Hof 's-Hertogenbosch, 18-03-2016, nr. 14/01098
ECLI:NL:GHSHE:2016:1003
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
18-03-2016
- Zaaknummer
14/01098
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:1003, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 18‑03‑2016; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 2016/40.8 met annotatie van Redactie
NTFR 2016/2119 met annotatie van mr. K. Bozia
Uitspraak 18‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Belanghebbende maakt bezwaar tegen een hem gegeven WOZ-beschikking en opgelegde aanslag OZB. In het bezwaarschrift is vermeld dat hij bezwaar maakt tegen de vastgestelde waarde. Een nadere motivering is niet gegeven. De Heffingsambtenaar verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk. Belanghebbende is herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld het bezwaar te motiveren en heeft dat niet gedaan. Verder was het taxatieverslag waarop de WOZ-beschikking en de aanslag waren gebaseerd digitaal in te zien via de website van de gemeente en is het taxatieverslag nog binnen de bezwaartermijn aan de gemachtigde van belanghebbende gezonden. De Rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Het Hof oordeelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De Heffingsambtenaar heeft de motivering van de WOZ-beschikking en de aanslag niet volgens de voorschriften van artikel 3:47 Awb vermeld. De verwijzing naar de website van de gemeente is daartoe naar het oordeel van het Hof onvoldoende. Omdat die motivering niet volgens de voorschriften van artikel 3:47 van de Awb is bekendgemaakt, voldeed het bezwaarschrift aan de motiveringseis van artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, van de Awb. Het Hof draagt de Heffingsambtenaar op opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/01098
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 7 november 2014 2012, nummer SHE 14/2135, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Sint Anthonis,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te vermelden beschikking en aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Bij beschikking met dagtekening 31 januari 2014 (hierna: de beschikking) heeft de Heffingsambtenaar ingevolge artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) aan belanghebbende een beschikking gegeven waarbij de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 5 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 2013 voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 is vastgesteld op een bedrag van € 320.000. Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelasting over het jaar 2014 (hierna: de aanslag) opgelegd, welke aanslag in één geschrift is verenigd met de beschikking. Het daartegen gemaakte bezwaar is door de Heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 februari 2016 te’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] als gemachtigde van belanghebbende alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heren [B] en [C] .
1.5.
Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
1.6.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Met dagtekening 31 januari 2014 is aan belanghebbende de beschikking gegeven en is de aanslag opgelegd. De voorzijde van het biljet waarin de beschikking en de aanslag zijn vervat, behelst – voor zover te dezen van belang – slechts de vermelding van het adres van de onroerende zaak, de WOZ-waarde/grondslag en het bedrag van (onder meer) de aanslag. Op de achterzijde van dat biljet is onder meer het volgende vermeld:
“INFORMATIE
Hierbij ontvangt u een beschikking waarop de waarde van uw pand(en) vermeld staat. Dit biljet is tevens de aanslag gemeentelijke belastingen. Het taxatieverslag kunt u kosteloos inzien via: www.sintanthonis.nl -> Digitale Balie -> WOZ-loket
(…)”
2.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft met dagtekening 14 februari 2014 een bezwaarschrift ingediend tegen de beschikking en de aanslag. Het desbetreffende geschrift behelst onder meer het volgende:
“Betreft: pro forma bezwaar object [b-straat] 34 te [D]
(…)
Tot mij heeft zich gewend [belanghebbende] (…) met het verzoek bezwaar te maken tegen de aanslag WOZ/waarde vaststelling van het object [a-straat] 5 [woonplaats] (…)
Ik verzoek u mij, zo mogelijk per e-mail (…), het taxatieverslag voor het betreffende object toe te zenden. Wilt u daarbij de type gerelateerde m3 en m2 prijzen van de referentieobjecten en van het object van belastingplichtige alsmede de gehanteerde grondstaffel vermelden?
Belanghebbende verzoekt in de gelegenheid gesteld te worden zijn bezwaarschrift in een hoorzitting nader toe te lichten.
Namens belanghebbende doe ik tenslotte een beroep op vergoeding van de proceskosten en kosten van een door belanghebbende ingeroepen taxateur o.z. (…)”
2.3.
Bij brief met dagtekening 13 maart 2014 heeft de Heffingsambtenaar de ontvangst bevestigd van belanghebbendes bezwaar, belanghebbende verzocht om vóór 15 april 2014 de motivering van dat bezwaar in te dienen en belanghebbende het door hem gevraagde taxatieverslag toegezonden. Belanghebbende heeft niet op dat schrijven gereageerd.
2.4.
Bij brief met dagtekening 16 april 2014 heeft de Heffingsambtenaar belanghebbende nogmaals verzocht het bezwaar te motiveren. Belanghebbende heeft niet op dat schrijven gereageerd.
2.5.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 19 mei 2014 is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van Rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft daartoe onder meer als volgt overwogen (belanghebbende is als eiser aangeduid en de Heffingsambtenaar als verweerder):
“4. De rechtbank oordeelt, anders dan eiser, dat eisers pro forma bezwaarschrift niet aan de eisen van artikel 6:5 van de Awb voldoet. Eiser verzoekt in het pro forma bezwaarschrift enkel om toezending van het taxatieverslag alsmede financiële specificaties van de referentieobjecten en van eisers object. Daarnaast heeft eiser verzocht om een hoorzitting en vergoeding van de proceskosten. De rechtbank constateert dat op geen enkele wijze een grond kan worden gedestilleerd uit eisers pro forma bezwaarschrift. Daarmee wijkt deze zaak af van de door eiser aangeduide arresten van de Hoge Raad, waarin wel gronden zijn genoemd, te weten: een arrest van 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:86 en een arrest van 8 maart 2002 ECLI:NL:HR:2002:AD9881. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder eiser twee keer de gelegenheid heeft geboden voor het indienen van gronden alvorens eisers bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Dat eisers gemachtigde -zoals hij ter zitting heeft aangevoerd- jaarlijks 8000 bezwaarschriften behandeld [Hof: behandelt] en het daardoor niet mogelijk is om binnen de door verweerder gestelde termijnen gronden in te dienen, is naar het oordeel van de rechtbank geen verschoonbare reden om het verzuim niet binnen de geboden termijn te herstellen.
5. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht en op goede gronden eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. (…)”
4.2.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep, zakelijk weergegeven en onder andere, dat de Rechtbank heeft miskend dat de aan de inhoud van een bezwaarschrift te stellen eisen samenhangen met de mate waarin de bestreden besluiten zijn gemotiveerd. Omdat het taxatieverslag eerst op 13 maart 2014 aan belanghebbende ter beschikking is gesteld en belanghebbende voordien alleen beschikte over het onder 2.1 genoemde biljet en belanghebbende ook anderszins niet op de hoogte was van de onderbouwing van de vastgestelde waarde, voldeed het onderhavige bezwaarschrift aan de eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), aldus het relevante deel van het zakelijk weergeven betoog van belanghebbende.
4.3.
De Heffingsambtenaar bestrijdt de opvatting van belanghebbende dat de bestreden besluiten summier of niet waren gemotiveerd ten tijde van indiening van het bezwaarschrift. De Heffingsambtenaar betoogt, zakelijk weergegeven, dat op de achterzijde van het onder 2.1 genoemde biljet is vermeld dat het taxatieverslag online is in te zien en dat het bij de gemeente Sint Anthonis (hierna: de Gemeente) kan worden opgevraagd. Belanghebbende kan, door middel van zijn DigiD, ook een andere persoon machtigen om het taxatieverslag online in te zien, aldus nog steeds de Heffingsambtenaar. De Heffingsambtenaar betoogt voorts, naar het Hof verstaat, dat belanghebbende in ieder geval had moeten overgaan tot motivering van het bezwaar nadat hem het taxatieverslag door of namens de Heffingsambtenaar was toegezonden.
4.4.
Het Hof overweegt als volgt.
4.4.1.
Ingevolge artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, van de Awb bevat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar. De inhoud van de eis die ingevolge deze bepaling aan een bezwaarschrift wordt gesteld, hangt onder meer samen met de mate waarin het bestuursorgaan de bestreden beschikking heeft gemotiveerd. In gevallen waarin niet redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de beschikking waartegen het bezwaar is gericht geen motivering behoefde en die motivering niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:47 van de Awb bij, of uiterlijk binnen een week na, de bekendmaking van de beschikking aan de belanghebbende is verstrekt, kan de belanghebbende indien hij na die week bezwaar maakt en hij ten tijde van het indienen van zijn bezwaarschrift nog steeds niet met die motivering bekend was, in zijn bezwaarschrift volstaan met de mededeling dat hij bezwaar heeft tegen de bestreden beschikking. Aan de ontvankelijkheid van het bezwaar doet dan niet af dat in het bezwaarschrift een nadere motivering wordt aangekondigd, en evenmin dat de belanghebbende de aangekondigde motivering niet heeft gegeven, terwijl hem daarvoor door de inspecteur meermalen de gelegenheid is geboden. Die omstandigheden kunnen immers niet bewerkstelligen dat het bezwaarschrift, dat ten tijde van de indiening voldeed aan de eisen van artikel 6:5 van de Awb, daaraan nadien niet meer voldeed (vgl. HR 8 maart 2002, nr. 34 993, ECLI:NL:HR:2002:AD9881, BNB 2002/224 en HR 24 januari 2014, nr. 13/03868, ECLI:NL:HR:2014:86, BNB 2014/60).
4.4.2.
In het onderhavige geval staat vast dat belanghebbende ten tijde van de indiening van het onder 2.2 genoemde bezwaarschrift nog niet bekend was met de motivering van de beschikking en de aanslag, welke motivering was vervat in het onder 2.3 bedoelde taxatieverslag (hierna: het taxatieverslag). Het Hof acht niet aannemelijk dat belanghebbende anderszins op de hoogte was van de onderbouwing van de beschikking en de aanslag. Het taxatieverslag is belanghebbende voorts niet binnen uiterlijk één week na de bekendmaking van de beschikking en de aanslag toegezonden. Daarvan uitgaande, heeft belanghebbende met zijn onder 2.2 gedeeltelijk weergegeven bezwaarschrift een bezwaarschrift ingediend dat beantwoordt aan de eisen van artikel 6:5 van de Awb, aangezien dat geschrift zich niet anders laat uitleggen dan dat belanghebbende bezwaar had tegen de waardevaststelling waarop de beschikking en de aanslag waren gebaseerd. Het andersluidende oordeel van de Rechtbank is onjuist.
4.4.3.
Het Hof verwerpt de opvatting van de Heffingsambtenaar, inhoudende dat de onder 2.1 genoemde verwijzing, op de achterzijde van het biljet waarin de beschikking en de aanslag waren verenigd, naar het (digitale) WOZ-loket op de website van de Gemeente volstaat als bekendmaking van de motivering zoals bedoeld in artikel 3:47 van de Awb. Die laatstgenoemde bepaling strekt ertoe te waarborgen dat het genomen besluit berust op een voor de belanghebbende kenbare motivering én dat die motivering bij de bekendmaking van het besluit wordt vermeld. Gelet op de omstandigheid dat de beschikking en de aanslag, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:41, lid 1, van de Awb, zijn bekendgemaakt door schriftelijke toezending van het onderwerpelijke biljet aan belanghebbende, brengt het bepaalde in artikel 3:47 van de Awb voor een geval als het onderhavige mee dat de motivering, in de vorm van een taxatieverslag, tevens schriftelijk aan belanghebbende wordt verstrekt. De onder 2.1 genoemde verwijzing beantwoordt naar ’s Hofs oordeel, voor een geval als het onderhavige, dan ook niet aan ingevolge artikel 3:47 van de Awb aan de vermelding van de motivering te stellen normen. Dat betekent dat onbehandeld kan blijven de aannemelijkheid van belanghebbendes eerst ter zitting betrokken stelling dat hij niet over een voor digitale raadpleging van het taxatieverslag benodigde DigiD beschikt. Gezien het onder 4.4.1 overwogene is voorts niet van belang dat belanghebbende na de onder 2.3 en 2.4 genoemde herinneringen het bezwaar niet van een nadere motivering heeft voorzien. De omstandigheid dat hij op de desbetreffende data over het taxatieverslag beschikte, maakt dat niet anders.
4.5.
Het vorenoverwogene laat onverlet dat het de Gemeente is toegestaan taxatieverslagen als het onderhavige op digitale wijze voor burgers te ontsluiten door middel van een (digitaal) WOZ-loket. Echter, indien dergelijke, tot motivering van waardebeschikkingen (en aanslagen in de onroerendezaakbelasting) dienende, verslagen niet met die, door schriftelijke toezending bekendgemaakte, beschikkingen worden meegezonden, dan wel, in de in artikel 3:47, lid 3, van de Awb bedoelde gevallen, uiterlijk een week na de bekendmaking worden nagezonden, kan een bezwaarschrift als het onderwerpelijke niet wegens beweerdelijke schending van de norm van artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.
Slotsom
4.6.
Gezien het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank, alsmede de uitspraken op bezwaar vernietigen en de Heffingsambtenaar met inachtneming van deze uitspraak opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Aangezien het hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te gelasten het door belanghebbende ter zake van de behandeling van het beroep door de Rechtbank en het hoger beroep door het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 167, aan hem te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Aangezien het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij wordt uitgegaan van drie samenhangende zaken waarin belanghebbenden geheel of gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld. Dit betreft de onderhavige zaak en de zaken met Hofkenmerken 14/01099 en 14/01100.
4.9.
Het Hof stelt deze vergoeding, mede gezien het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt vast:
- -
beroep: 2 (punten) x € 496 (tarief per punt) x 1 (wegingsfactor) = € 992;
- -
hoger beroep: 2 (punten) x € 496 (tarief per punt) x 1 (wegingsfactor) = € 992,
zijnde in totaal € 1.884.
Het Hof zal in deze zaak en in elk van de overige hiervóór genoemde zaken een proceskostenvergoeding toekennen van (1.884 : 3 =) € 628.
4.10.
Belanghebbende heeft, overigens slechts voor het geval dat het Hof tot een inhoudelijke beslechting van het geschil zou komen, verzocht om vergoeding van de kosten van het maken van bezwaar. Op het desbetreffende verzoek zal de Heffingsambtenaar bij zijn nog volgende uitspraak op het bezwaar moeten beslissen.
4.11.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
5. Beslissing
Het Hof:
- -
verklaart het hoger beroep gegrond,
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- -
vernietigt de uitspraken op bezwaar,
- -
draagt de Heffingsambtenaar op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw uitspraken te doen op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking en de aanslag,
- -
gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 167 vergoedt, en
- -
veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het bezwaar en de kosten van het geding bij de Rechtbank en het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 628.
Aldus gedaan op 18 maart 2016 door P.C. van der Vegt, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.