Blijkens het proces-verbaal van bevindingen, nr. 06-148504, behorende bij het door het hof voor het gebezigde proces-verbaal.
HR, 09-02-2010, nr. 08/00137
ECLI:NL:HR:2010:BK6141
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
09-02-2010
- Zaaknummer
08/00137
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BK6141
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK6141, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑02‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK6141
ECLI:NL:PHR:2010:BK6141, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑12‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK6141
- Vindplaatsen
NJ 2010/673 met annotatie van M.J. Borgers
Uitspraak 09‑02‑2010
Inhoudsindicatie
HR: art 81 RO. Conclusie AG: anders.
9 februari 2010
Strafkamer
nr. 08/00137
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 4 januari 2008, nummer 21/001728-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen, waarin niet wordt geklaagd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat het feit op de in bewezenverklaring vermelde plaats is begaan, kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 50,-, subsidiair één dag hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 9 februari 2010.
Conclusie 08‑12‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, heeft verdachte op 4 januari 2008 voor ‘overtreding artikel 10 eerste lid van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Utrecht’ veroordeeld tot een geldboete van € 50,-, subsidiair 1 dag hechtenis.
2.
Verdachte heeft cassatie ingesteld en mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het bewezenverklaarde niet wordt gesteund door de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en in ieder geval gelet op de omstandigheden van het geval niet naar de eis der wet genoegzaam met redenen is omkleed. Volgens de steller van het middel is verdachte door dwang van de zijde van de politie naar het Jaarbeursplein bewogen en kan hem daarom geen verwijt worden gemaakt van samenscholing op het Jaarbeursplein. Ik interpreteer het middel aldus dat niet kan worden bewezenverklaard dat verdachte heeft samengeschoold op het Jaarbeursplein te Utrecht.
3.2.
Het hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 6 mei 2006 te Utrecht, op de weg als bedoeld in artikel 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht, te weten op het Jaarbeursplein, heeft deel genomen aan een samenscholing door zich toen en daar in een groep van ongeveer 25 personen op te houden.’
3.3.
Het hof heeft de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
- ‘1.
het hiervoor in het proces-verbaal ter terechtzitting onder 1 vermelde proces-verbaal, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik constateer dat op 6 mei 2006 op de voor openbaar verkeer openstaande weg, het Jaarbeursplein te Utrecht betrokkene heeft deelgenomen aan een samenscholing.
De verdachte gaf, daarnaar gevraagd, op:
Naam: [achternaam verdachte]
Voornamen. [voornamen verdachte]
Geb. plaats: [geboorteplaats]
Geb. datum: [geboortedatum] 1981
- 2.
De door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring voor zover inhoudende; ‘Op 6 mei 2006 nam ik deel aan een links georiënteerde demonstratie. Wij hebben hen (‘Rechts’; hof), met ongeveer vijfentwintig man, opgewacht op het station.’’
3.4.
Artikel 10 eerste lid van de Algemeen Plaatselijke Verordening Utrecht (hierna APV Utrecht) luidt als volgt:
- ‘1.
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 424, 426 bis en 431 van het Wetboek van Strafrecht is het verboden op of aan de weg, of in een voor het publiek toegankelijk gebouw op enigerlei wijze de orde te verstoren, zich hinderlijk te gedragen, personen lastig te vallen, te vechten, deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.’
3.5.
De inhoud van deze bewijsmiddelen in aanmerking genomen heeft verdachte kennelijk met een groep van ongeveer 25 anderen op het station Utrecht Centraal personen van ‘Rechts’ opgewacht. Een blik achter de papieren muur leert dat de groep waarvan verdachte deel uitmaakte daar door de politie is weggestuurd en begeleid in de richting van het Jaarbeursplein te Utrecht, waarna de groep zich tegen de politie keerde. Hierop is de groep op het Jaarbeursplein door de politie opgevangen en aangehouden vanwege de overlast die in de stationshal werd veroorzaakt en de confrontatie met de politie.1. Gelet hierop betreft het Jaarbeursplein aldus niet de pleegplaats, maar de plaats van de aanhouding. Kennelijk heeft het hof ten gevolge van een kennelijke misslag de woorden ‘te weten op het Jaarbeursplein’ in de bewezenverklaring opgenomen en de woorden ‘in de stationshal van het station Utrecht Centraal’ doorgehaald. Maar een verbeterde lezing wordt niet gedragen door de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Daaraan valt immers niet te ontlenen dat verdachte deel heeft genomen aan een samenscholing in een voor het publiek toegankelijk gebouw, het stationsgebouw Utrecht Centraal.
Het middel is terecht voorgesteld, mits het wordt gelezen zoals ik hiervoor onder 3.1 heb aangegeven.
4.1.
Het tweede middel klaagt over de verwerping van het verweer van de verdediging dat sprake is van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid.
4.2.
Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging voor zover van belang, het volgende aangevoerd:
‘(…) Er is sprake van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Mag je met de vrijheid van meningsuiting alles zeggen? Mijn cliënt ziet neonazi's als groot kwaad, hij vindt dat hij het recht heeft dat uit te dragen. De vervolging van mijn cliënt geeft dan strijd met artikel zeven van degrondweten artikel tien van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Mijn cliënt dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. (…)’
Het hof heeft op dit punt, voor zover van belang, het volgende overwogen:
‘Het hof stelt vast dat er sprake is van botsende grondrechten. Verdachte heeft recht op vrijheid van meningsuiting. De andere groep had recht op vrijheid van beweging en vergadering. Er is geen absoluut recht op vrijheid van meningsuiting. Verdachte had, zoals reeds door de advocaat-generaal aangegeven, andere legale wegen om zijn doel te bereiken. Het eerste verweer van de raadsman, betreffende het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid en strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging, wordt door het hof verworpen.’
4.3.
Gelet op de overwegingen van het hof dat het recht op vrije meningsuiting niet absoluut is en voor verdachte andere wegen openstonden om zijn doel te (trachten te) bereiken is het hof kennelijk van oordeel dat de strafbaarheid niet komt te ontbreken door de omstandigheid dat het delict is begaan met de bedoeling om daarmee eigenmachtig aan een streven als dat van verdachte kracht bij te zetten2. en dat bij de afweging tussen het belang van de wetshandhaving en het door verdachte nagestreefde doel, te weten het uitdragen van zijn politieke standpunt ten aanzien van neonazi's, de wetshandhaving en het belang van de handhaving van de openbare orde prevaleren. Daarmee getuigt het oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting en is de verwerping van het verweer toereikend gemotiveerd.
5.
Het tweede middel kan met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Het eerste middel komt mij gegrond voor hetgeen tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof te Arnhem teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑12‑2009
HR 23 april 1974, NJ 1974, 451 m.nt. ThWvV.