Einde inhoudsopgave
De invloed van het EVRM op het ondernemingsrecht (IVOR nr. 91) 2012/3.7.3
3.7.3 De idee achter grondrechten
mr. A.J.P. Schild, datum 06-11-2012
- Datum
06-11-2012
- Auteur
mr. A.J.P. Schild
- JCDI
JCDI:ADS391201:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. Sandel 2009, p. 122.
In de discussie over de universele gelding van mensenrechten is niet zelden verwarrend dat men in de Westerse cultuur onder de term ‘mensenrechten’ steeds meer is gaan begrijpen. Een discussie over het recht op een lunchpauze kan inmiddels al in een grondrechtelijk kader worden gevoerd. In dat verband wordt wel gesproken over de inflatie van het begrip mensenrechten. Zie Fagan, p. 22.
EHRM 11 juli 2002, appl. nr. 28957/95 (Christine Goodwin t. Verenigd Koninkrijk), § 90. In de Europese public order is democratie daarbij een essentieel bestanddeel, aldus het EHRM in United Communist Party of Turkey t. Turkije (EHRM 30 januari 1998, appl. nr. 19392/92, § 28 en § 45)
In dit verband wordt ook wel onderscheid gemaakt tussen hetgeen tot de kern van de mensenrechten moet worden gerekend en hetgeen meer tot de categorie social privileges behoort: tussen hetgeen essentieel is voor de menselijke waardigheid en zaken die wenselijk zijn teneinde de menselijke waardigheid te bevorderen. Zie Fagan 2011, p. 6 e.v.
Allegaert 2005, pp. 17&18: “Concept vague pour certains, notion floue pour d’autres, ou encore imprécise, les libertés et droits fondamentaux n’ont jamais été définis de façon essentielle. Aussi, leur « invention» procède-t-elle d’une « opération d’extraction» parfois digne du « bricolage casuistique». En effet, ces principes généraux se sont étoffés et affinés progressivement à travers « la quête permanente de leur reconnaissance». Ce qui fait qu’ un droit ou une liberté est ou deviendra « fondamental(e)» réside dans la reconnaissance de sa dimension universelle, exprimât un valeur essentielle de l’intérêt ainsi juridiquement protégé. A ce titre, le fondement idéologique des libertés et droits fondamentaux repose sur la philosophie des droits de l’homme définis comme des droits subjectifs que la conscience collective ressent comme indispensable au respect dû à la dignité de la personne humaine.”
Geen enkel belang kan als fundament dienen van een moraal, aldus Kant.1 Het belang dat wordt gekozen is namelijk steeds een subjectieve keuze van de persoon. Is er ook een belang denkbaar dat niet afhankelijk is van een keuze, maar omwille van zichzelf dient te worden gerespecteerd? Dat is volgens Kant de mens zelf. De categorische imperatief schrijft voor (in één van de formuleringen) dat men andere mensen niet als een object voor eigen doelen mag gebruiken, maar steeds als een doel op zich dient te beschouwen. Men mag de humaniteit van de ander niet ontkennen. Grondrechten zou men kunnen beschouwen als de praktische uitwerking van deze gedachte.
Grondrechten beogen een minimumniveau van respect voor de humaniteit van alle mensen te waarborgen. Deze verbondenheid van grondrechten aan een notie van humaniteit die alle mensen delen is de reden dat het moeilijk voorstelbaar is dat grondrechten (naar hun kern genomen) ook anders kunnen luiden. Daarin schuilt ook de aanspraak op ‘universele gelding’ voor grondrechten. Het is vrijwel niet mogelijk de universele gelding van grondrechten, in hun basale vorm, ter discussie te stellen zonder ook de gedachte op te geven dat alle mensen recht hebben op een bepaald niveau van vrijheid en respect.2
Grondrechten beogen ons besef van een gedeelde humaniteit in alle mensen in praktische zin te realiseren. Het EHRM heeft ook benadrukt dat het EVRM bedoeld is om de menselijke waardigheid te beschermen.3 Daarmee ontstaat de vraag wat de bescherming van onze ‘humaniteit’ eigenlijk vergt. Waar liggen de grenzen? Een recht op family life omvat het recht op vrije partnerkeuze, maar omvat het ook het recht om een hond mee te mogen nemen naar het bejaardentehuis?4
De contouren van grondrechten zijn niet altijd met vaste hand te omlijnen, aldus ook Allegaert, die de jurisprudentie van het EHRM typeert als bricolage casuistique.5 Wanneer het EHRM zijn uitspraken wijst met de idee van de persoonlijke waardigheid als referentiepunt, valt de jurisprudentie van het EHRM dan nog enigszins te voorspellen?