Hof 's-Hertogenbosch, 07-12-2010, nr. 20-003386-09
ECLI:NL:GHSHE:2010:4331
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
07-12-2010
- Zaaknummer
20-003386-09
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2010:4331, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 07‑12‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BY2823
Uitspraak 07‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Veroordeling ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet en het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Parketnummer : 20-003386-09
Uitspraak : 7 december 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van
25 september 2009 in de strafzaak met parketnummer 02-700497-08 tegen:
[verdachte] ,
geboren [in het jaar] 1979,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde (te weten: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat uit roekeloos handelen), zal veroordelen tot:
- -
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met 2 jaar proeftijd;
- -
een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en
- -
ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk met 2 jaar proeftijd en met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs ingehouden is geweest.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 mei 2008 te Breda, althans in de gemeente Breda, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de verbindingsweg tussen de Rijksweg A-58 en de Rijksweg A-16, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of ondeskundig,
na het gebruik van alcoholhoudende drank,
rijdend met dat door hem bestuurde motorrijtuig over voormelde weg, een in die weg gelegen, gezien zijn rijrichting naar links verlopende bocht
- kort voor welke bocht borden volgens model A4 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 waren geplaatst, waarop een adviessnelheid van
90 kilometer per uur was aangegeven -
met zeer hoge snelheid, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan die adviessnelheid van 90 kilometer per uur en eveneens met een aanzienlijk hogere snelheid dan de aldaar op die weg geldende maximumsnelheid van 120 kilometer per uur in- en/of door te rijden,
waardoor hij de controle over dat door hem bestuurde motorrijtuig heeft verloren, waardoor dat motorrijtuig is gaan driften en/of slippen en/of om zijn lengteas is gedraaid, van de rijbaan van die weg is geraakt en (achterwaarts) in de rechterberm is terechtgekomen en tegen de onderzijde van het talud van de naast die weg gelegen spoorbaan is gebotst, waardoor dat motorrijtuig omhoog werd geworpen, een gedeelte van het naast die spoorbaan gelegen hek heeft vernield en tenslotte ondersteboven op de spoorrail tot stilstand is gekomen,
waardoor, althans mede waardoor, een inzittende van dat door hem bestuurde motorrijtuig, genaamd [slachtoffer] , werd gedood,
zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig toen bestuurde na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994 0.70 milligram, in elk geval hoger dan 0.5 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
subsidiair:
A) hij op of omstreeks 04 mei 2008 te Breda, althans in de gemeente Breda, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,70 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
en/of
B) hij op of omstreeks 04 mei 2008 te Breda, althans in de gemeente Breda, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdend over de weg, de verbindingsweg tussen de Rijksweg A58 en de Rijksweg A16,
een in die weg gelegen, gezien zijn rijrichting naar links verlopende bocht
- kort voor welke bocht borden volgens model A4 van bijlage 1 van het Reglement
Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 waren geplaatst, waarop een adviessnelheid van
90 kilometer per uur was aangegeven -
met zeer hoge snelheid, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan die adviessnelheid van 90 kilometer per uur en eveneens met een aanzienlijk hogere snelheid dan de aldaar op die weg geldende maximumsnelheid van 120 kilometer per uur is in- en/of doorgereden,
waardoor hij de controle over dat door hem bestuurde motorrijtuig heeft verloren, waardoor dat motorrijtuig is gaan driften en/of slippen en/of om zijn lengteas is gedraaid, en vervolgens van de rijbaan van die weg is geraakt,
door welke gedraging(en) van hem, verdachte, gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 mei 2008 te Breda, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de verbindingsweg tussen de Rijksweg A-58 en de Rijksweg A-16, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door roekeloos, na het gebruik van alcoholhoudende drank,
rijdend met dat door hem bestuurde motorrijtuig over voormelde weg, een in die weg gelegen, gezien zijn rijrichting naar links verlopende bocht
- kort voor welke bocht borden volgens model A4 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 waren geplaatst, waarop een adviessnelheid van
90 kilometer per uur was aangegeven -
met zeer hoge snelheid, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan die adviessnelheid van 90 kilometer per uur en eveneens met een aanzienlijk hogere snelheid dan de aldaar op die weg geldende maximumsnelheid van 120 kilometer per uur in- en/of door te rijden,
waardoor hij de controle over dat door hem bestuurde motorrijtuig heeft verloren, waardoor dat motorrijtuig is gaan driften en slippen en om zijn lengteas is gedraaid, van de rijbaan van die weg is geraakt en (achterwaarts) in de rechterberm is terechtgekomen en tegen de onderzijde van het talud van de naast die weg gelegen spoorbaan is gebotst, waardoor dat motorrijtuig omhoog werd geworpen, een gedeelte van het naast die spoorbaan gelegen hek heeft vernield en tenslotte ondersteboven op de spoorrail tot stilstand is gekomen,
waardoor een inzittende van dat door hem bestuurde motorrijtuig, genaamd [slachtoffer] , werd gedood,
zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig toen bestuurde na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0.70 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Anders dan de raadsman en met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het uit de bewijsmiddelen blijkende handelen van de verdachte als roekeloos dient te worden aangemerkt, alzo als de hoogste mate van schuld.
Het hof baseert dit oordeel op de vaststelling in het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse (PL206C/08-120210) dat verdachte met een bochtsnelheid die mogelijk boven de 188 km/ per uur moet hebben gelegen, althans met een veel te hoge snelheid door de bocht naar links van de verbindingsweg, die na de bocht overgaat in de oprit naar de Rijksweg A16, heeft gereden. Weliswaar gold voor dit weggedeelte een maximumsnelheid van 120 km, maar ter plaatse werd op duidelijke zichtbare borden een snelheid van 90/km geadviseerd. Verdachte heeft aldus tevens de vastgestelde maximimum snelheid in ernstige mate overtreden. Daarbij komt dat de verdachte volgens zijn eigen verklaring ter terechtzitting in hoger beroep in gesprek was met zijn naast hem gezeten vriend, het latere slachtoffer en zich daarbij regelmatig tot hem wendde in plaats van volledig op de weg te zijn geconcentreerd. Dit alles terwijl verdachte tevens verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 (onder invloed van alcohol). Verdachte heeft aldus welbewust onaanvaardbare risico’s genomen en is daarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan uitgegaan dat deze risico’s zich niet zouden realiseren.
Verweer
I
Namens de verdachte is door de raadsman ten verweer betoogd dat het resultaat van de bloedproef niet voor het bewijs mag worden gebruikt en dat verdachte in zoverre moet worden vrijgesproken. Daartoe is het volgende aangevoerd.
Artikel 163, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 stelt dat alleen tot een bloedproef kan worden overgegaan indien aannemelijk is dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek voor een verdachte om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is, dan wel indien zijn medewerking niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek.
Uit het onderhavige dossier blijkt niet dat verdachte is verzocht zijn medewerking aan een ademonderzoek te verlenen, terwijl hij daartoe wel in staat was. Op pagina 36 van het proces-verbaal is gerelateerd dat verdachte, in verband met het hoog energetisch ongeval, ter controle naar de Eerste Hulp van het ziekenhuis was overgebracht en dat met zijn medewerking is overgegaan tot een bloedonderzoek omdat een ademanalyse niet mogelijk was.
Volgens de verdediging is een hoog energetisch ongeval geen bijzondere geneeskundige reden, zoals bedoeld in artikel 163, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, temeer nu verdachte slechts uit voorzorg naar het ziekenhuis was gebracht.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte is op zondag 4 mei omstreeks 00.40 uur met zijn auto met zeer hoge snelheid uit de bocht gevlogen en uiteindelijk ondersteboven tot stilstand gekomen op de op een talud gelegen spoorbaan. De auto was geheel vernield. Zijn medepassagier is daarbij om het leven gekomen. De ter plaatse gekomen politie nam bij verdachte verschijnselen waar die duidden op het gebruik van alcohol en uit een afgenomen blaastest bleek een alcohol-indicatie boven de wettelijk vastgestelde grens. Verdachte is vervolgens aangehouden. In verband met het hoog energetisch ongeval is verdachte op verzoek van de officier van dienst GGD per ambulance overgebracht naar de afdeling Eerste Hulp van het Ziekenhuis. In het ziekenhuis is vervolgens met toestemming van de verdachte bloed afgenomen ter vaststelling van zijn bloedalcoholgehalte.
Bij de beoordeling van het verweer moet het volgende worden vooropgesteld.
a. het in art. 8, tweede lid onder a, WVW 1994 bedoelde ademonderzoek behoort plaats te vinden daar waar het voor dat onderzoek bestemde apparaat aanwezig is en waar kan worden voldaan aan de – als bijlage 1 bij de Regeling ademanalyse van 4 juli 1997, Stcrt. 1997, 129 opgenomen – voorschriften met betrekking tot de analyseapparatuur;
b. in het in art. 163, derde lid, WVW 1994 bedoelde geval dat ‘‘het door de verdachte verlenen van medewerking aan een ademonderzoek voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is’’ kan ingevolge art. 163, vierde lid, WVW 1994 door de daar bedoelde opsporingsambtenaar aan de verdachte worden verzocht of hij zijn toestemming geeft voor het ondergaan van de in art. 8, tweede lid onder b, WVW 1994 bedoelde bloedproef;
c. die opsporingsambtenaar is gerechtigd tot het doen van dat verzoek indien hij ten tijde van dat verzoek het bestaan van die bijzondere geneeskundige redenen in redelijkheid kan aannemen;
d. van het bestaan van die bijzondere geneeskundige redenen is ook sprake indien de verdachte op medische gronden niet in staat is zijn medewerking te verlenen aan een op de daartoe aangewezen plaats te houden ademonderzoek.
Gelet op hetgeen hier is vooropgesteld alsmede gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden kon de verbalisant in redelijkheid oordelen dat het ondergaan van een ademanalyse op de daartoe aangewezen plaats om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was voor de verdachte.
De enkele omstandigheid dat de verdachte ten tijde van de met zijn toestemming ondergane bloedproef in staat was zijn medewerking te verlenen aan een ademonderzoek en dat verdachte kort daarop is overgebracht naar het politiebureau, doet niet af aan de geldigheid van de bloedproef.
Het hof verwerpt dit verweer
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en strafbaar gesteld bij artikel 175, tweede lid, aanhef en onder a. en derde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
De raadsman heeft het hof verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en in het bijzonder met de omstandigheid dat verdachte al een zware straf gekregen heeft nu zijn beste vriend door zijn schuld om het leven is gekomen.
De raadsman heeft het hof dan ook verzocht een werkstraf en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. De raadsman heeft er daarbij nog op gewezen dat de verdachte ook de financiële kant van het ongeval moet afwikkelen en het kunnen verrichten van zijn werk daarvoor van groot belang is.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft door roekeloos te rijden met ernstige overschrijding van de maximum snelheid en onder invloed van alcohol een verkeersongeval veroorzaakt ten gevolge waarvan zijn naast hem gezeten vriend, die ten tijde van het gebeuren 30 jaar oud was, is komen te overlijden.
Het hof stelt voorop dat gelet op de wettelijke strafbedreigingen voor het onderhavige feit alsmede gelet op het voor het onderhavige feit geldende oriëntatiepunt straftoemeting, vastgesteld door het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) en dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur alsmede een onvoorwaardelijke rijontzegging passend kan worden geacht.
Het hof zal echter niet tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf overgaan, aangezien het hof ten voordele van verdachte rekening houdt met de omstandigheden dat hij blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 oktober 2010 niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld is. Voorts houdt het hof er rekening mee dat verdachte na het ongeval volledig open is geweest naar de moeder en de vrouw van het dodelijk slachtoffer en de steun die verdachte bij hen ondervindt en anderzijds ook kan geven bij de verwerking van het verlies zoals is gebleken uit de inhoud van het dossier.
Daarnaast houdt het hof bij de strafoplegging rekening met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover hiervan is gebleken ter terechtzitting in hoger beroep en de omstandigheid dat verdachte zich verantwoordelijk voelt voor de financiële afwikkeling van het gebeuren .
Het hof acht evenals de rechter in eerste aanleg, de eis van de advocaat-generaal en het verzoek van de verdediging een taakstraf in de vorm van een werkstraf van de maximale duur passend en geboden.
Met daarnaast de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. Het hof ziet – gelet op het ernstige karakter van het door verdachte gepleegde verkeersdelict - geen aanleiding hierbij af te wijken van de duur van de onvoorwaardelijke rijontzegging zoals die in het oriëntatiepunt wordt genoemd.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Het verweer dat de verdachte, kort gezegd, het rijbewijs niet kan missen, nu hij dit nodig heeft om zijn bedrijf draaiende te kunnen houden en voor de financiële afwikkeling van het gebeuren, wordt door het hof verworpen omdat het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij behoud van het rijbewijs in het hieronder te bepalen tijdvak. Bovendien heeft het hof uit het onderzoek ter zitting de overtuiging bekomen dat verdachte zijn werk ook op andere wijze kan organiseren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het primair bewezen verklaarde oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet en het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
240 (tweehonderd veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderd twintig) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd en/of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. N.J.M. Ruyters, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. S.B.M. Voorhoeve,
in tegenwoordigheid van mw. H. van Zandbeek, griffier,
en op 7 december 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.B.M. Voorhoeve en mr. N.J.M. Ruyters zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.