NJ 2014/341
Bewijsuitsluiting wegen ontbreken mogelijkheid van contra-expertise niet zonder meer begrijpelijk.
HR 17-06-2014, ECLI:NL:HR:2014:1451, m.nt. Redactionele aantekening
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17 juni 2014
- Magistraten
Mrs A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den Brink
- Zaaknummer
13/04715
- Conclusie
A-G mr. A.E. Harteveld
- Noot
Red. Aant.
- JCDI
JCDI:ADS127872:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Strafprocesrecht / Voorfase
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:1451, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑06‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:547, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 15‑04‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑11‑2013
- Wetingang
Art. 6 lid 1 EVRM; art. 359a Sv; art. 2 Opiumwet
Essentie
De omstandigheid dat als gevolg van enig verzuim het voor het verrichten van een tegenonderzoek bestemde materiaal in het ongerede is geraakt, brengt niet mee dat de verkrijging van dit bewijsmateriaal als ‘resultaat’ van dat in het ongerede raken en reeds op die grond als onrechtmatig verkregen moet worden aangemerkt.
De vraag of de onmogelijkheid van een tegenonderzoek aan een eerlijke procesvoering in de weg staat is afhankelijk van de omstandigheden van de desbetreffende zaak. Daarbij kan worden gedacht aan onder meer (a) de gronden waarop de wens van de verdediging tot het doen verrichten van een tegenonderzoek ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.