Einde inhoudsopgave
Gedelegeerde verordening (EU) 2022/1172 van de Commissie tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de toepassing en berekening van administratieve conditionaliteitssancties
Artikel 2 Identificatiesysteem voor landbouwpercelen
Geldend
Geldend vanaf 15-07-2022
- Bronpublicatie:
04-05-2022, PbEU 2022, L 183 (uitgifte: 08-07-2022, regelingnummer: 2022/1172)
- Inwerkingtreding
15-07-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-05-2022, PbEU 2022, L 183 (uitgifte: 08-07-2022, regelingnummer: 2022/1172)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Marktintegratie
Overheidsfinanciën / EU-financiën
1.
Het in artikel 68 van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde identificatiesysteem voor landbouwpercelen werkt op het niveau van referentiepercelen en bevat informatie die de uitwisseling van gegevens met de in artikel 69 van die verordening bedoelde geospatiale steunaanvraag en het in artikel 70 van die verordening bedoelde areaalmonitoringsysteem mogelijk maakt.
2.
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder ‘referentieperceel’ verstaan een geografisch begrensd areaal met een in het identificatiesysteem voor landbouwpercelen geregistreerde unieke identificatie als bedoeld in artikel 68 van Verordening (EU) 2021/2116. Een referentieperceel bevat een eenheid grond bestaande uit landbouwareaal als bedoeld in artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2115. In voorkomend geval bevat een referentieperceel ook niet-landbouwareaal dat door de lidstaten geacht wordt in aanmerking te komen voor steun in het kader van de in artikel 65, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde areaalgebonden interventies.
3.
4.
De lidstaten begrenzen de referentiepercelen op zodanige wijze dat elk perceel in de tijd stabiel en meetbaar is en de unieke en eenduidige lokalisatie mogelijk maakt van alle afzonderlijke jaarlijks aangegeven landbouwpercelen en eenheden grond bestaande uit niet-landbouwareaal die door de lidstaten geacht worden in aanmerking te komen voor steun in het kader van de in artikel 65, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde areaalgebonden interventies.
5.
De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie voor alle referentiepercelen in het identificatiesysteem ten minste om de drie jaar wordt bijgewerkt. Daarnaast houden de lidstaten elk jaar rekening met alle informatie uit de geospatiale aanvraag, het areaalmonitoringsysteem of andere betrouwbare bronnen.
6.
De lidstaten zorgen ervoor dat het identificatiesysteem voor landbouwpercelen de informatie bevat die nodig is om gegevens te extraheren die van belang zijn voor een correcte verslaglegging over de indicatoren als bedoeld in artikel 66, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116.
7.
In het identificatiesysteem moeten de lidstaten voor elk referentieperceel ten minste:
- a)
een subsidiabel maximumareaal bepalen voor de areaalgebonden interventies in het kader van het geïntegreerd systeem. Om het subsidiabele maximumareaal te bepalen, brengen de lidstaten niet-subsidiabele elementen waar mogelijk door afbakening in mindering op het perceel. De lidstaten stellen vooraf de criteria en procedures op die worden gevolgd om de subsidiabele en niet-subsidiabele gedeelten van het perceel te beoordelen, te kwantificeren en in voorkomend geval af te bakenen. Bij de bepaling van het subsidiabele maximumareaal kunnen de lidstaten een redelijke marge voor een correcte kwantificering vaststellen teneinde rekening te houden met de omtrek en conditie van het perceel;
- b)
het in artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde landbouwareaal aangeven. In voorkomend geval zorgen de lidstaten ervoor dat bij landbouwareaal tussen bouwland, blijvende teelten en blijvend grasland, als omschreven overeenkomstig artikel 4, lid 3, van die verordening, een onderscheid wordt gemaakt door afbakening, ook ingeval ze agrobosbouwsystemen op dat areaal vormen;
- c)
alle relevante informatie registreren met betrekking tot blijvend grasland met geïsoleerde niet-subsidiabele elementen wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 4, punt b), derde alinea, van Verordening (EU) 2021/2115 besluiten om voor het bepalen van de subsidiabele oppervlakte vaste verlagingscoëfficiënten toe te passen;
- d)
kenmerken en/of verbintenissen opnemen die voor de subsidiabiliteit bij areaalgebonden interventies en voor conditionaliteitsvereisten van belang zijn en stabiel in de tijd zijn. Deze informatie wordt geregistreerd als attributen of lagen in het identificatiesysteem voor landbouwpercelen, waarbij ten minste het volgende wordt aangegeven:
- i)
in voorkomend geval, de ligging van veengrond of wetland overeenkomstig GLMC-norm 2 van bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115;
- ii)
- e)
in voorkomend geval, de ligging en de omvang bepalen van de landschapskenmerken in het kader van GLMC-norm 8 van bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115 die van belang zijn voor het minimumpercentage landbouwareaal dat bestemd is voor niet-productieve gebieden of elementen;
- f)
bepalen of percelen gelegen zijn in gebieden met in artikel 71 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen of dat gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten, als bedoeld in artikel 72 van die verordening, van toepassing zijn;
- g)
bepalen of percelen gelegen zijn in Natura 2000-gebieden of in gebieden die onder Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) vallen, of gelegen zijn op landbouwgrond waarvoor op grond van artikel 37, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115 een vergunning voor de katoenproductie is verleend, op arealen die deel uitmaken van de gangbare plaatselijke praktijken als bedoeld in artikel 4, lid 3, punt c), tweede alinea, punt i), van die verordening, op arealen met als ecologisch kwetsbaar aangewezen blijvend grasland uit hoofde van GLMC-norm 9 van bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115 of in zones die onder Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (2) of Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) vallen.
- 8.
Voor bosbouwgerelateerde interventies die in het kader van de artikelen 70 en 72 van Verordening (EU) 2021/2115 worden gesteund, kunnen de lidstaten adequate alternatieve systemen voor de unieke identificatie van de subsidiabele grond vaststellen wanneer die grond bedekt is met bos.
- 9.
Het geografisch informatiesysteem werkt op basis van een nationaal systeem voor verwijzing door middel van coördinaten als omschreven in Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), dat een gestandaardiseerde meting en een unieke identificatie van de landbouwpercelen in de gehele betrokken lidstaat mogelijk maakt. Wanneer uiteenlopende coördinatenreferentiesystemen worden gebruikt, sluiten deze elkaar uit en is binnen elk systeem de consistentie gewaarborgd tussen informatie-elementen die naar dezelfde locatie verwijzen.
Voetnoten
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).