CRvB, 23-06-2011, nr. 09/6221 GWSP-T
ECLI:NL:CRVB:2011:BR0151
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
23-06-2011
- Magistraten
A. Beuker-Tilstra, R. Kooper, A.J. Schaap
- Zaaknummer
09/6221 GWSP-T
- LJN
BR0151
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2011:BR0151, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 23‑06‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 6:11 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
AB 2011/207 met annotatie van R. Ortlep
JB 2011/201 met annotatie van R.J.N. Schlössels
JIN 2011/734
USZ 2011/231 met annotatie van Redactie
JIN 2011/777
Uitspraak 23‑06‑2011
Inhoudsindicatie
Tussenuitspraak. De Raad acht de brief van 7 juli 2008, waarin het besluit tot stopzetting van de betaling van het garantiepensioen en de toeslag is vervat, door de bewoordingen en door de lay-out dusdanig verwarrend dat op die grond hier sprake is van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Draagt de Raad van Bestuur op om binnen drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Termijnoverschrijding verschoonbaar, ontbreken rechtsmiddelenclausule.
A. Beuker-Tilstra, R. Kooper, A.J. Schaap
Partij(en)
TUSSEN UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (Suriname), hierna: appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 oktober 2009, nr. 09/872, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen
I. Procesverloop
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad van Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2011. Namens appellante is verschenen haar dochter, [naam dochter] en mr. R.P. Kuijper, advocaat te Amsterdam. De Raad van Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.L.M.J. Gielen en mr. L.H.G. Belleflamme, werkzaam bij de Commissie algemene oorlogsongevallen-regeling (Indonesië).
II. Overwegingen
1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Vanaf 1 september 2000 ontvangt appellante een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet. Zij ontving een garantiepensioen Suriname en een Nederlandse toeslag op haar pensioen op grond van de Garantiewet Surinaamse Pensioenen. Bij brief van 3 maart 2008 heeft de Sociale Verzekeringsbank aan de Raad van Bestuur meegedeeld dat appellante op 16 september 1999 is verhuisd naar Suriname.
1.2.
Bij brief van 7 juli 2008 is door de Raad van Beheer van de SAIP aan appellante het volgende meegedeeld:
‘Van de Sociale Verzekeringsbank te Roermond ontvingen wij het bericht, dat uw AOW-recht met terugwerkende kracht tot 1 september 2000 is verlaagd van 80% naar 66% van het maximale AOW-pensioen voor een alleenstaande.
De AOW-verlaging is geregeld in de AOW-beschikking van 3 oktober 2007.
In de beschikking is als reden voor de verlaging van het AOW-recht aangegeven, dat uit een onderzoek van de Sociale Verzekeringsbank is gebleken, dat u sedert 16 september 1999 in Suriname woont.
U geniet van onze Stichting een Nederlandse toeslag op uw Surinaams pensioen en een Garantiepensioen Suriname. Het moet u bekend zijn, dat een vestiging in Suriname tot gevolg heeft dat u niet meer voldoet aan de voorwaarden voor het recht op een Nederlandse toeslag en een Garantiepensioen. In verband met het vorenstaande zijn wij, op grond van het bepaalde in de van toepassing zijnde regelingen, genoodzaakt om met ingang van de maand juli 2008 zowel de betaling van de aan u toegekende Nederlandse toeslag op uw Surinaams pensioen als ook de betaling van het Garantiepensioen Suriname stop te zetten. Wij zullen binnenkort een beslissing nemen inzake de tot 1 juli 2008 ten onrechte aan u betaalbaar gestelde bedragen. U dient er rekening mee te houden dat een terugvordering zal plaatsvinden. In de u toe te zenden beslissing zult u in de gelegenheid worden gesteld om bezwaar aan te tekenen. Wij vertrouwen erop u hiermee (voorlopig) te hebben geïnformeerd.’
1.3.
Bij brief van 30 september 2008 heeft de Raad van Beheer van de SAIP aan appellante meegedeeld dat hij een door de gemachtigde van appellante ingezonden brief van 19 september 2008, met als bijlage een brief van 22 augustus 2008, heeft opgevat als een bezwaarschrift tegen de in de brief van 7 juli 2008 vervatte beslissing. Hierbij is aangegeven dat het bezwaarschrift buiten de termijn van zes weken is ingediend en is aan mr. Kuijper verzocht aan te geven waarom te laat bezwaar is gemaakt. Hierop heeft de gemachtigde bij brief van 1 oktober 2008 gereageerd. Bij besluit van 5 december 2008 heeft de Raad van Beheer het bezwaar van appellante van 22 september 2008 niet-ontvankelijk verklaard.
2.
Het door appellante tegen dit besluit ingestelde beroep is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de brief van 7 juli 2008 is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen de mogelijkheid van bezwaar open stond. Naar het oordeel van de rechtbank was voldoende kenbaar dat sprake was van een besluit gericht op rechtsgevolg, te weten het beëindigen van het recht op Surinaams garantiepensioen en de toeslag wegens het niet meer voldoen aan de voorwaarden van de Garantiewet Surinaamse Pensioenen. Verder oordeelde de rechtbank dat het bezwaarschrift is gedateerd 22 augustus 2008, terwijl de bezwaartermijn is geëindigd op 18 augustus 2008. De rechtbank achtte geen sprake van verschoonbare termijnoverschrijding op de grond dat kenbaar sprake was van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb en dat het niet vermelden van de rechtsmiddelenclausule daaraan niet kan afdoen.
3.
Mede naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
3.1.
De Raad kan de rechtbank volgen in het oordeel dat in de brief van 7 juli 2008 met betrekking tot de stopzetting van de betaling van de toeslag en het garantiepensioen op de grond dat daarop geen recht bestaat bij vestiging in Suriname, een besluit gericht op rechtsgevolg is genomen. In elk geval is dat rechtsgevolg wel beoogd.
3.2.
Ten aanzien van de verschoonbaarheid van de overschrijding van de bezwaartermijn overweegt de Raad dat, anders dan voorheen en in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad in belastingzaken (bijvoorbeeld het arrest van 19 maart 2010, LJN BL7954, BNB 2010/240 en AB 2010, 244), het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing bij een besluit in beginsel leidt tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, indien de belanghebbende daarop een beroep doet en stelt dat de termijnoverschrijding daarvan het gevolg is. De termijnoverschrijding zal in het algemeen niet verschoonbaar zijn in gevallen waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken. Van bekendheid met de termijn kan verder worden uitgegaan indien de belanghebbende al voor afloop van de termijn werd bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener, aangezien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze over de vereiste kennis beschikt en ook diens kennis in dit verband aan de belanghebbende kan worden toegerekend. Daarentegen ligt — onder omstandigheden ook bij een professionele rechtshulpverlener — het aannemen van verschoonbaarheid in de rede, als gerede twijfel mogelijk is omtrent het besluitkarakter van het door het bestuursorgaan aan de belanghebbende toegezonden stuk.
3.3.
In het onderhavige geval was geen rechtsmiddelverwijzing opgenomen in de brief van 7 juli 2008. De Raad acht de brief van 7 juli 2008, waarin het besluit tot stopzetting van de betaling van de betaling van het garantiepensioen en de toeslag is vervat, door de bewoordingen en door de lay-out dusdanig verwarrend dat op die grond hier sprake is van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Met name door het slot, waarin is vermeld dat appellante in de aan haar toe te zenden beslissing in de gelegenheid zal worden gesteld om bezwaar aan te tekenen, is appellante op het verkeerde been gezet. Zelfs voor een professionele gemachtigde is deze brief een verwarrend geheel. De gemachtigde van appellante heeft in dit kader ook nog aangevoerd dat het bij de Sociale verzekeringsbank gebruikelijk is om eerst een aanzegging te sturen en pas dan een besluit en dat hij heeft aangenomen dat dit hier, gezien de tekst, ook het geval was.
3.4.
Gezien het vorenstaande komen zowel de aangevallen uitspraak als het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De Raad van Bestuur zal thans binnen drie maanden na deze uitspraak een nieuw, thans inhoudelijk besluit op het bezwaar van appellante moeten nemen. Hierbij zullen ook de in beroep en hoger beroep door appelante aangevoerde gronden moeten worden betrokken.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Draagt de Raad van Bestuur op om binnen drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.C. Nijholt.