Deze zaak hangt samen met zaaknummers 08/04704, 09/01793 en 09/01794.
HR, 16-02-2010, nr. 09/00573
ECLI:NL:HR:2010:BK6350
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-02-2010
- Zaaknummer
09/00573
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BK6350
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK6350, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑02‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK6350
ECLI:NL:PHR:2010:BK6350, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑12‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK6350
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑02‑2010
Inhoudsindicatie
HR: 81 RO.
16 februari 2010
Strafkamer
nr. 09/00573
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 23 oktober 2008, nummer 21/002760-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Tilburg" te Tilburg.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 16 februari 2010.
Conclusie 08‑12‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof Arnhem heeft de verdachte op 23 oktober 2008 voor
- 1.
Medeplegen van: Moord
- 2.
Medeplegen van: Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
- 3.
Diefstal door twee of meer verenigde personen
- 4.
Poging tot: Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
- 5.
Poging tot: Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen
- 6.
Medeplegen van: Een lijk verbergen, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen
- 7.
Medeplegen van: Nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken of de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, voorwerpen waarop of waarmede het misdrijf gepleegd is of andere sporen van het misdrijf vernietigen, wegmaken, verbergen of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken en opzettelijk voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, verbergen, vernietigen, wegmaken of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken,
voor feit 7 van alle rechtsvervolging ontslagen en voor het overige veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar.
2.
Mr. W.Hendrickx, advocaat te Utrecht, heeft cassatie ingesteld. Mr. H.J. Veen, eveneens advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt over de veroordeling voor feit 1, het tweede over de veroordeling voor feit 4 en het derde over de veroordeling voor feit 6. Alle middelen komen erop neer dat het hof ten onrechte het bewijs van de onderscheiden feiten slechts heeft aangenomen op basis van de verklaringen van de getuige [getuige 1] zonder dat deze verklaringen door ander bewijsmateriaal worden ondersteund. Aldus zou art. 342 lid 262 zijn geschonden.
In zijn verkort arrest heeft het hof uitgebreide overwegingen gewijd aan het bewijs, meer bepaald aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1]. In de aanvulling op het verkort arrest heeft het hof de bewijsmiddelen opgenomen zonder deze te specificeren per bewezenverklaard feit. Dit in ogenschouw genomen en gelet op de verwantschap van de klachten in de drie middelen meen ik dat de middelen gezamenlijk kunnen worden besproken.
3.2.
Het hof heeft, voorzover hier in cassatie van belang, bewezenverklaard dat:
- ‘1.
hij op enig tijdstip in de periode van 25 juni 2006 tot en met 10 augustus 2006 te Beekbergen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en één of meer van zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer 1] vastgepakt en verwurgd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
(…)
- 4.
hij op tijdstippen, op 25 juni 2006 in de gemeente Doesburg, telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld, toebehorende aan [slachtoffer 1], en het weg te nemen geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel (te weten pincodes behorende bij een gestolen bankpas en gestolen creditcards), immers is/heeft verdachte met één of meer van zijn mededader(s):
- —
bankpas en creditcards van [slachtoffer 1] afgenomen en
- —
naar een pin/betaalautomaat gegaan en
- —
(vervolgens) creditcards/bankpas van [slachtoffer 1] in deze pin/betaalautomaat gebracht/gevoerd en
- —
(vervolgens) een pincode ingetoetst,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(…)
- 6.
hij in de periode van 26 juni 2006 tot en met 10 augustus 2006 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met anderen een lijk (zijnde het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1]), heeft verborgen met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden, dan wel de dood van deze [slachtoffer 1] te verhelen, hebbende hij verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s):
- —
deze [slachtoffer 1] naar een ontoegankelijke plek gebracht nabij de afslag Beekbergen van de snelweg A50 en
- —
dit stoffelijk overschot bedekt met takken’.
3.3.
Vooropgesteld moet worden dat de in artikel 342 lid 2 Sv neergelegde regel ‘unus testis nullus testis’ slechts geldt ten aanzien van het bewijs van de gehele tenlastelegging, niet ten aanzien van een onderdeel daarvan.2.
3.4.
De betrokkenheid van verdachte bij de feiten heeft blijkens de bewezenverklaring de vorm aangenomen van medeplegen. Medeplegen veronderstelt bewuste, nauwe en volledige samenwerking en/of gezamenlijke uitvoering. Voor medeplegen is lijfelijke aanwezigheid bij de feitelijke uitvoering van het misdrijf niet vereist mits de samenwerking van de verdachte met zijn mededaders volledig en nauw is geweest.3. Elementen voor een nauwe en volledige samenwerking kunnen zijn de intensiteit van de samenwerking, een taakverdeling, de rol in voorbereiding, uitvoering of afhandeling en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daartoe geëigende tijdstippen en aanwezigheid op belangrijke momenten.4. Als dus het bewust, nauw en volledig samenwerken uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen doordat er naast de verklaringen van [getuige 1] voldoende steunbewijs is voor deze samenwerking, is voldaan aan de in het tweede lid van artikel 342 Sv tot uitdrukking gebrachte bewijsminimum.
3.5.
Uit de bewijsmiddelen 1 tot en met 3 kan worden afgeleid dat verdachte en [getuige 1] het slachtoffer [slachtoffer 1] op zondag 25 juni 2006 in de middag te Huissen in [A] hebben ontmoet en vandaar met hem zijn vertrokken. Op 10 augustus 2006 heeft een wandelaar in een bosperceel bij de afslag Hoenderlo/Beekbergen van de Rijksweg A50 een stoffelijk overschot aangetroffen, afgedekt onder takkenbossen. Nader onderzoek leidde tot de slotsom dat het ging om [slachtoffer 1] (bewijsmiddelen 6 tot en met 9). Uit de opnames van een veiligheidscamera is gebleken dat [getuige 1] op 25 juni 2006 tussen 18:00 uur en 18:20 uur heeft getracht met creditkaarten van [slachtoffer 1] te Doesburg geld op te nemen (bewijsmiddelen 10 en 11). [Getuige 1] wordt op 10 augustus 2006 door de politie over [slachtoffer 1] gehoord en belegt daarna meteen een ontmoeting met [betrokkene 1] en verdachte (bewijsmiddelen 12 en 13). De bewijsmiddelen 14 tot en met 21 houden verklaringen in van [getuige 1], waarin deze verdachte ernstig belast. [Betrokkene 2] heeft verklaard dat zij door [getuige 1] en [betrokkene 1] is meegenomen naar de boerderij waar het slachtoffer werd vastgehouden (bewijsmiddel 27). Daar heeft zij gezien dat verdachte papieren aan het verbranden was waaronder een identiteitsbewijs. Verdachte heeft toen gezegd dat hij de nationaliteit van [slachtoffer 1] uit het bevolkingsregister wilde halen. Tevens heeft de verdachte toen een boom aangewezen en het over begraven gehad. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] is meegenomen naar een boerderij te [plaats] en daar is vastgehouden. Zijn portemonnee is daar afgepakt en daarin zaten bankpasjes (bewijsmiddel 28). Verdachte en [getuige 1] hadden volgens [betrokkene 3] nog geld tegoed van [slachtoffer 1] en zij wilden hem onder druk zetten. Daartoe hadden zij [betrokkene 1] ingeschakeld. Op maandag 26 juni 2006 hebben [betrokkene 1] en de verdachte aan [betrokkene 3] beloofd dat zij 's avonds weg zouden gaan en dat ook [slachtoffer 1] dan zou worden weggehaald. (bewijsmiddel 23). Deze [betrokkene 3] had zijn boerderij in [plaats] ter beschikking gesteld op verzoek van [betrokkene 1] en verdachte. Zij wilden daar met een ander een zakelijk gesprek hebben. Op maandag 26 juni 2006 deelde [betrokkene 1] mee dat het niet was gelukt om geld los te krijgen van [slachtoffer 1] en dat verdachte nou verder maar moest beslissen wat er moest gebeuren. Verdachte zei daarop dat [slachtoffer 1] niet meer in vrijheid kon worden gesteld, waarop [betrokkene 1] opmerkte dat niemand er achter zou komen als [slachtoffer 1] bij de boerderij zou worden begraven. [Betrokkene 3] heeft ook gezien dat verdachte papieren heeft verbrand (bewijsmiddel 24).
3.6.
Uit deze bewijsmiddelen heeft het hof kunnen afleiden dat verdachte van het begin tot het einde betrokken is geweest bij het lot van [slachtoffer 1]. Verdachte had samen met [getuige 1] geld tegoed van [slachtoffer 1], heeft de papieren van [slachtoffer 1] verbrand en heeft zich laten ontvallen dat het slachtoffer niet meer in vrijheid kon worden gesteld. Klaarblijkelijk had verdachte een belangrijke stem in het geheel en was hij nauw bij de planning en organisatie betrokken. Het hof heeft in deze andere bewijsmiddelen voldoende steun kunnen vinden voor de rol die verdachte in de verklaringen van [getuige 1] is toebedeeld.
Voor het bewijs van feit 1 en 4 worden de verklaringen van [getuige 1] bevestigd door het aantreffen van het stoffelijk overschot van het slachtoffer en de verklaringen die als bewijsmiddel 24 en 27 zijn gebezigd. Ik wijs er op dat het lichaam van het slachtoffer was overdekt met takken welke volgens [getuige 1] in bewijsmiddel 14 door verdachte daar zijn gelegd.
Over feit 4 heeft [getuige 1] verklaard, welke verklaring wordt bevestigd door de opnames van veiligheidscamera's en registraties van de pogingen om met behulp van de creditcards van het slachtoffer geld op te nemen. [Getuige 1] heeft twee keer in Doesburg een geldautomaat geprobeerd. Beide keren was verdachte daarbij aanwezig. In bewijsmiddel 17 merkt [getuige 1] op dat op de opname die de tweede keer is gemaakt de auto van verdachte te zien is.
4.
De voorgestelde middelen falen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑12‑2009
Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1998, p. 202–203; G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht (5e druk) Deventer: Kluwer 2002, p. 646; HR 7 april 1981, NJ 1981, 399; HR 9 mei 2006, LJN AV0316.
Zie 17 november 1981, NJ 1983, 84 m.nt. ThWvV (containerdiefstal), r.o. 6; HR 14 maart 1989, NJ 1989, 689, r.o. 10; HR 14 mei 1991, DD 91.298; HR 19 oktober 1993, NJ 1994, 50 m.nt. ThWvV.
Zie J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer: Kluwer 2009, 4e druk, p. 441.