Hof Amsterdam, 13-04-2010, nr. 23-001298-09
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM1002, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
13-04-2010
- Zaaknummer
23-001298-09
- LJN
BM1002
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM1002, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑04‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BP6159, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BP6159
Uitspraak 13‑04‑2010
Inhoudsindicatie
DNA-profiel van verdachte is -op basis van de t.t.v. de vrijspraak geldende wetgeving- ten onrechte niet verwijderd uit de databank. Echter doordat bij een latere gelegenheid het profiel wel mocht worden opgenomen en dit toen is nagelaten omdat profiel zich reeds in de databank bevond, is de match met het eerdere profiel toch bruikbaar voor het bewijs.
Partij(en)
parketnummer: 23-001298-09
datum uitspraak: 13 april 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2009 in de strafzaak onder parketnummer 13-437479-08 tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum]
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [plaats].
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 2, 4 primair en subsidiair en 5 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 9 februari 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 3 en 6:
De raadsvrouw van de verdachte heeft, onder verwijzing naar de emailberichten die voorafgaand aan de behandeling in hoger beroep tussen de advocaat-generaal en de raadsvrouw zijn verstuurd, -kort gezegd- betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 3 en feit 6 ten laste gelegde. Gebleken is dat het DNA-profiel van de verdachte in 2004 ten onrechte in de DNA-databank is opgenomen aangezien de verdachte nadien van dat strafbare feit is vrijgesproken. Nu dit DNA-profiel heeft geleid tot een match met het spoor dat is aangetroffen bij feit 3 en feit 6 is die match onrechtmatig verkregen. Derhalve is er naar de mening van de raadsvrouw op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering sprake van een vormverzuim in het vooronderzoek, zodat de verkregen match bij feit 3 en feit 6 van het bewijs moet worden uitgesloten. Bij gebreke aan overig bewijs dient de verdachte van feit 3 en feit 6 te worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het DNA-profiel van de verdachte, dat in 2004 is verkregen, uit de databank verwijderd had moeten worden nu de verdachte van het feit, op grond waarvan DNA bij hem was afgenomen, op 3 juni 2004 is vrijgesproken. Nu de match bij feit 3 en feit 6 door een onrechtmatig DNA-profiel is verkregen, dient de verdachte van feit 3 en feit 6 te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte wordt er in onderhavige zaak onder meer van verdacht zich op 29 augustus 2008 schuldig te hebben gemaakt aan een woningbraak (feit 3). Voorts wordt de verdachte ervan verdacht zich op 27 oktober 2004 schuldig te hebben gemaakt aan een inbraak in een auto (feit 6). In beide gevallen is er op de plaats van het delict bloed aangetroffen dat vervolgens is bemonsterd. Het monster van feit 6 is in september 2008 naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) gezonden. De profielen van die feiten zijn uiteindelijk opgenomen in de DNA-databank en vergeleken met de in het systeem aanwezige profielen. Op 27 oktober 2008 heeft het NFI bericht dat er een match is gevonden met een profiel dat op 13 mei 2004 in de DNA-databank was opgenomen. Dit profiel bleek van de verdachte te zijn uit de strafzaak met het parketnummer 13-127103-04.
De verdachte is op 3 juni 2004 vrijgesproken in de strafzaak onder laatstgenoemd parketnummer. Op 18 juni 2004 is dit vonnis onherroepelijk geworden. Door deze vrijspraak werd de strafrechtelijke status van de verdachte, zoals bekend bij het NFI in juli 2005, veranderd in ‘niet langer verdacht’, zodat het referentiemonster op basis van artikel 17 (oud) van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken vernietigd had moeten worden; hetgeen niet is geschied.
Uit de justitiële documentatie van 10 maart 2010 van de verdachte blijkt dat hij door de rechtbank Amsterdam op 9 februari 2005 wegens schuldheling is veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders in de zin van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. Tegen dit vonnis is een rechtsmiddel aangewend. In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 september 2005 de verdachte eveneens ter zake van schuldheling veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
Op 1 februari 2005 was inmiddels de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in werking getreden. Deze wet verstaat onder een veroordeelde: een persoon die al dan niet onherroepelijk is veroordeeld tot een straf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, onderdeel 1° of 3°, van het Wetboek van Strafrecht (…..) dan wel tot een maatregel als bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2 van de Wet DNA-onderzoek bepaalt dat de officier van justitie beveelt dat van een veroordeelde wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, tenzij:
- a.
van deze persoon reeds een DNA-profiel is verwerkt (…..)
Ingevolge het bepaalde bij art. 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek is de officier van justitie gehouden te bevelen dat van de verdachte celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van het bepalen en het verwerken van zijn DNA-profiel. Dat bevel is in de zaak waarbij de verdachte is veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, gezien onderdeel a. van evengenoemd artikellid, naar het zich laat aanzien, niet uitgevoerd louter omdat van de verdachte reeds in 2004 in de strafzaak met het parketnummer 13-127103-04 een referentiemonster was afgenomen en een DNA-profiel reeds in de databank was opgenomen.
Hieruit trekt het hof de conclusie dat het NFI, wanneer het bij zijn onderzoek in onderhavige zaak niet de beschikking had gehad over het ten onrechte nog aanwezige DNA-profiel van de verdachte, de in de databank aanwezige DNA-sporenprofielen wel had kunnen vergelijken met het profiel van de verdachte dat na het rechtbankvonnis van 9 februari 2005 op grond van de Wet DNA-onderzoek had moeten zijn bepaald en verwerkt. Die vergelijking zou alsdan -het nieuwe referentiemonster zou immers van dezelfde persoon zijn afgenomen- tot dezelfde matches hebben geleid als thans het geval is geweest.
Onder deze omstandigheden komt het hof tot de slotsom, dat er geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafrecht, zodat de match, die in onderhavige zaak is verkregen, voor het bewijs kan worden gebruikt.
Ten aanzien van feit 7 primair:
Het hof is, met de rechtbank en anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de verdachte zich in de periode van 25 oktober 2008 tot en met 1 november 2008 schuldig heeft gemaakt aan gewoonteheling. Vast staat dat de goederen die bij de verdachte in beslag zijn genomen, of waarvan pandbriefjes bij de verdachte in beslag zijn genomen, afkomstig waren van diefstal. De door de verdachte in de ten laste gelegde periode geheelde goederen zijn buitgemaakt bij in totaal zes verschillende diefstallen.
Tevens zijn er verscheidene goederen (of pandbriefjes van goederen) bij de verdachte aangetroffen, welke afkomstig zijn van diefstal, die buiten de ten laste gelegde periode door de verdachte zijn geheeld.
Het hof ziet evenals de rechtbank, ondanks de beperkte ten laste gelegde periode, een patroon bij de verdachte waarbij hij een gewoonte maakt van het plegen van opzetheling. Het hof baseert deze conclusie op de grote hoeveelheid van diefstal afkomstige goederen die bij de verdachte in beslag zijn genomen, de aard van deze goederen (voornamelijk luxe-goederen, waaronder een grote hoeveelheid sieraden, die als zodanig, naar van algemene bekendheid is, veelvuldig voorwerp zijn van diefstal) en het gegeven dat de verdachte deze goederen (deels) heeft verpand.
Deze omstandigheden roepen om een -aannemelijke- verklaring van de verdachte. De verdachte heeft echter wisselende en onaannemelijke verklaringen afgelegd, te weten dat hij de goederen bij het grof vuil of langs de straat heeft gevonden of dat ze zijn achtergelaten in zijn woning door kennissen, om uiteindelijk te stellen dat hij het zich niet precies meer kan herinneren.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, 3, 6 en 7 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
ten aanzien van feit 1:
hij op 17 oktober 2008 en 26 oktober 2008 te Amstelveen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, telkens tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een creditcardmachine en een sofa (1-zits, zwart leer met metalen elementen) en een bank (3-zits, zwart metalen elementen) en twee stoelen (kleur bruin/geel) en een bouwpakket van kasten, toebehorende aan [H] (adres);
ten aanzien van feit 3:
hij op 29 augustus 2008 te Amstelveen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (adres) heeft weggenomen een videocamera (Sony Dcrhc271), toebehorende aan [M], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door een raam van een achterdeur van genoemde woning kapot te maken;
ten aanzien van feit 6:
hij op of omstreeks 27 oktober 2004 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening uit een personenauto (Landrover Discovery, kenteken [kenteken]) heeft weggenomen een frontje van de radio-CD speler (merk Kenwood), toebehorende aan [G], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door de autoruit (passagierszijde) in te slaan;
ten aanzien van feit 7 primair:
in de periode van 25 oktober 2008 tot en met 1 november 2008 te Amstelveen en/of te Amsterdam, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling door het verkopen en/of voorhanden hebben van diverse goederen, terwijl hij op het moment van verwerving van die goederen wist dat deze door diefstal, waren verkregen,
door op meerdere tijdstippen in of omstreeks die periode te verkopen en/of voorhanden te hebben:
- -
een toilettas (Louis Vuitton), toebehorende aan [B] en
- -
een sleutelbos met daaraan de sleutel van de boot, toebehorende aan [B] en
- -
een paar ski’s (Rossignol), toebehorende aan [K] en
- -
twee paar skistokken (merk Scott en merk Masters), toebehorende aan [K] en
- -
golfclubs, toebehorende aan [K] en
- -
een byouteriedoos (zwart), toebehorende aan [V] en
- -
diverse papieren, toebehorende aan [T] en
- -
zes computerspellen (X-box), toebehorende aan [S]
- -
drie computerspellen (Wii), toebehorende aan [S] en
- -
een mobiele telefoon, toebehorende aan [S] en
- -
een koffer met wieltjes, toebehorende aan [S] en
- -
computerapparatuur (X-box en Wii) en bijbehorende randapparatuur, toebehorende aan [S] en
- -
elf overhemden, toebehorende aan [S] en
- -
een kostuum (zwart), toebehorende aan [S] en
- -
vier Chinese tasjes, toebehorende aan [S] en
- -
een paspoort in stukken geknipt, toebehorende aan [P] en
- -
twee byouteriedozen, bevattende sieraden, toebehorende aan [S] en
- -
oorbellen, toebehorende aan [S] en
- -
een dicteerapparaat (Grundig), toebehorende aan [S] en
- -
een zonnebril in koker “Moon”, toebehorende aan [S] en
- -
een ketting en een armband in bruine doos, toebehorende aan [S] en
- -
een horloge (DKNY), toebehorende aan [S] en
- -
een hartje (Swarovski), toebehorende aan [S] en
- -
drie kettinkjes goud, toebehorende aan [S] en
- -
een zwangerschapsbol, toebehorende aan [S] en
- -
een mixer/amplifier (Citronic, model CDMX2), toebehorende aan [SC] en
- -
een cartridge (merk Samsung), toebehorende aan [SC] en
- -
vier opengescheurde enveloppen, toebehorende aan [SC] en/of een hardloopgroep en
welke goederen telkens door diefstal waren verkregen.
Hetgeen onder feit 1, 3, 6 en 7 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder feit 1 bewezen verklaarde
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder feit 3 bewezen verklaarde
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van het onder feit 6 bewezen verklaarde
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
ten aanzien van het onder feit 7 primair bewezen verklaarde
van het plegen van opzetheling een gewoonte maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder feit 1, 3, 6 en 7 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek ex artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Tevens heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [H]. toegewezen tot een bedrag van € 4113, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 en 7 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan twee inbraken in een hotel, een inbraak in een woning en een autokraak. Door inbraken wordt materiële schade toegebracht aan benadeelden en worden vaak goederen gestolen waaraan benadeelden op gevoels¬gronden sterk zijn gehecht. Bovendien wordt daardoor ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van benadeelden, maatschap¬pelijke onrust veroor¬zaakt en bij veel mensen gevoelens van onveilig¬heid teweeggebracht. De door de verdachte gepleegde inbraken kenmerkten zich door het grote aantal goederen dat was weggenomen waaronder waardevolle sieraden en luxe goederen. Alles in aanmerking genomen, heeft verdachte veel materiële schade en immaterieel leed toegebracht aan de slachtoffers.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoonteheling door een grote hoeveelheid van diefstal afkomstige goederen onder zich te hebben en te verkopen. De verdachte heeft hiermee bijgedragen aan de instandhouding van een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen. Ook heeft verdachte hiermee stelselmatig afbreuk gedaan aan de bepalingen die strekken tot bestrijding van heling. Verdachte heeft slechts oog gehad voor zijn financieel gewin en heeft zich op geen enkel moment bekommerd om de financiële schade en overlast die hij door zijn handelen heeft veroorzaakt.
Het hof is van oordeel dat er gelet op de bewezenverklaring voor feit 3 en 6 aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de advocaat-generaal is gevorderd.
Gelet op de zeer grote hoeveelheid goederen die de verdachte heeft gestolen en/of heeft geheeld en gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 maart 2010 van de verdachte waaruit blijkt dat hij reeds veelvuldig ter zake van vermogendelicten is veroordeeld, ziet het hof aanleiding een hogere straf op te leggen dan de rechter in eerste aanleg heeft gedaan.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 311 en 417 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [H]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan de hem ten laste gelegde feiten.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van feit 2, 4 primair en subsidiair en 5.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, 3, 6 en 7 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1, 3, 6 en 7 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
ten aanzien van het onder onder feit 1, 3, 6 en 7 primair bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [H] :
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het onder feit 1 bewezenverklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [H], gevestigd te Amstelveen, een bedrag van EUR 4.113,00 (vierduizend honderddertien euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 4.113,00 (vierduizend honderddertien euro), zulks ten behoeve van [H].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 51 (eenenvijftig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. N.A. Schimmel en mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel, in tegenwoordigheid van mr. E. Wiersma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 april 2010.