Hof Amsterdam, 18-08-2020, nr. 200.258.629/01
ECLI:NL:GHAMS:2020:2350
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
18-08-2020
- Zaaknummer
200.258.629/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:2350, Uitspraak, Hof Amsterdam, 18‑08‑2020; (Hoger beroep, Beschikking)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2020:2349
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2020:2353
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:120, Niet ontvankelijk
Uitspraak 18‑08‑2020
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijk in hoger beroep tegen twee beschikkingen: hoger beroep te laat ingediend en hoger beroep tegen een tussenbeschikking: in het dictum van de bestreden beschikking wordt geen einde gemaakt aan (een deel) van het verzochte.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.258.629/01
zaaknummers rechtbank: C/15/276418/ FA RK 18-3929 en C/15/278485 / FA RK 18/4957
beschikking van de meervoudige kamer van 18 augustus 2020 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P.J. van der Pol te Haarlem,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.M. de Vries.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de na te noemen minderjarige [kind A] (hierna: [kind A] );
- de na te noemen minderjarige [kind B] (hierna: [kind B] ).
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna te noemen: de rechtbank) van 6 november 2018 en 6 februari 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
De man is op 26 april 2019 in hoger beroep gekomen van (een deel van) voormelde beschikkingen van 6 november 2018 en 6 februari 2019.
2.2
Voorts is bij het hof ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man, ingekomen op 20 juni 2019;
- een brief van de zijde van de man van 9 maart 2020 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 juni 2020 gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de zaken in hoger beroep met de zaaknummers 200.271.479/01, 200.271.479/02, 200.271.479/03, 200.258.606/01 en 200.258.606/03.
Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Partijen hebben beiden het woord gevoerd, mr. De Vries mede aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
3. De feiten
3.1
Partijen zijn op 1 november 2013 met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 23 november 2017 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 9 augustus 2017 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van [kind A] , geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] , en [kind B] , geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] . [kind A] en [kind B] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen) verblijven bij de vrouw. Partijen hadden aanvankelijk gezamenlijk gezag over de kinderen. Bij beschikking van 2 oktober 2019 is het verzoek van de vrouw haar te belasten met het eenhoofdig gezag door de rechtbank toegewezen. Tegen deze beschikking heeft de man eveneens hoger beroep ingesteld (zaaknummer bij het hof: 200.271.479/01).
3.3
Partijen zijn in een ouderschapsplan van 12 juni 2017 overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en dat zij in de oneven weken van vrijdag 13.00 tot zaterdag 17.00 uur en in de even weken van vrijdag 13.00 tot zondag 16.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te verdelen bij de man verblijven. Thans heeft de man geen omgang met de kinderen omdat hij er niet mee kan instemmen dat de omgang overeenkomstig de bestreden beschikking van 6 november 2018 onder begeleiding van het Omgangshuis moet plaatsvinden.
3.4
De vrouw is op 10 augustus 2018 gehuwd met [de echtgenoot] en woont met hem samen. [de echtgenoot] heeft twee kinderen uit een vorig huwelijk.
3.5
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 23 januari 2019 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De ondertoezichtstelling is op 10 september 2019 beëindigd.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking van 6 november 2018 is, voor zover thans van belang:
- de in het ouderschapsplan opgenomen omgangsregeling geschorst totdat nader wordt beslist, en als tijdelijke regeling bepaald dat omgang tussen de man en de kinderen plaatsvindt onder begeleiding van het Omgangshuis;
- vervangende toestemming verleend voor de behandeling van [kind B] middels speltherapie;
- de Raad voor de Kinderbescherming verzocht ten aanzien van de omgang en het gezag een onderzoek te verrichten;
- de beslissing over de omgangsregeling en het gezag over de kinderen tot 13 februari 2019 pro forma aangehouden.
4.2
Bij de bestreden beschikking van 6 februari 2019 is de behandeling van de zaak tot een nader te bepalen datum aangehouden.
4.3
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikkingen, de inleidende verzoeken van de vrouw tot eenhoofdig gezag en tot wijziging van de in het ouderschapsplan opgenomen omgangsregeling af te wijzen en te bepalen dat de omgangsregeling per omgaande wordt hervat.
4.4
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.
5. De motivering van de beslissing
Beschikking 6 november 2018
5.1
De man is ter zitting in eerste aanleg verschenen, zodat ingevolge het bepaalde in artikel 358 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) het hoger beroep namens hem moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak op 6 november 2018. Gelet op het voorgaande had de man uiterlijk op 6 februari 2019 hoger beroep moeten instellen door middel van het indienen van een hoger beroepschrift. Nu het hoger beroepschrift eerst op 26 april 2019 ter griffie van dit hof is ingekomen, is het beroep te laat ingesteld en dient de man niet-ontvankelijk te worden verklaard in het namens hem ingestelde hoger beroep.
Beschikking 6 februari 2019
5.2
Naar het oordeel van het hof is de bestreden beschikking van 6 februari 2019 een tussenbeschikking, nu in het dictum op geen enkele wijze een einde aan (een deel van) het verzochte is gemaakt. De rechtbank heeft enkel de behandeling van de zaak aangehouden tot een nader te bepalen zitting. Het hof is van oordeel dat hoger beroep tegen de bestreden beschikking van 6 februari 2019 niet mogelijk is. Op grond van het voorgaande zal het hof de man ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek in hoger beroep voor zover dat ziet op deze beschikking.
5.3
Dit leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.A.M. Tijhuis, mr. M.T. Hoogland en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 18 augustus 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.