Einde inhoudsopgave
Uitvoeringswet Rechtsvorderingsverdrag 1954
Artikel 21 [Doorzending door minister]
Geldend
Geldend vanaf 27-06-1959
- Bronpublicatie:
24-12-1958, Stb. 1959, 677 (uitgifte: 16-01-1959, kamerstukken: 5119 )
- Inwerkingtreding
27-06-1959
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-06-1959, Stb. 1959, 194 (uitgifte: 01-01-1959, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Buitenlandse Zaken
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Internationaal privaatrecht / Algemeen
1.
Onze Minister van Justitie zendt de stukken, in artikel 20 dezer wet genoemd, langs de weg, in artikel 18 van het verdrag vermeld, aan de bevoegde autoriteit van de Staat waar de uitvoerbaarverklaring verlangd wordt, onder bijvoeging van een bevestiging, overeenkomstig artikel 19, derde lid, van het verdrag, en een vertaling daarvan in een der talen, in artikel 19, tweede lid, sub 3°, van het verdrag. Deze vertaling is voor overeenstemmend verklaard door een beëdigd vertaler in het land, waar de uitvoerbaarverklaring verlangd wordt, of door een beëdigd vertaler in Nederland.
2.
Indien niet voldaan is aan artikel 20 van deze wet, weigert hij de doorzending der stukken, echter niet, dan na getracht te hebben de naleving van dat artikel zoveel mogelijk te bevorderen.