lager zijn dan die eerder door de rechtbank en het hof aan de verdachte zijn opgelegd, vindt in hoofdzaak haar rechtvaardiging in het feit dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde feit is vrijgesproken.
Het hof heeft bij de straftoemeting mede in aanmerking genomen de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren alsmede straffen die zijn opgelegd in andere, vergelijkbare zaken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
- 4.
(vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
- 5.
(vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. A.M.P. Gaakeer en mr. G. Knobbout, in bijzijn van de griffier mr. F.L.C. Schoolderman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 februari 2012.