Hof Arnhem, 18-09-2008, nr. 21-004082-07
ECLI:NL:GHARN:2008:BF3699
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
18-09-2008
- Zaaknummer
21-004082-07
- LJN
BF3699
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2008:BF3699, Uitspraak, Hof Arnhem, 18‑09‑2008; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BL8793
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BL8793, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 18‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Een militair is opzettelijk, ongeoorloofd afwezig geweest, waardoor hij een reis naar Afghanistan niet heeft meegemaakt. Straftoemeting: Handhaving dienplicht – Onvoorwaardelijke vrijheidsstraf
Partij(en)
Parketnummer: 21-004082-07
Uitspraak d.d.: 18 september 2008
TEGENSPRAAK
GERECHTSHOF TE ARNHEM
militaire kamer
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire kamer van de rechtbank Arnhem van 1 oktober 2007 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats, adres],
eertijds soldaat der 1e klasse,
[eenheid]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 september 2008 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr B.D.W. Martens, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
- 1.
hij als militair op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6
april 2006 tot en met 17 mei 2006, te of nabij [plaatsnaam], in elk geval in Nederland, heeft geweigerd en/of opzettelijk heeft nagelaten iedere dienst, van welke soort ook, te verrichten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk - na te zijn aangewezen als deelnemer aan de missie in Afghanistan - een of meerdere malen te kennen gegeven aan (onder meer) 1e luitenant [A] (verdachtes compagniescommandant) en/of 1e luitenant [B] (verdachtes pelotonscommandant) en/of luitenant-kolonel [C] (verdachtes bataljonscommandant) dat hij, verdachte, weigerde (nog langer) van het/de uit te zenden onderdeel/missie naar Afghanistan deel uit te maken, althans geweigerd naar Afghanistan te (zullen) gaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij als militair, in tijd van vrede, in of omstreeks de periode van 26 april
2006 tot en met 3 mei 2006 van verdachtes te of nabij [plaatsnaam], in elk geval in Nederland, gelegen onderdeel, opzettelijk,althans in ernstige mate nalatig, ongeoorloofd afwezig is geweest, waardoor verdachte een reis naar of van een of meer plaatsen buiten het Koninkrijk of
naar een of meer plaatsen in een ander rijksdeel te weten, Afghanistan, althans (een) zodanige plaats(en) en die naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, bevolen was, niet (geheel) heeft meegemaakt.
- 2.
hij als militair, in tijd van vrede, in of omstreeks de periode van 29 mei
2006 tot en met 2 juli 2006 van verdachtes te of nabij [plaatsnaam], in elk geval in Nederland, gelegen onderdeel opzettelijk, althans in ernstige mate nalatig, ongeoorloofd afwezig is geweest gedurende langer dan dertig dagen, in ieder geval langer dan vier dagen, althans in
genoemd tijdvak of een gedeelte daarvan gedurende een of meer perioden van langer dan dertig dagen, in elk geval langer dan vier dagen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
- 1.
subsidiair.
hij als militair, in tijd van vrede, in de periode van 26 april 2006 tot en met 3 mei 2006 van verdachtes te of nabij [plaatsnaam], gelegen onderdeel, opzettelijk, ongeoorloofd afwezig is geweest, waardoor verdachte een reis naar een plaats buiten het Koninkrijk te weten, Afghanistan, die naar hij wist, bevolen was, niet heeft meegemaakt.
- 2.
hij als militair, in tijd van vrede, in de periode van 29 mei 2006 tot en met 2 juli 2006 van verdachtes te of nabij [plaatsnaam], gelegen onderdeel opzettelijk, ongeoorloofd afwezig is geweest gedurende langer dan dertig dagen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair overweegt het hof dat verdachte heeft verklaard dat hij wist dat hij aangewezen was voor de missie in Afghanistan en dat hij op de hoogte was van de datum waarop de verplaatsingsuitrusting diende te worden ingeleverd . Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat hij tijdens zijn inschepingsverlof telefonisch bereikbaar moest zijn, maar dat hij niets heeft gedaan om voor zijn commandant bereikbaar te zijn en ook zelf niets heeft gedaan om contact te krijgen met zijn onderdeel .
Verdachte is niet op zijn onderdeel verschenen om zijn verplaatsingsuitrusting in te leveren en evenmin op de vliegbasis Eindhoven voor het vertrek naar Afghanistan .
Verdachte heeft zich, door aldus te handelen, schuldig gemaakt aan opzettelijke ongeoorloofde afwezigheid en daardoor een bevolen reis niet meegemaakt.
Ten aanzien van feit 2 gaat het hof van het volgende uit.
Verdachte heeft op 22 mei 2006 aan zijn onderdeel doen weten dat hij zodanig geblesseerd was geraakt bij het voetballen, dat hij niet kon lopen.
Op 25 mei 2006, drie dagen later dus, zou hij volgens zijn eigen verklaring op zijn onderdeel zijn geweest .
Op 29 mei 2006 had verdachte een afspraak bij de Maatschappelijke Dienst Defensie te [plaatsnaam]. Verdachte is daar toen niet verschenen. Hij was ook niet bereikbaar voor zijn commandant .
De vader van verdachte heeft verklaard dat hij verdachte één of twee weken nadat deze geblesseerd was geraakt telefonisch ziek heeft gemeld. Het onderdeel van verdachte was toen op oefening .
Op 2 juli 2006 werd verdachte in [plaatsnaam] aangehouden terzake van openlijke geweldpleging .
Ingevolge het bepaalde in artikel 114, derde lid, van het Wetboek van Militair Strafrecht wordt onder ongeoorloofde afwezigheid mede verstaan de afwezigheid van de militair zolang deze nalatig is in de uitvoering van de door Ons opgelegde verplichtingen of de door Onze
Minister vastgestelde regelen voor het geval van verhindering tot dienstverrichting.
Artikel 2, derde lid, van de Regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel bepaalt dat in het (telefonische) ziekmeldingsgesprek de werknemer aan zijn directe chef de volgende informatie verstrekt:
- a.
het adres waarop de zieke verblijft en het telefoonnummer waaronder hij bereikbaar is;
- b.
de reden van zijn afwezigheid;
- c.
de vermoedelijke duur van de afwezigheid;
- d.
de stand van zaken betreffende de (voortgang) van zijn werkzaamheden.
Artikel 2, zesde lid, van de Regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel bepaalt dat de werknemer zijn arbeid geheel of gedeeltelijk hervat zodra hij daartoe in staat is of zodra hij daartoe van de commandant, na inwinning van het advies van de ARBO-dienst, de opdracht krijgt. De commandant volgt dat advies, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om daarvan in het dienstbelang af te wijken. Naar aanleiding van de hervatting van zijn arbeid vindt, zulks ter beoordeling van de commandant, een werkhervattingsgesprek plaats.
Als verdachte op 22 mei 2006 al zodanig geblesseerd zou zijn geweest dat hij niet kon lopen, dan was dit, gelet op zijn eigen verklaring dat hij op 25 mei 2006 op zijn onderdeel is geweest, met ingang van 25 mei 2006 in ieder geval niet langer het geval. Reeds door zich met ingang van die datum niet op zijn onderdeel te melden, was verdachte ongeoorloofd afwezig. Bovendien is ook sprake van ongeoorloofde afwezigheid omdat verdachte zich niet heeft gehouden aan de voorschriften van de Regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Desertie, in tijd van vrede gepleegd.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Desertie, in tijd van vrede gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Uit de beschikbare stukken, in het bijzonder ook de over verdachte uitgebrachte rapportages, is niet aannemelijk geworden dat verdachte dienstongeschikt was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten. Voorzover de raadsman een verzoek heeft gedaan tot een nader onderzoek naar de dienstongeschiktheid of de (on)toerekeningsvatbaarheid van verdachte, acht het hof de noodzaak daartoe niet aanwezig. Het verzoek zal worden afgewezen.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld wegens het als militair opzettelijk nalaten iedere dienst, van welke soort ook, te verrichten en desertie tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De militaire kamer van de rechtbank Arnhem heeft de verdachte veroordeeld wegens (telkens) desertie, in tijd van vrede gepleegd, tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens (telkens) desertie, in tijd van vrede gepleegd, tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof vindt in het verwijtbare gedrag van verdachte aanleiding tot het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur.
Daarbij is het hof van oordeel dat het de militair in het algemeen niet vrij staat naar believen uitzending te weigeren of zelf te bepalen welke diensten hij wel of niet wil verrichten. Het bij de handhaving van deze norm gemoeide belang van de krijgsmacht acht het hof dermate zwaarwegend dat, afgewogen tegen de persoonlijke belangen van verdachte, het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een duur zoals gevorderd door de advocaat-generaal passend is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, en artikel 100 van het Wetboek van Militair Strafrecht
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af het verzoek tot nader onderzoek naar de dienstongeschiktheid en toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr R. van den Heuvel, voorzitter,
mr A. van Waarden, lid, en commandeur (A) (tit.) mr R.R.H. Laurens, militair lid,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 18 september 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.