CRvB, 31-07-2014, nr. 13-1587 AW
ECLI:NL:CRVB:2014:2589
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
31-07-2014
- Zaaknummer
13-1587 AW
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:2589, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 31‑07‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 31‑07‑2014
Inhoudsindicatie
LFNP. Senior basispolitiezorg met als specialisme coaching. Functieonderhoud. Het optreden als chef van dienst/dagcoördinator. Het houden van functionerings- en beoordelingsgesprekken
13/1587 AW t/m 13/1592 AW
Datum uitspraak: 31 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 februari 2013, 12-2546 t/m 12-2551 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
1. [betrokkene 1] te [woonplaats 1],
2. [betrokkene 2] te [woonplaats 2],
3. [betrokkene 3] te [woonplaats 3],
4. [betrokkene 4] te [woonplaats 4],
5.[betrokkene 5] te [woonplaats 5],
6. [betrokkene 6] te [woonplaats 6] (betrokkenen)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is appellant in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Kennemerland (korpsbeheerder), door wie in deze aangelegenheid aanvankelijk is beslist. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van appellant, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. J. van Overdam, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M. van ’t Westende-van der Veen, R.C. van de Linde en M.P.J.M. Putman. Betrokkenen 1, 2 en 5 zijn verschenen, bijgestaan door mr. R. Radema die ook namens de overige betrokkenen is opgetreden.
OVERWEGINGEN
1.1. In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is een stelsel van ongeveer 100 organieke functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Op basis van matching wordt een vertaalslag gemaakt van de oude naar de nieuwe functies, inclusief de bijbehorende waardering. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Invoering van het LFNP geschiedt in twee stappen. De eerste stap is de vaststelling van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011. In dit verband worden de uitgangspositie(s) omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de functiebeschrijving(en) en/of de schriftelijk opgedragen werkzaamheden en/of bijzondere situaties (zoals outplacement) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009, zoals vastgelegd in een besluit of in besluiten. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie(s) wordt aan alle ambtenaren een voorgenomen besluit uitgangspositie(s) gezonden. Daarin wordt onder meer gewezen op de mogelijkheid om eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in artikel 3 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Toegekend functieonderhoud is van invloed op de uitgangspositie. De tweede stap is de feitelijke matching van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar met een functie uit het LFNP.
1.2. Betrokkenen waren werkzaam in de brigadiersfunctie Groepsbegeleider bij de voormalige politieregio [regio]. In het kader van de herinrichting van de basisteams naar het model Basisteam Horizon van september 2008 zijn de functies Groepsbegeleider,
Mentor-specialist en Gebiedsgebonden medewerker verenigd in de nieuwe functie van Senior basispolitiezorg. Met ingang van 1 oktober 2009 zijn betrokkenen geplaatst in deze nieuwe functie met als specialisme: coaching.
1.3. Bij besluiten van 16 november 2011 (besluiten 1) heeft appellant de verzoeken van betrokkenen om functieonderhoud afgewezen. Bij besluiten van 23 november 2011
(besluiten 2) heeft appellant de uitgangspositie van betrokkenen ten behoeve van het LFNP vastgesteld op de functie van Senior basispolitiezorg coaching (Sbpzc).
Bij beslissingen op bezwaar van 16 april 2012 (bestreden besluiten) heeft appellant de besluiten 1 en 2 gehandhaafd.
1.4. In de loop van de beroepsprocedure van betrokkenen bij de rechtbank heeft appellant de zienswijze gevraagd van [naam bureau] te Woerden. Bij schrijven van
7 november 2012 heeft de adviseur E van dit bureau onder meer geconcludeerd dat volgens zowel betrokkenen als hun leidinggevenden een substantieel en structureel deel van hun taken bestaat uit werkzaamheden als chef van dienst. Zij adviseerde daarom dit deel meer prominent op te nemen in de functietypering van de Sbpzc, waarbij zij dacht aan de volgende vorm:
“Het optreden als chef van dienst.
- -
Het zijn van dagcoördinator.
- -
Het inplannen van activiteiten en verdelen van het werk onder het beschikbare personeel, waarbij gelet wordt op kwaliteit, kwantiteit en ervaring.
- -
Het erop toezien dat deze activiteiten goed en volledig worden uitgevoerd (debriefing).
- -
Teamleiding informeren en adviseren indien zich problemen voor (kunnen gaan) doen aangaande de planning van personeel.
- -
Als chef van dienst het eerste aanspreekpunt zijn voor interne en externe contacten (collega’s, burgers, netwerkpartners) bij problemen, vragen en verzoeken.”
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd, de bezwaren tegen de besluiten 2
niet-ontvankelijk verklaard, de besluiten 1 herroepen en bepaald dat de functietyperingen van betrokkenen dienen te worden aangevuld als in de overwegingen aangegeven. Deze aanvulling is gelijk aan voormeld citaat uit het schrijven van 7 november 2012 van [naam bureau], met daaraan toegevoegd: “Het in opdracht en onder (eind)verantwoordelijkheid van de operationeel chef voeren van functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken met de medewerkers, dan wel optreden als informant.” Daartoe is overwogen dat de besluiten 2 niet als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden beschouwd omdat zij slechts een herhaling zijn van in het verleden genomen besluiten. Wat betreft het optreden als chef van dienst (besluiten 1) is aangesloten bij het schrijven van [naam bureau]. Daarnaast is overwogen dat betrokkenen functionerings- en beoordelingsgesprekken met medewerkers hebben gevoerd. Gelet op het structurele en substantiële karakter daarvan alsmede het daaraan verbonden aanzien was de rechtbank van mening dat sprake was van wezenlijk afwijkende werkzaamheden.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Uitgangspositie
3.1.
Met de partijen en anders dan de rechtbank is de Raad overeenkomstig zijn eerdere rechtspraak (20 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:530) van oordeel dat de besluiten 2 voor bezwaar en beroep vatbare besluiten zijn als bedoeld in de Awb. Bij deze besluiten is de uitgangspositie van betrokkenen vastgesteld, welke direct bepalend is voor de toewijzing van een functie uit het LFNP. Deze besluiten berusten ook op een heroverweging waarbij breder is gekeken dan bij de eerder genomen plaatsingsbesluiten. Het hoger beroep slaagt dus op dit punt. De rechtbank heeft de bezwaren tegen de besluiten 2 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Functieonderhoud
3.2.1.
De rechtbank heeft hier voorop gesteld dat de vraag aan de orde is of appellant “in redelijkheid heeft kunnen besluiten” dat de aan betrokkenen opgedragen werkzaamheden niet wezenlijk afwijken van de voor hen geldende functietypering van Sbpzc. Appellant heeft er terecht op gewezen dat deze toetsingsnorm niet overeenstemt met de rechtspraak van de Raad. Deze rechtspraak (21 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2588) houdt immers in dat een terughoudende toets in gevallen als deze niet op haar plaats is nu het hier gaat om de vaststelling van feiten. In feite valt de aangevallen uitspraak evenwel niet op door een terughoudende toetsing.
Het optreden als chef van dienst/dagcoördinator
3.2.2.
In de functietypering van de Sbpzc is onder het kopje “Operationele organisatie” onder meer vermeld: “Het (eventueel) optreden als chef van dienst.” Partijen hebben ter zitting nadere bijzonderheden over dit optreden gegeven. Daaruit is duidelijk naar voren gekomen dat betrokkenen doorgaans (ten minste) de helft van hun tijd besteden aan taken als chef van dienst dan wel dagcoördinator; bij de laatste gaat het om (nog) meer omvattende taken dan bij de eerste. Dit brengt mee dat deze taken als substantieel en structureel moeten worden aangemerkt. Het in de hiervoor aangehaalde zin in de functietypering voorkomende woord “(eventueel)” is daarom in de gevallen van betrokkenen misplaatst. Ook afgezien hiervan is het belang van deze taken, waaronder met name het coördinerende deel, in de functietypering onvoldoende tot uitdrukking gebracht. Op dit onderdeel kan in grote lijnen met de aangevallen uitspraak worden ingestemd. Niet juist is echter dat de rechtbank, zelf in de zaken voorziende, precies heeft voorgeschreven dat en hoe de functietypering moet worden aangepast. Appellant had in elk geval, zoals hij heeft aangevoerd, de ruimte moeten worden geboden om de bestaande functietypering aan te passen dan wel een nieuwe op te stellen.
Het houden van functionerings- en beoordelingsgesprekken
3.2.3.
Uit de gedingstukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat betrokkenen een belangrijke rol vervullen bij het houden van functioneringsgesprekken. Zij bereiden deze gesprekken voor en zijn bij het houden daarvan altijd aanwezig. Ook de operationele chef is (soms) aanwezig maar dit is niet steeds het geval. Niet betwist is dat betrokkenen beter op de hoogte zijn van het functioneren van de medewerkers met wie de gesprekken worden gehouden dan de operationele chefs. Zij zijn het immers die dagelijks geregeld in contact staan met die medewerkers. De operationele chefs staan meer op afstand. Naar hun aard kunnen deze bezigheden niet, zoals appellant heeft aangevoerd, onder de in de functietypering opgenomen taak van coaching worden gebracht. Deze bezigheden zijn voorts zo substantieel en structureel dat zij aparte vermelding in de functietypering verdienen.
3.2.4.
Anders oordeelt de Raad evenwel over het houden van beoordelingsgesprekken. Betrokkenen hebben ook hier een belangrijke rol maar die heeft meer het karakter van informant. Het houden van beoordelingsgesprekken is een typische verantwoordelijkheid van de (hierarchisch) leidinggevende en als zodanig zijn betrokkenen niet te beschouwen. Dat betrokkenen bij het houden van de beoordelingsgesprekken (welke moeten worden onderscheiden van de opgemaakte beoordelingen als zodanig) aanwezig zijn, maakt dit niet anders.
3.2.5.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep op dit onderdeel deels slaagt.
4.1.
Appellant zal opdracht worden gegeven nieuwe besluiten op de bezwaren zowel met betrekking tot het functieonderhoud als de uitgangspositie die daaruit voortvloeit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gezien de organisatorische implicaties van deze besluiten kiest de Raad hier niet voor finale geschillenbeslechting.
4.2.
Omdat het voorgaande leidt tot een in niet onbelangrijke mate ander dictum dan in de aangevallen uitspraak is verwoord, zal de Raad die uitspraak geheel vernietigen behalve de beslissingen over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.
5.
Nu appellant materieel grotendeels in het ongelijk is gesteld, bestaat aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkenen voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep overeenkomstig de forfaitaire bedragen in het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening wordt gehouden met een wegingsfactor 1,5 in verband met samenhangende zaken. Deze kosten bedragen voor ieder van betrokkenen € 243,50.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
vernietigt de aangevallen uitspraak behalve de onderdelen 3.7 en 3.8;
- -
verklaart de beroepen van betrokkenen tegen de besluiten van 16 april 2012 gegrond;
- -
draagt appellant op nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- -
veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkenen tot een bedrag van € 243,50 voor ieder.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en
K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
De griffier is buiten staat te ondertekenen
IvZ