ABRvS, 09-07-2014, nr. 201300016/2/A4
ECLI:NL:RVS:2014:2481
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
09-07-2014
- Zaaknummer
201300016/2/A4
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:2481, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 09‑07‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSHE:2012:BY4117
Uitspraak 09‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 17 mei 2011 heeft het college aan de rechtsvoorganger van [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren en gebruiken in afwijking van het bestemmingsplan van een grand café met terras, een VVV-kantoor, een vergaderruimte en een expositieruimte op het perceel [locatie 1] te Heeze.
201300016/2/A4.
Datum uitspraak: 9 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Heeze, gemeente Heeze-Leende,
appellant,
tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 april 2012 en 22 november 2012 in de zaken nrs. 11/2181, 11/2223 en 11/2234 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende.
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2011 heeft het college aan de rechtsvoorganger van [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren en gebruiken in afwijking van het bestemmingsplan van een grand café met terras, een VVV-kantoor, een vergaderruimte en een expositieruimte op het perceel [locatie 1] te Heeze.
Bij tussenuitspraak van 23 april 2012 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld het door haar vastgestelde gebrek in het besluit van 17 mei 2011 te herstellen met inachtneming van hetgeen zij in rechtsoverweging 44 van de tussenuitspraak heeft overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 4 juni 2012 heeft het college het besluit van 17 mei 2011 gewijzigd.
Bij uitspraak van 22 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 17 mei 2011 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven en het beroep tegen het besluit van 4 juni 2012 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door M. Hendrikx en Y. Trienekens, bijgestaan door mr. P.W.M. Doorn, advocaat te Geldrop, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] gehoord.
Bij tussenuitspraak van 15 januari 2014 in zaak nr. 201300016/1/A4 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen acht weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 17 mei 2011, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juni 2012, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 25 februari 2014 heeft het college ter uitvoering van de tussenuitspraak opnieuw op de aanvraag besloten en daarbij opnieuw een omgevingsvergunning verleend voor het project.
[appellant] heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben het college en [appellant] een schriftelijke reactie gegeven.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 17 mei 2011, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juni 2012, is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en het college opgedragen om de geconstateerde gebreken te herstellen door een nieuw besluit op de aanvraag te nemen. Daarbij heeft de Afdeling het college, voor zover thans nog van belang, opgedragen om alsnog de geluidbelasting te beoordelen op de hoogst belaste punten, alsnog toereikend te motiveren waarom het de realisering van het grand café in het centrum aanvaardbaar acht, ook in het geval dat het referentieniveau zou worden overschreden, en bij de beoordeling van de geluidbelasting als gevolg van het laden en lossen rekening te houden met de aanvoer van bier door middel van een tankwagen.
2. Het ter uitvoering van de tussenuitspraak genomen besluit van 25 februari 2014, waarbij het college de omgevingsvergunning opnieuw heeft verleend, wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:19 van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
3. Aan het besluit van 25 februari 2014 heeft het college onder meer een memo aanvullende berekeningen [locatie 1] van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant van 13 februari 2014 ten grondslag gelegd. Daarin zijn onder meer het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau vanwege het grand café opnieuw berekend, waarbij rekening is gehouden met de aanvoer van bier door middel van een tankwagen. In die berekening zijn drie extra beoordelingspunten nabij de hoeken van de gevel van de woning aan de [locatie 2] opgenomen. Uit de berekening volgt dat de ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) geldende geluidgrenswaarden niet worden overschreden.
3.1. [appellant] betoogt in zijn zienswijze dat het college de geluidbelasting ten onrechte niet op de hoogst belaste punten heeft beoordeeld. Daartoe voert hij aan dat de hoogst belaste punten op de gevel van de woning aan de [locatie 3] niet zijn beoordeeld en dat bij de beoordeling van de geluidbelasting op de gevelhoeken van de woning aan de [locatie 2], ten onrechte is afgeweken van de in het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) van 24 januari 2012 gehanteerde rekenhoogte van 5 m.
Voorts voert hij aan dat het college het terrasgeluid ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten en dat bij de beoordeling van de maximale geluidniveaus van te lage geluidbelastingen is uitgegaan.
3.2. In overweging 15.1 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het geluidniveau op de door de StAB beoordeelde evaluatiepunten nabij de hoeken van de westgevel van de woning van [appellant] 1 of 2 dB(A) hoger is dan op het midden van die gevel, dat de in het akoestisch rapport 'Akoestisch onderzoek tbv bestemmingsplan en melding Barim [locatie 1]' van SRE Milieudienst van 30 mei 2012 beoordeelde evaluatiepunten verder van de gevelhoeken af liggen dan de evaluatiepunten in het deskundigenbericht van de StAB en dat het college ontoereikend heeft gemotiveerd waarom de evaluatiepunten in het akoestisch rapport van 30 mei 2012 niet dichter bij de gevelhoeken zijn gekozen. Aangezien die overweging zag op de evaluatiepunten op de westgevel van de woning van [appellant] aan de [locatie 2], diende het college ter uitvoering van de tussenuitspraak slechts de geluidbelasting op de hoogst belaste punten van die gevel te beoordelen. In de huidige procedure na de tussenuitspraak staat ter beoordeling of het college de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld. De in het akoestisch rapport van 30 mei 2012 gekozen evaluatiepunten op de woning aan de [locatie 3] staan dan ook niet ter beoordeling.
Het betoog faalt in zoverre.
3.3. Bij zijn reactie van 6 mei 2014 heeft het college een memo van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant "Berekeningshoogte hoek [locatie 2]" van 24 april 2014 gevoegd. In die memo wordt toegelicht dat in de memo van 13 februari 2014 per abuis een beoordelingshoogte van 4,5 m, in plaats van 5 m, is gehanteerd. Als bijlage bij de memo zijn de resultaten bijgevoegd van de berekening van de geluidbelasting op de drie extra beoordelingspunten nabij de hoeken van de gevel van de woning aan de [locatie 2] op 5 m hoogte. Daaruit volgt dat ook op 5 m hoogte de ingevolge het Activiteitenbesluit geldende geluidgrenswaarden niet worden overschreden. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd biedt geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid hiervan.
Het betoog faalt ook in zoverre.
3.4. Ten aanzien van het betoog dat het terrasgeluid ten onrechte buiten beschouwing is gelaten, overweegt de Afdeling het volgende. De berekeningen in de memo's van 13 februari 2014 en 24 april 2014 zijn gemaakt ten behoeve van de beoordeling of het Activiteitenbesluit aan de uitvoering van het project in de weg staat. Nu stemgeluid van personen op het terras buiten beschouwing blijft bij de toetsing aan de ingevolge het Activiteitenbesluit geldende geluidgrenswaarden, hoefde dit geluid niet te worden betrokken bij die beoordeling. Het stemgeluid van personen op het terras is wel van belang bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De belangenafweging in dat kader wordt in overweging 7.2 van deze uitspraak beoordeeld.
Het betoog faalt.
3.5. [appellant] heeft zijn betoog dat bij de beoordeling van de maximale geluidniveaus van te lage geluidbelastingen is uitgegaan, niet met concrete gegevens onderbouwd.
Het betoog faalt reeds daarom.
4. [appellant] betoogt dat de geluidbelasting vanwege de tankwagen voor de aanvoer van bier is onderschat omdat bij de beoordeling daarvan is uitgegaan van een te korte bedrijfsduur. Daartoe voert hij aan dat in de memo van 13 februari 2014 is gerekend met 2 tanks met een inhoud van 500 l, terwijl in het grand café 2 tanks met een inhoud van 1.000 l zullen worden gebruikt.
4.1. In de memo van 13 februari 2014 is ervan uitgegaan dat het grand café wordt voorzien van 2 tanks van 500 l en dat de aanvoer van bier eens per 2 tot 3 weken, gedurende 15 minuten, in de dagperiode plaatsvindt. In de ruimtelijke onderbouwing, zoals gewijzigd op 18 februari 2014, die aan het besluit van 25 februari 2014 ten grondslag ligt, staat dat het grand café wordt voorzien van 2 tanks van 1.000 l en dat de aanvoer van bier eens per 5 tot 6 weken, gedurende 20 minuten, in de dagperiode plaatsvindt. Volgens de ruimtelijke onderbouwing behoeft de memo van 13 februari 2014 daardoor geen wijziging. Bij zijn reactie van 6 mei 2014 heeft het college een brief van de brouwerij gevoegd, waarin staat dat de aanvoer van bier 10 maal per jaar zal plaatsvinden, waarbij het gehele vulproces gemiddeld 20 minuten duurt en de pomp ongeveer 15 minuten in werking zal zijn. Voorts volgt uit de brief van de brouwerij dat de motor van de tankwagen wordt afgezet tijdens het pompen, zodat tijdens het pompen slechts geluid vanwege de pomp, die aanzienlijk minder geluid dan de tankwagen maakt, optreedt. In de memo van 13 februari 2014 is ervan uitgegaan dat gedurende 15 minuten geluid van de tankwagen optreedt.
Gelet op de reactie van 6 mei 2014 en de brief van de brouwerij, acht de Afdeling het niet aannemelijk dat de geluidbelasting vanwege de aanvoer van bier, uitgaande van 2 tanks van 1.000 l hoger zal zijn dan de in de memo van 13 februari 2014 berekende geluidbelasting. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college de geluidbelasting vanwege de aanvoer van bier door middel van een tankwagen heeft onderschat.
Het betoog faalt.
5. Ten aanzien van de stelling van [appellant] dat de geluidbelasting vanwege de bevoorrading van het grand café is onderschat omdat in de memo van 13 februari 2014 ten onrechte is uitgegaan van de aanvoer van andere producten dan bier door middel van een bestelauto en niet door middel van een vrachtwagen, overweegt de Afdeling dat [appellant] met deze enkele stelling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overige dranken en etenswaren niet met een bestelauto kunnen worden aangevoerd.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt verder dat de tankwagen voor de aanvoer van bier volgens de memo van 13 februari 2014 op de openbare weg wordt opgesteld, terwijl laden en lossen volgens het advies van de verkeerscommissie, dat bij de ruimtelijke onderbouwing is gevoegd, op eigen terrein moet plaatsvinden. Ook sluit de omgevingsvergunning volgens [appellant] ten onrechte niet uit dat het laden en lossen van bier vanaf de Molenstraat zal plaatsvinden.
6.1. Uit het advies van de verkeerscommissie, dat dateert van 24 februari 2011, volgt niet dat de aanvoer van bier zonder meer niet vanaf de openbare weg zou mogen of kunnen plaatsvinden. Mede gelet op de omstandigheid dat de aanvoer van bier slechts 10 maal per jaar zal plaatsvinden, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college de aanvoer van bier vanaf de openbare weg niet aanvaardbaar had moeten achten.
Het betoog faalt in zoverre.
6.2. In de ruimtelijke onderbouwing, die ten grondslag ligt aan het besluit van 25 februari 2014, staat dat de tankwagen aan de voorzijde van het grand café in de Schoolstraat zal worden opgesteld. Volgens de brief van de brouwerij die bij de reactie van het college van 6 mei 2014 is gevoegd, zal de tankwagen aan de voorzijde zo dicht mogelijk bij de linkerhoek van het horecapand parkeren, vanwege de mantelbuis/aansluiting die bij de tanks uitkomt. Gelet daarop ligt het niet voor de hand dat de tankwagen ergens anders dan in de Schoolstraat zal worden opgesteld, zodat het college in redelijkheid geen aanleiding hoefde te zien om in de vergunning vast te leggen dat de tankwagen in de Schoolstraat moet worden opgesteld.
Het betoog faalt ook in zoverre.
7. [appellant] betoogt dat het college ontoereikend heeft gemotiveerd waarom het de geluidbelasting vanwege het grand café niet heeft getoetst aan het referentieniveau van het omgevingsgeluid bij een maximale snelheid van 30 km/u. Volgens hem is met het instellen van de maximale snelheid van 30 km/u beoogd om de geluidoverlast in het centrum te doen afnemen. Verder betoogt hij dat de geluidbelasting vanwege het gehele grand café, inclusief het stemgeluid op het terras, de ingevolge het Activiteitenbesluit geldende geluidgrenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de avondperiode overschrijdt op zijn woning. Het college heeft deze overschrijding ten onrechte niet in zijn beoordeling betrokken, aldus [appellant].
7.1. In de ruimtelijke onderbouwing heeft het college gemotiveerd dat het de realisering van het grand café in het centrum van Heeze ruimtelijk aanvaardbaar acht, indien aan de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. Het college stelt voorop dat wordt voldaan aan de richtafstand van 0 m (aanpandig) uit de Brochure van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten "Bedrijven en Milieuzonering". Verder licht het college toe dat het aanvankelijk de geluidbelasting vanwege het grand café had getoetst aan het referentieniveau van het omgevingsgeluid, uitgaande van een maximale snelheid van 50 km/u. Volgens het college zal het instellen van een 30 km/u zone in het centrum van Heeze leiden tot een daling van het referentieniveau van het omgevingsgeluid, maar is het uitdrukkelijk niet de bedoeling geweest om daarmee de gebruiksmogelijkheden van de in het centrum gelegen gronden en panden te beperken. Derhalve acht het college het niet noodzakelijk om de geluidbelasting vanwege het grand café te toetsen aan het referentieniveau van het omgevingsgeluid bij een maximale snelheid van 30 km/u. Volgens het college is de realisering van een grand café met in de dag- en avondperiode een relatief klein terras een wenselijke ontwikkeling in het centrum van Heeze, waardoor de woon- en leefomgeving niet onevenredig wordt aangetast.
Het college stelt zich wat betreft het stemgeluid op het terras en de maximale geluidniveaus vanwege het parkeren op het achterterrein, waarop de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit niet van toepassing zijn, op het standpunt dat daardoor geen onaanvaardbare verslechtering van het woon- en leefklimaat optreedt ten opzichte van de huidige situatie. Daarbij neemt het college in aanmerking dat het terras in de nachtperiode moet worden gesloten, dat reeds hoge maximale geluidniveaus optreden vanwege voertuigen die door de Schoolstraat rijden en dat ook in de huidige situatie is toegestaan dat op het achterterrein parkeerbewegingen plaatsvinden, terwijl het niet de verwachting is dat bezoekers van het grand café veelal, voor zover zij al met de auto komen, zullen parkeren op het relatief beperkte achterterrein en niet op een van de diverse in de directe nabijheid aanwezige openbare en goed toegankelijke parkeerplaatsen.
7.2. Daargelaten of met het instellen van een maximale snelheid van 30 km/u mede is beoogd om verkeersgeluid te doen afnemen, kon het college zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat het niet wenselijk is dat daardoor de gebruiksmogelijkheden van de gronden en panden in het centrum worden beperkt.
Aangezien de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit niet van toepassing zijn op het stemgeluid van personen op het terras, maakt de omstandigheid dat de geluidbelasting vanwege het gehele grand café, inclusief het stemgeluid op het terras, hoger is dan de ingevolge het Activiteitenbesluit geldende geluidgrenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, niet dat het Activiteitenbesluit aan vergunningverlening in de weg staat. Het stemgeluid van personen op het terras is slechts van belang in het kader van een goede ruimtelijke ordening. In dat kader kon het college zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat dit geluid geen onaanvaardbare verslechtering van het woon- en leefklimaat veroorzaakt, gelet op de omstandigheid dat het een relatief klein terras betreft dat is gelegen in het centrumgebied en slechts geëxploiteerd mag worden in de dag- en avondperiode.
Gelet hierop geeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college ontoereikend heeft gemotiveerd waarom het de realisering van het grand café in het centrum van Heeze aanvaardbaar acht, ongeacht de hoogte van het referentieniveau van het omgevingsgeluid.
Het betoog faalt.
8. Gelet op al het voorgaande, geeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken niet heeft hersteld.
9. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep gegrond. Nu de beslissing van de uitspraak van 23 april 2012 juist is, leidt dit niet tot vernietiging van die uitspraak. De uitspraak van 22 november 2012 dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 17 mei 2011 in stand heeft gelaten en het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 4 juni 2012 ongegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 4 juni 2012 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 25 februari 2014 is ongegrond.
10. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van het verzoek om het college te veroordelen in de verletkosten voor het bijwonen van de zitting, overweegt de Afdeling dat een forfaitair aantal van zes uur voor vergoeding in aanmerking komt. De kosten van het opmaken van deskundigenrapporten komen voor vergoeding in aanmerking ten bedrage van € 1.162,50. Hierbij is uitgegaan van 15,5 uur voor een forfaitair bedrag van € 75,00 per uur.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 november 2012, zaken nrs. 11/2181, 11/2223 en 11/2234, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende van 17 mei 2011 in stand heeft gelaten en het beroep van [appellant] tegen het besluit van 4 juni 2012 ongegrond heeft verklaard;
III. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van 4 juni 2012 gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende van 4 juni 2012;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van 25 februari 2014 ongegrond;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,70 (zegge: vijftienhonderdachttien euro en zeventig cent);
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014
457-687.