Rb. Amsterdam, 09-02-2012, nr. MU 10-190
ECLI:NL:RBAMS:2012:BV6243
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
09-02-2012
- Zaaknummer
MU 10-190
- LJN
BV6243
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2012:BV6243, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 09‑02‑2012; (Verzet)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHLEE:2012:BW8480
- Wetingang
art. 22 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften
- Vindplaatsen
Jwr 2012/41
Uitspraak 09‑02‑2012
Inhoudsindicatie
De wetgever hanteert als uitgangspunt dat de kosten van de handhaving van de wettelijke bepalingen waarin enige gedraging met een straf is gesanctioneerd, ten laste van de Staat komen. Op dit uitgangspunt kan voor de administratiekosten als bedoeld in de WAHV (Wet administratief rechtelijke handhaving verkeersvoorschriften) geen uitzondering gemaakt worden.
RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk : MU 10-190
Datum : 9 februari 2012
162
Beschikking ingevolge de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften op het verzet van
[betrokkene]
[adres] [woonplaats]
Verder: betrokkene
welk verzet strekt tot vernietiging van het door de Officier van Justitie te Leeuwarden, ten deze verweerder, op 26 augustus 2010 uitgevaardigd dwangbevel ten aanzien van betrokkene, geboren op 30 april 1960 te Zutphen
CJIB-nummer: [nummer]
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Aan betrokkene is bij beslissing van 2 oktober 2009 (de initiële beschikking), een sanctie in het kader van bovengenoemde wet (verder: de wet) opgelegd.
Verweerder heeft vervolgens, ter incasso van de sanctie, een dwangbevel als voorzien in de wet doen uitgaan.
Betrokkene heeft daarna bij bezwaarschrift ingekomen ter griffie op 14 september 2010, bij de kantonrechter verzet gedaan tegen genoemd dwangbevel, welk verzet thans aan de orde is.
Verweerder heeft het CJIB te Leeuwarden schriftelijk doen reageren op het bezwaarschrift van betrokkene en heeft de op de zaak betrekking hebbende gegevens doen overleggen.
Het verzet is behandeld op de openbare zitting van 31 januari 2012. Betrokkene is ter zitting verschenen en heeft zijn verzet aan de hand van een pleitnotitie, met producties, toegelicht. Vervolgens heeft de kantonrechter de beschikking bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Bij de beoordeling van het verzet wordt uitgegaan van de volgende feiten.
2. Bij initiële beschikking van 2 oktober 2009 is aan betrokkene een sanctie van € 99,00, verhoogd met 6,00 aan administratiekosten, in totaal € 105,00 opgelegd. Het totaalbedrag moest uiterlijk op 27 november 2009 zijn bijgeschreven op het rekeningnummer van het CJIB.
3. In de initiële beschikking staat vermeld dat de beroepstermijn tegen de opgelegde sanctie op 13 november 2009 eindigt en dat er geen beroep kan worden ingesteld tegen de administratiekosten.
4. Betrokkene heeft geen beroep ingesteld, met als gevolg dat de initiële beschikking onherroepelijk is geworden.
5. Op 2 november 2009 is bij het CJIB een bedrag gelijk aan het initiële sanctiebedrag van € 99,00 ontvangen.
6. Na de vervaldatum van 27 november 2009 is in verband met het nog niet betaalde bedrag van € 6,00, op 13 december 2009 een eerste verhoging van € 24,75 en vervolgens op 13 april 2010 een tweede verhoging van € 61,88 aan betrokkene opgelegd.
7. Op 26 augustus 2010 is een dwangbevel uitgevaardigd voor het bedrag van de verhogingen, te weten € 86,63. Tegen dit op 10 september 2010 betekende dwangbevel heeft betrokkene op 14 september 2010 verzet ingesteld.
8. Op 13 december 2010 is bij het CJIB een bedrag van € 6,00 ontvangen.
9. Bij beslissing van 20 juni 2011 heeft de kantonrechter te Utrecht beslist op een door betrokkene ingesteld beroep tegen de beslissing van de officier van justitie van 2 november 2010 waarbij een beroep van betrokkene tegen de opgelegde beschikking niet ontvankelijk was verklaard wegens termijnoverschrijding. De kantonrechter heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard, de beslissing van verweerder vernietigd, maar de initiële beschikking in stand gelaten. Voorts heeft de kantonrechter opgemerkt dat betrokkene de door hem aangevoerde gronden in de onderhavige verzetprocedure aan de orde kan stellen.
10. Ten aanzien van het ingestelde verzet wordt het volgende overwogen.
11. Betrokkene heeft geen beroep ingesteld tegen de initiële beschikking. Deze is daardoor onherroepelijk geworden, zodat de zaak zich bevindt in de inningsfase van hoofdstuk VIII van de WAHV. Indien echter in het kader behandeling verzet aanstonds blijkt dat een beroep (geheel of gedeeltelijk) gegrond zou zijn verklaard, kan het verzet om die reden gegrond worden verklaard. In dit verband wordt overwogen dat betrokkene in zijn verzetschrift uitvoerig verweer heeft gevoerd tegen de aan hem bij de initiële beschikking opgelegde administratiekosten. In de eerste volzin van artikel 26 lid 3 is echter bepaald dat het verzet niet gericht kan zijn tegen de beslissing waarbij de administratieve sanctie werd opgelegd. Aan deze bepaling ligt het beginsel ten grondslag dat tegen de initiële beschikking een met waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan en dat, ingeval deze rechtsgang niet is gebruikt, de rechter die in de verzetprocedure heeft te oordelen over de gegrondheid van de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, ervan moet uitgaan dat de initiële beschikking in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. De aan dit beginsel verbonden bezwaren kunnen evenwel door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat hierop, gezien de bijzonderheden van het gegeven geval, een uitzondering moet worden aanvaard.
12. Van een dergelijke uitzondering is naar het oordeel van de kantonrechter in dit geval sprake. De kantonrechter is van mening dat het opleggen van administratiekosten moet worden gezien als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, zodat daartegen bezwaar en beroep openstaat. Derhalve is de in de aan betrokkene gestuurde initiële beschikking opgenomen zinsnede “u kunt geen beroep instellen tegen de administratiekosten” onjuist. Dat betrokkene (in eerste instantie) heeft vertrouwd op de juistheid van deze mededeling op de initiële beschikking, daarom niet in beroep is gekomen tegen die kosten, en ervan uitgegaan is dat zijn bezwaren tegen de administratiekosten in het verdere traject aan de orde zouden kunnen komen kan hem niet verweten worden en mag hem niet ten nadele strekken. Hierbij komt dat de kantonrechter te Utrecht bij zijn uitspraak van 20 juni 2011 het door betrokkene ingestelde beroep tegen de beslissing van verweerder gegrond heeft verklaard, maar de initiële beschikking uitdrukkelijk in stand heeft gelaten en daarbij heeft overwogen dat betrokkene zijn overige gronden tegen die beschikking aan de orde kan stellen in de onderhavige verzetprocedure. Gezien het vorenstaande kan het betrokkene niet worden aangerekend de juiste bestuursrechtelijke weg niet te hebben gevolgd, en zal thans worden overgegaan tot de beoordeling van de bezwaren van betrokkene tegen de administratiekosten.
13. In artikel VII van de Wet van 12 juni 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante wetten in verband met de strafbaarstelling van het deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme, uitbreiding van de mogelijkheden tot ontzetting uit het beroep als bijkomende straf en enkele andere wijzigingen (Stb 2009, 263) is artikel 22 lid 2 van de Wet Administratieve Handhaving Verkeersovertredingen aangepast in dier voege dat zijn ingevoegd de woorden "en administratiekosten" achter de woorden "de plaats en wijze van betaling van de administratieve sanctie". In artikel 11a van het Besluit Administratieve Handhaving Verkeersboetes in 1994 is bepaald dat degene aan wie een administratieve boete is opgelegd, administratiekosten verschuldigd is die samen met de boete in rekening worden gebracht. De omvang van deze kosten zullen volgens de bepaling worden vastgelegd in een ministeriële regeling. In artikel 1 van de Regeling Vaststelling Administratiekosten Verkeersboetes is bepaald dat het terzake te betalen bedrag aan administratiekosten door degene aan wie de sanctie is opgelegd, wordt bepaald op EUR 6,00.
Hiervoor genoemd artikel VII is in ontwerp neergelegd in een ontwerp van wet bij de Staten Generaal geregistreerd onder nummer 31386. Ter toelichting van dit artikel valt in de parlementaire geschiedenis het volgende te lezen voor zover hier van belang.
In de Memorie van toelichting:
Bij de Algemene Politieke Beschouwingen in 2007 aanvaardde de Tweede Kamer een motie van de leden [naam 1], [naam 2] en [naam 3] over het vrijmaken van budget in de begroting voor het jaar 2008 voor onder andere het bestrijden van zware criminaliteit en de leefbaarheid van regio’s (Kamerstukken 112007/08, 31 200, nr. 16).
Deze wijziging betreft de uitvoering van de motie voor het onderdeel dat de Justitiebegroting betreft. Meer in het bijzonder geeft deze wijziging uitvoering aan hetgeen in de bijlage bij de motie is aangegeven, namelijk dat aan de uitgavenkant van de (Justitie)begroting vanaf 2009 een ombuiging zal worden doorgevoerd. Deze ombuiging betreft een vermindering van de uitgaven op de Justitiebegroting die moet worden behaald door middel van de doorberekening van administratiekosten van (verkeers-)boetes door het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) te Leeuwarden.
Met ingang van 2009 zullen de administratieve kosten die gemaakt worden in het proces van de inning van (verkeers)boetes worden doorberekend. (..). Het kabinet meent dat van degene aan wie de boete is opgelegd een bescheiden bijdrage kan worden verlangd. Het doorberekenen van de administratiekosten is naar het oordeel van het kabinet wenselijk en verantwoord.
Om deze reden wordt voorgesteld om de wettelijke bepalingen op basis waarvan het CJIB boetes int zo aan te passen dat de administratieve kosten die met die inning zijn gemoeid bij de persoon aan wie de boete is opgelegd in rekening kunnen worden gebracht. Het betreft de artikelen 11, 22, tweede lid, en 31 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV), artikel 572 van het Wetboek van Strafvordering, en artikel 74, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht. (..).
In het rapport «Maat houden» is een algemeen kader gegeven over de mogelijkheid om toelatings- en handhavingskosten door te berekenen. In dat rapport wordt aangegeven dat
repressieve handhavingskosten kunnen worden doorberekend, mits aan een aantal uitgangspunten wordt voldaan. Deze uitgangspunten zijn onder meer dat de omvang van
de vergoeding die gevraagd wordt, een duidelijke relatie moet hebben met de kosten die
een overtreder heeft veroorzaakt. Daarbij moet er duidelijkheid zijn over welke kosten
worden doorberekend zo nodig door een specificatie van de te betalen kosten. Ook moet de vergoeding die wordt gevraagd redelijk zijn voor de werkelijk gemaakte kosten.
(..)
De administratieve kosten betreffen onder andere de kosten voor bij te houden administratieve en automatiseringssystemen en personeelskosten. Het bedrag van de administratieve kosten zal op de hierboven omschreven wijze bij lagere regelgeving worden vastgesteld en zonodig periodiek worden aangepast aan de geldontwaarding. Op dit moment wordt bezien wat de hoogte van het bedrag zal zijn. Gedacht wordt — wat de verkeersboetes betreft — aan een bedrag van maximaal € 7,—.
Met de voorgestelde wijzigingen wordt het mogelijk de administratieve kosten die in de aan de verhaalsfase voorafgaande inningsfase zijn gemaakt, door te berekenen.
In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de minister ter zake de door de leden der Tweede Kamer gestelde vragen als volgt gereageerd voor zover hier van belang:
Nota naar aanleiding van het verslag
Zij [de leden van het CDA; nt ktr.] vroegen of het in de rede ligt ook administratiekosten in rekening te brengen bij taak-, leer- en celstraffen. Uitgangspunt, zo luidt het antwoord, is dat de kosten voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties ten laste van de Staat komen. Dit onderdeel van het wetsvoorstel vormt daarop een uitzondering. Deze uitzondering wordt naar het oordeel van het kabinet gerechtvaardigd doordat zij op de tenuitvoerlegging van
geldboetes betrekking heeft en doordat van de bestrafte slechts een bescheiden bijdrage wordt verlangd. Dat zou bij bijvoorbeeld taakstraffen en vrijheidsstraffen anders zijn,
aangezien de kosten die met de tenuitvoerlegging van deze straffen is gemoeid veelal van een geheel andere orde zijn dan de kosten waarop dit onderdeel van het wetsvoorstel betrekking heeft. In voorkomende gevallen is het bovendien niet realistisch te verwachten dat de veroordeelde deze kosten ooit zou kunnen dragen. Ten slotte mag niet onvermeld blijven dat bij de inning van boetes al een gestroomlijnd administratief en financieel proces plaatsvindt. Het invoeren van de mogelijkheid administratiekosten met betrekking tot de inning van geldboetes in rekening te brengen, zal nauwelijks extra kosten met zich brengen omdat bij het al bestaande proces van de inning van boetes kan worden aangesloten. Bij taak-, leer- en celstraffen zou een apart administratief en financieel proces opgezet moeten worden, dat ook weer kosten met zich zou brengen.
(..)
De administratiekosten van het CJIB maken op dit moment geen onderdeel uit van de boete. Deze kosten die het CJIB maakt, worden op dit moment door het Ministerie van Justitie gefinancierd. Het is inderdaad niet zo dat er nu meer kosten moeten worden gemaakt — afgezien van de stijging van het aantal verkeersboetes — maar het gaat bij deze maatregel om de dekking van deze kosten door een directe bijdrage van burgers in plaats van uit de collectieve middelen te putten. Het effect van een verhoging van boetes, zowel de algemene tariefsverhoging per 1 april 2008, als de doorberekening van de administratiekosten van het CJIB, wordt op dit moment onderzocht.
Op veel terreinen van de overheid worden de administratiekosten van de overheid al in rekening gebracht. Met de onderhavige aanpassing zal dit ook worden toegepast in de fase
van inning. Voor zover het de onderhavige verkeersboetes betreft, streven wij inderdaad naar integrale kostendekking.(..)
14. Aangaande een en ander overweegt de kantonrechter het volgende.
Een boete is bedoeld als sanctie om een overtreder van een bepaling regelende het gedrag van een verkeersdeelnemer te prikkelen niet in herhaling te vervallen. Een dergelijke boete is geen tegenprestatie voor een door de overheid geleverde prestatie en evenmin een vorm van belastingheffing op bepaalde gedragingen om bij te dragen aan financiering van de algemene overheidstaken. Het is evenwel begrijpelijk dat de boete zo hoog wordt gesteld dat de daarmee gepaard gaande apparaatskosten gedekt worden, welke kosten meer zullen omvatten dan de kosten van registratie van overtreding bij het CJIB, het aanmaken van een boetebeschikking en de verzending daarvan. Tussen al deze kosten is ten principale geen verschil.
Door naast de boete, waarvan de hoogte zal zijn bepaald door het beoogde afschrikwekkend karakter in samenhang met de door de overheid bepaalde ernst van overtreding, administratiekosten te heffen, wordt de grens tussen boete als sanctie en boete als bijdrage in de algemene overheidskosten overschreden. De boete wordt in feite als belasting gepresenteerd, waarvan de perceptiekosten, anders dan bij de overige belastingen, ook nog eens in rekening worden gebracht.
Terecht hanteert de wetgever als uitgangspunt dat de kosten van de handhaving van de wettelijke bepalingen waarin enige gedraging met een straf is gesanctioneerd, ten laste van de Staat komen. De wetgever heeft nu voor de sanctie geldboetes een uitzondering gemaakt op de grond dat die bijdrage bescheiden is en de incasso ervan niet veel kosten met zich meebrengt. Het zojuist genoemde uitgangspunt verdraagt echter geen uitzondering.
De kantonrechter is bevoegd regelgeving, die niet is vastgelegd in een formele wet, buiten toepassing te laten voor zover die regelgeving in strijd is met hogere regelgeving, waaronder de kantonrechter in principe ook begrijpt algemene beginselen van strafrecht, waaronder het beginsel dat de kosten van de tenuitvoerlegging van straffen, waaronder in dit verband ook te verstaan de administratiefrechtelijke boetes, bij de overheid liggen.
Dat betekent dat de kosten voor zover betrekking hebben op de initiële sanctie in ieder geval niet voor rekening van de betrokkene kunnen worden gebracht. In zoverre moet de hierboven genoemde ministeriële beschikking buiten toepassing worden gelaten. (zie ook beslissing d.d. 9 augustus 2011, WM 10-2530 van de kantonrechter alhier)
Mitsdien wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De kantonrechter:
Verklaart het verzet tegen het dwangbevel van 26 augustus 2010 gegrond.
Vernietigt voormeld dwangbevel.
Gelast terugbetaling aan betrokkene van het voldane griffierecht.
Verklaart het beroep tegen de initiële beschikking ongegrond, behoudens voor wat betreft de opgelegde administratiekosten.
Bepaalt dat het bedrag ter zake de opgelegde administratiekosten aan betrokkene dient te worden gerestitueerd.
Aldus gegeven door mr. C. von Meyenfeldt, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op
9 februari 2012 in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter