Rb. Groningen, 11-12-2009, nr. 429329/EJ VERZ 09-712
ECLI:NL:RBGRO:2009:BK6462
- Instantie
Rechtbank Groningen
- Datum
11-12-2009
- Zaaknummer
429329/EJ VERZ 09-712
- LJN
BK6462
- Roepnaam
Machinefabriek Bollegraaf Appingedam/Q
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGRO:2009:BK6462, Uitspraak, Rechtbank Groningen, 11‑12‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2009-0958
VAAN-AR-Updates.nl 2009-0958
Uitspraak 11‑12‑2009
Inhoudsindicatie
7:685 jo 670 (a) BW Afwijzing verzoek ontbinding arbeidsovereenkomst met OR-lid. Werkgever heeft gelet op aard en inhoud van de overgelegde brieven en het door werknemer gevoerde verweer, niet aannemelijk gemaakt dat er tussen de gevraagde ontbinding en het OR-lidmaatschap geen verband bestaat. Het verzoek tot ontbinding wordt om die reden afgewezen.
RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 429329/EJ VERZ 09-712
Beschikking d.d. 11 december 2009
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Machinefabriek Bollegraaf Appingedam B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Appingedam,
verzoekende partij, verder te noemen Bollegraaf,
gemachtigde mw. mr. G.N. Paanakker, advocaat te Groningen,
tegen
Q.,
wonende te [adres],
verwerende partij, verder te noemen Q.,
mr. J.S. Mennega, jurist bij FNV Bondgenoten te Groningen.
1 Procesverloop
Bollegraaf heeft verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van gewichtige redenen in de zin van artikel 7:685 BW.
Q. heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 november 2009 in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden.
Beschikking is bepaald op heden.
2 Feiten en omstandigheden
Q., geboren op 14 juli 1968, is op 9 juni 1989 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij Bollegraaf in de functie van draaier/frezer/kotteraar. Het laatstelijk geldende salaris bedraagt € 2.377,44 bruto per maand, zulks exclusief vakantietoeslag en overige toeslagen.
Q. is vanaf omstreeks 1997 lid van de ondernemingsraad (OR) van Bollegraaf. In de periode 2006 tot augustus 2008 is hij geen lid van de OR geweest.
Bollegraaf heeft aan Q. over de periode 1999 tot 2009 meerdere brieven gestuurd over zijn houding en gedrag.
Bollegraaf heeft Q. met ingang van 12 oktober 2009 op non-actief gesteld. Q. heeft zich nadien ziekgemeld.
Op 16 oktober 2009 heeft een nader onderhoud met Q. plaatsgehad.
3 Het verzoek tot ontbinding van Bollegraaf
3.1 Bollegraaf verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen in de zin van artikel 7:685 BW.
3.2 Zij stelt daartoe als volgt. Bollegraaf heeft Q. gedurende het dienstverband zeer vele malen zowel mondeling als schriftelijk op zijn houding en gedrag aangesproken. Daarbij zijn hem officiële, schriftelijke waarschuwingen gegeven. Verwezen is naar de betreffende brieven en stukken. Hoewel hem steeds weer een kans is gegeven zijn weinig coöperatieve houding en gedrag te verbeteren heeft dat niet tot verbetering geleid.
3.3 Ook in 2009 is hij regelmatig aangesproken op zijn negatieve en agressieve wijze van communiceren. Dat is door mevrouw S. vastgelegd in een gespreksverslag van 1 oktober 2009.
3.4 Nadien heeft zich, aldus Bollegraaf, het navolgend incident voorgedaan dat maakt dat er thans op zich zelf maar ook in verband met de eerdere gedragingen, sprake is van een dringende reden.
Een werknemer van Bollegraaf, de heer Z., heeft op de computer kennis genomen van de notulen van het overleg van de lijncoördinatoren. Z. trof die notulen op de computer aan in de mailbox van één van de lijncoördinatoren. In die notulen was vermeld dat lijncoördinator Jacobs meldde dat hij op de afdeling problemen ondervond door ongemotiveerd personeel. Z. heeft dat gemeld aan Q. waarop Q. Z. heeft gevraagd met hem mee te gaan naar de computer zodat Q. dat zelf kon zien. Q. heeft vervolgens de mailbox geopend en een print gemaakt hoewel Z. hem aangaf dat hij dat beter niet kon doen.
Q. heeft de mededeling van Jacobs uit die notulen en daarop de notulen zelf aan een andere lijncoördinator, D. Bos, voorgehouden. Q. heeft vervolgens, na dat eerst te hebben ontkend, tegenover Bollegraaf erkend dat hij over de inhoud van die notulen ook met de heer H. en met de heer G., voormalig OR-lid, heeft gesproken. Na zijn schorsing heeft hij, zo heeft hij alsnog toegegeven, de notulen ook nog aan mw. I. Meijer, bestuurder van FNV Bondgenoten, laten lezen.
3.5 Als gevolg van de economische crisis heeft Bollegraaf gebruik moeten maken van de deeltijd WW. Onder het personeel is er sprake van onrust over de toekomst. Q. heeft de informatie uit de notulen gebruikt om meer onrust onder het personeel te veroorzaken terwijl juist van een OR-lid verwacht mag worden dat er op coöperatieve en productieve wijze wordt gecommuniceerd.
3.6 Indien mocht worden geoordeeld dat geen sprake is van een dringende reden dan is er in ieder geval sprake van een zodanige verandering van omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden. Er zijn geen termen aanwezig Q. een vergoeding toe te kennen.
Het verweer van Q.
3.7 Q. heeft aangevoerd dat de (toonzetting van) de brieven van Bollegraaf niet te rijmen (valt) vallen met de overgelegde functioneringsverslagen.
In die verslagen wordt het functioneren van Q. als positief respectievelijk zeer positief gewaardeerd. De brieven zijn geschreven vanaf het moment en in de perioden dat Q. lid was en is van de OR. Q. is in zijn verweer uitvoerig op de in die brieven weergegeven gedragingen ingegaan.
3.8 Bollegraaf ervaart de OR als een lastig orgaan en wil zich bemoeien met de samenstelling van de OR. Verwezen is naar een schrijven van een voormalig OR-lid, G., en naar de mailcorrespondentie tussen Bollegraaf en de vakbondsbestuurder van FNV Bondgenoten. Voorts vindt Bollegraaf dat door de OR-leden slechts de minimale tijd aan de OR mag worden besteed en dat niet de faciliteiten worden geboden als bedoeld in artikel 18 van de WOR. Lastige OR-leden zijn door Bollegraaf geïntimideerd en bestookt met (waarschuwings)brieven.
Door die opstelling hebben al meerdere OR-leden, F. en G., zich uit de OR teruggetrokken.
3.9 Kennelijk was, gelet op het verslag van 1 oktober 2009 van mw. S., al voor het hem verweten incident de beslissing genomen Q. te ontslaan.
Z. is naar Q. gegaan omdat hij in de OR zat. Z. heeft Q. gevraagd mee te gaan. Het is ook Z. geweest die de mail heeft geopend en de notulen heeft uitgeprint.
3.10 Q. heeft vanwege zijn betrokkenheid met het bedrijf en gelet op het gestelde in de notulen, die notulen meegenomen en daarover met collega’s gesproken. Hij had dat beter niet kunnen doen. Na de schorsing heeft hij daar ook met de vakbondsbestuurder over gesproken.
3.11 Er is geen sprake van een dringende reden. Z. heeft een stevige uitbrander gekregen. Bollegraaf beoogt Q. met name vanwege zijn OR- activiteiten te ontslaan. Q. verzoekt het verzoek af te wijzen op grond van het bepaalde in artikel 7:685, eerste lid jo 7:670a tweede lid BW.
3.12 Uiterst subsidiair wordt bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht hem een vergoeding toe te kennen.
4 Beoordeling
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 7:685 eerste lid BW dient de kantonrechter zich er van te vergewissen of het verzoek tot ontbinding verband houdt met het bestaan van het in verband met het OR-lidmaatschap bestaande opzegverbod. Q. heeft zich er gemotiveerd op beroepen dat van een verband in die zin sprake is. Het is aan de werkgever aannemelijk te maken dat een dergelijk verband ontbreekt.
4.2 Bollegraaf verwijt in de brieven die zijn overgelegd, Q. onder meer dat hij buiten de ondernemingsraadsvergadering collega's uitgebreid op de hoogte brengt van zaken die binnen de OR spelen en voorts dat hij op confronterende wijze zaken aankaart bij Bollegraaf hetgeen contraproductief werkt. Bollegraaf vindt dat het overleg met collega's in de pauze of buiten werktijd moet plaatsvinden.
In de door Bollegraaf aangevoerde brief van 1 oktober 2008 is onder meer aan Q. aangegeven dat hij niet in aanmerking komt voor de opleiding leidinggevende. Als reden is vermeld dat het bespreken van OR-zaken op de werkvloer ongepast en onprofessioneel is.
In het gespreksverslag van mw. S. van 1 oktober 2009 wordt gemeld dat, terugkijkend op de laatste 10 jaar, Q. in zijn wijze van communiceren als negatief en agressief wordt gezien. "Hij komt wantrouwend en veroordelend over richting werkgever/directie/leiding ipv opbouwend en meedenkend…wat erg sfeerbepalend is in negatieve zin." Zij vermeldt tevens dat zij dat met Q. heeft besproken "bij de recente gesprekken over de instelling van de OR ...".
In de door Q. overgelegde mailwisseling van 31 maart 2009 tussen mw. S. van Bollegraaf en vakbondsbestuurder I. Meijer is over een kandidaat OR-lid, de heer G. aangegeven: "Natuurlijk weten wij dat wij hem formeel niet mogen weigeren wanneer hij wordt verkozen. Echter op basis van ervaringen uit het verleden en onze wens om een OR te formeren waarmee wij opbouwend en oplossend in gesprek kunnen en waar wij voor een aantal jaren mee verder kunnen, lijkt het ons absoluut niet wenselijk dat G. opnieuw zitting neemt in de OR".
4.3 Overwogen wordt als volgt. Met het ontslagverbod wordt beoogd te waarborgen dat de leden van ondernemingsraden in staat zijn binnen de daarvoor geldende regels onafhankelijk te handelen en te besluiten zonder te hoeven vrezen voor arbeidsrechtelijke gevolgen als ontslag.
Uit voormelde brieven valt op te maken dat in ieder geval een deel van de Q. gemaakte verwijten samenhangt met de wijze waarop hij heeft gemeend vorm en inhoud te geven aan zijn activiteiten als OR-lid.
Bollegraaf heeft na het daarop gerichte verweer van Q., niet zonder meer duidelijk gemaakt welke faciliteiten in het kader van artikel 18 van de WOR aan de OR-leden ter beschikking zijn gesteld voor overleg met collega’s.
Uit de stukken valt tevens op te maken dat Bollegraaf er in ieder geval naar streeft medewerkers met een bepaalde opstelling uit de OR te weren.
4.4 Bij het Q. verweten incident geldt op zich dat Q. niet op deze wijze kennis had moeten nemen van de bewuste notulen. Hij had als OR-lid op een andere wijze navraag kunnen en moeten doen naar hetgeen hem via collega Z. ter ore was gekomen. Ook in deze gedraging ligt echter een relatie met zijn OR-lidmaatschap. Aangenomen moet worden dat die notulen slechts voor hem als OR-lid interessant van belang waren.
4.5 De kantonrechter acht de rol Q. bij het verkrijgen van die notulen niet ernstiger dan die van Z. die zich toegang heeft verschaft tot mailbox van een collega. Dat Q. met de kennis uit de notulen over een vermeend gebrek aan motivatie bij werknemers op een afdeling, vervolgens anderen heeft benaderd, leidt niet tot een andere conclusie. Het handelt dan toch met name om een OR-lid die met verkregen informatie navraag doet naar het hoe en waarom van een, ook voor het bedrijf, ongewenste situatie.
Vastgesteld moet worden dat Bollegraaf de aan Z. verweten gedraging anders heeft aangemerkt en afgedaan dan zij dat richting Q. beoogt.
4.6 Op grond van vorenstaande overwegingen wordt geoordeeld dat niet zonder meer aannemelijk is geworden dat het onderhavige verzoek tot ontbinding geen relatie heeft met het OR-lidmaatschap van Q.. Dat verzoek dient dan ook al om die reden te worden afgewezen.
Proceskosten
5.1 De kantonrechter veroordeelt Bollegraaf in de kosten van deze procedure.
BESLISSING
De kantonrechter:
wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af;
veroordeelt Bollegraaf in de proceskosten aan de zijde van Q. begroot op
€ 500,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2009 in aanwezigheid van de griffier.
typ: BvdB