HR 14 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP4122; HR 20 september 2005, NJB 2005/544, p.1959.
HR, 02-10-2018, nr. 17/00202 J
ECLI:NL:HR:2018:1817
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-10-2018
- Zaaknummer
17/00202 J
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1817, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑10‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:711
ECLI:NL:PHR:2018:711, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑07‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1817
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0361
NbSr 2018/324
Uitspraak 02‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Medeplegen poging diefstal uit woning, art. 311.1.4 Sr. Afwijzing bij appelschriftuur (voorwaardelijk) gedaan getuigenverzoek m.b.t. herkenning verdachte en zijn rol, terwijl bij politie afgelegde verklaring getuige voor bewijs is gebruikt. Verzoek raadsman strekte ertoe getuige te horen over o.m. haar (mogelijke) herkenning van verdachte. Hof heeft verzoek afgewezen omdat getuige bij politie weliswaar een signalement van de twee jongens heeft opgegeven, maar niets heeft verklaard over de herkenning van hun gezichten, zodat, mede gelet op het tijdsverloop, moet worden aangenomen dat verdachte door het niet horen van getuige redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad. Dat oordeel is niet begrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat verdachte zijn betrokkenheid bij het tlgd. feit heeft ontkend en uit de door Hof tot het bewijs gebezigde verklaring van getuige blijkt dat zij de twee jongens, als zij hen opnieuw zou zien, nog zou herkennen, zodat uit haar nadere getuigenverklaring zou kunnen blijken dat verdachte niet één van de personen is die zij ter plaatse heeft waargenomen. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
2 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/00202 J
SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 20 december 2016, nummer 22/001246-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. van Beest, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het door de verdediging (voorwaardelijk) gedane verzoek [getuige 1] als getuige te horen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 11 januari 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een woning gelegen aan de [a-straat 1] goederen en/of geld van zijn gading, toebehorende aan [betrokkene 1], en daartoe met een schroevendraaier heeft gewrikt in de naden van de ramen van die woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
- een appelschriftuur van de raadsman van de verdachte, onder meer inhoudende:
"Namens cliënt verzoek ik in hoger beroep de volgende getuigen te horen:(...)- Getuige [getuige 1], geboren op [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats] in Suriname, wonende aan de [a-straat 1] Den Haag;(...)Cliënt ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan het feit waarvoor hij door de Kinderrechter op 14 maart 2016 is veroordeeld.
Het is in het belang van de verdediging dat voormelde getuigen worden gehoord opdat nadere vragen kunnen worden gesteld omtrent het vermeende aandeel van cliënt bij het plegen van het ten laste gelegde delict. De verdediging is niet in de gelegenheid gesteld in eerste aanleg voormelde getuigen te horen om de betrouwbaarheid van hun verklaringen te toetsen.
Getuige [getuige 1] verklaarde dat zij de twee jongens zou herkennen die zij bij de woning aan de [a-straat 1] zag staan. De politie heeft echter geen (f)oslo/spiegelconfrontatie gehouden.(...)"
- een proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, onder meer inhoudende:
"De voorzitter houdt voor dat de bij appelschriftuur opgegeven getuigen, op [getuige 1] na, bij de raadsheer-commissaris zijn gehoord.
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
Ik heb mij niet schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal in vereniging.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging. De raadsman verzoekt bij deze gelegenheid om [getuige 1] als getuige te horen, voor zover het hof het primair dan wel subsidiair ten laste gelegde feit bewezen acht. In dat geval wenst de raadsman in de gelegenheid te worden gesteld om aan de getuige vragen te stellen over de herkenning van de verdachte en zijn rol ten tijde van het ten laste gelegde."
- het bestreden arrest, onder meer inhoudende:
"Voorwaardelijk getuigenverzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om [getuige 1] als getuige te horen, voor zover het hof het primair dan wel subsidiair ten laste gelegde feit bewezen acht. In dat geval wenst de raadsman in de gelegenheid te worden gesteld om aan de getuige vragen te stellen over de herkenning van de verdachte en zijn rol ten tijde van het ten laste gelegde. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting de noodzaak daartoe betwist.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De raadsman heeft bij appelschriftuur niet verzocht om de getuige [getuige 1] te horen over de rol van de een of de andere jongen.
Het hof wijst het ter terechtzitting in hoger beroep voorwaardelijk gedane verzoek van de raadsman af. Uit de getuigenverklaring van [getuige 1], zoals afgelegd ten overstaan van de politie op 10 januari 2016, volgt dat zij een signalement heeft opgegeven van twee jongens. Die beschrijvingen hebben betrekking op de door hun gedragen kleding en hun lengte. Zij heeft echter niets verklaard over de herkenning van hun gezichten. Derhalve is het hof van oordeel dat - mede gelet op het tijdsverloop - door het achterwege blijven van het verhoor van deze getuige de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad."
- een proces-verbaal van de politie van 10 januari 2016, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op zondag 10 januari 2016, omstreeks 20:10 uur, zat ik op de bank in mijn woonkamer aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage. Mijn keukenraam aan de voorzijde van mijn woning stond open toen ik buiten een geluid hoorde. Ik hoorde een soort van wrik geluid. Ik ben gelijk gaan kijken en zag buiten door mijn keukenraam twee personen staan. Ze stonden buiten op de begane grond. Ik zag dat ze voor de woning stonden aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage. Ik zag dat de twee personen het volgende signalement hadden:
Persoon 1:
- jonge man;
- getint;
- ongeveer 1.55 meter tot 1.65 meter lang;
- bruine jas aan.
Persoon 2:
- jonge man;
- getint;
- ongeveer 1.55 tot 1.65 meter lang;
- zwarte jas aan.
Ik zag dat de jongen met de bruine jas met een schroevendraaier stond te wrikken aan het raam aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage en dat de andere jongen met de zwarte jas op de uitkijk stond. Hij stond bij het toegangshek van de binnenplaats.
Ik vond dit heel verdacht. Ik heb toen gelijk de politie gebeld. Ik zag dat de twee jongens nog bezig waren toen ik belde.
Ik stond op een afstand van 20 meter toen dit allemaal gebeurde.
Ik ben niet brildragend en het was goed verlicht toen ik het zag.
Als ik de twee jongens nog zou zien dan zou ik ze nog herkennen."
2.4.
Het verzoek van de raadsman strekte ertoe [getuige 1] te horen over onder meer haar (mogelijke) herkenning van de verdachte. Het Hof heeft het verzoek afgewezen omdat [getuige 1] bij de politie weliswaar een signalement van de twee jongens heeft opgegeven, maar niets heeft verklaard over de herkenning van hun gezichten, zodat, mede gelet op het tijdsverloop, moet worden aangenomen dat de verdachte door het niet horen van [getuige 1] redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad. Dat oordeel is niet begrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat de verdachte zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit heeft ontkend en uit de door het Hof tot het bewijs gebezigde verklaring van [getuige 1] blijkt dat zij de twee jongens, als zij hen opnieuw zou zien, nog zou herkennen, zodat uit haar nadere getuigenverklaring zou kunnen blijken dat de verdachte niet een van de personen is die zij ter plaatse heeft waargenomen.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2018.
Conclusie 03‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Jeugdzaak. Poging diefstal in vereniging. Middel over motivering afwijzing voorwaardelijk verzoek tot horen getuige. Uitleg getuigenverklaring door het hof. Conclusie AG strekt tot vernietiging en terugwijzing.
Nr. 17/00202 J Zitting: 3 juli 2018 (bij vervroeging) | Mr. A.J. Machielse Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Den Haag heeft verdachte op 20 december 2016 voor: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur en tot een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken. Aan deze straf heeft het hof een bijzondere voorwaarde verbonden zoals in het arrest opgenomen.
2. Mr. J. van Beest, advocaat te Den Haag, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt over de motivering van de afwijzing door het hof van het verzoek om een getuige te horen. Gelet op wat aan het verzoek ten grondslag is gelegd en op wat de getuige tegenover de politie heeft verklaard is de motivering van de afwijzing onbegrijpelijk.
3.2. Het hof heeft bewezenverklaard dat:
"hij op 11 januari 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een woning gelegen aan de [a-straat 1] goederen en/of geld van zijn gading, toebehorende aan [betrokkene 1] , en daartoe met een schroevendraaier heeft gewrikt in de naden van de ramen van die woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.3. Tot de stukken waarvan de Hoge Raad kan kennisnemen behoort een appelschriftuur die op 25 maart 2016 is gedateerd en vermoedelijk, gelet op het stempel dat erop is geplaatst, op dezelfde datum bij de centrale balie van het paleis van Justitie Den Haag is ontvangen. In die appelschriftuur wordt verzocht om in hoger beroep als getuige te horen [getuige 1] . De appelschriftuur vermeldt de geboortedatum, geboorteplaats en het adres van deze getuigen. De steller van de appelschriftuur wijst erop dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om de opgegeven getuigen te horen. Over deze getuige schrijft de appelschriftuur:
"Getuige [getuige 1] verklaarde dat zij de twee jongens zou herkennen die zij bij de woning aan de [a-straat 1] zag staan. De politie heeft echter geen (f)oslo/spiegelconfrontatie gehouden."
3.4. Ter terechtzitting van 6 december 2016 heeft de voorzitter medegedeeld dat de bij appelschriftuur opgegeven getuigen, op [getuige 1] na, bij de raadsheer-commissaris zijn gehoord. De advocaat van verdachte heeft voorwaardelijk verzocht deze getuige te horen als het hof het primair dan wel subsidiair tenlastegelegde feit bewezen acht. In dat geval wil de advocaat de gelegenheid krijgen om de getuige vragen te stellen over de herkenning van de verdachte.
3.5. Het hof heeft in zijn arrest dit verzoek met de volgende motivering afgewezen:
“Het hof wijst het ter terechtzitting in hoger beroep voorwaardelijk gedane verzoek van de raadsman af. Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] , zoals afgelegd ten overstaan van de politie op 10 januari 2016, volgt dat zij een signalement heeft opgegeven van twee jongens. Die beschrijvingen hebben betrekking op de door hun gedragen kleding en hun lengte. Zij heeft echter niets verklaard over de herkenning van hun gezichten. Derhalve is het hof van oordeel dat – mede gelet op het tijdsverloop – door het achterwege blijven van het verhoor van deze getuige de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad.”
3.6. Omdat in de appelschriftuur is vermeld dat de getuige de twee jongens zou kunnen herkennen en het hof het verzoek heeft afgewezen omdat de getuige niets heeft gezegd over de herkenning van hun gezichten versta ik de cassatieklacht aldus dat de uitleg door het hof op gespannen voet staat met de inhoud van de verklaring die de getuige heeft afgelegd.
3.7. Raadpleging van de verklaring die deze getuige op 10 januari 2016 bij de politie heeft afgelegd leert dat zij aldaar onder meer heeft gezegd:
"(...)
Ik zag dat de twee personen het volgende signalement hadden:
Persoon 1:
– jongeman;
– getint
(...)
Persoon 2:
– jongeman;
– getint
(...)
Ik stond op een afstand van 20 meter toen dit allemaal gebeurde.
Ik ben niet brildragend en het was goed verlicht toen ik het zag.
Als ik de twee jongens nog zou zien dan zou ik ze nog herkennen."
3.8. Dat het hof de verklaring van deze getuige aldus uitlegt dat de beschrijving door de getuige alleen betrekking heeft op de kleding en hun lengte wordt door de inhoud van die verklaring zelve gelogenstraft. Ook de verwijzing naar het tijdsverloop is onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de getuige de verklaring bij de politie op 10 januari 2016 heeft afgelegd, de appelschriftuur ruim twee maanden nadien is ontvangen en het onderzoek ter terechtzitting van het hof op 6 december 2016 heeft plaatsgevonden. Als al niet in de overwegingen van het hof besloten ligt dat het hof op ontoelaatbare wijze is vooruitgelopen op wat de getuige nog zou kunnen verklaren is in ieder geval in het licht van de inhoud van de appelschriftuur niet zonder meer begrijpelijk waarom redelijkerwijs valt aan te nemen dat door het niet horen van deze getuige verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad.1.Aan de inhoud van de verklaring van getuige is niet te ontlenen dat zij enig voorbehoud zou hebben gemaakt ten aanzien van de mogelijkheid van herkenning.2.
3.9. Ik maak hierbij wel de volgende kanttekening. Het gaat in dit geval om een getuige die bij appelschriftuur is opgegeven en niet is opgeroepen. Dan kan, wanneer het verzoek om de getuige te horen ter terechtzitting wordt herhaald, de rechter toch afzien van oproeping van deze getuige onder meer als redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad. Ik ga ervan uit dat – ondanks de relativering van het onderscheid tussen het noodzakelijkheidscriterium en het criterium van het verdedigingsbelang – een bij appelschriftuur opgegeven getuige niet zal kunnen worden afgewezen met de overweging dat de rechter zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht acht, wat wel ten grondslag had kunnen worden gelegd aan de afwijzing als het noodzakelijkheidscriterium van toepassing was geweest.3.
Het middel lijkt mij terecht te zijn voorgesteld.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑07‑2018
Zoals wel was geschied in HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2593.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. Borgers r.o. 2.8.