Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het eind proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, District Regionale Recherche-Zeden, proces-verbaalnummer 2018103802, onderzoek ‘OBRBC180084 BLOCH’, sluitingsdatum 18 juli 2018, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 252. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Hof 's-Hertogenbosch, 07-06-2021, nr. 20-003737-18 (promis)
ECLI:NL:GHSHE:2021:1890
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
07-06-2021
- Zaaknummer
20-003737-18 (promis)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:1890, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 07‑06‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1027
Uitspraak 07‑06‑2021
Inhoudsindicatie
publiceren in verband met ingesteld cassatieberoep
Parketnummer : 20-003737-18
Uitspraak : 7 juni 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 26 november 2018 met parketnummer 01-865066-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 01-151655-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
thans uit anderen hoofde gedetineerd te Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis, onder aanvulling van de gronden, zal bevestigen, met inbegrip van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, maar met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende:
‒ de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 3 jaren en met de bijzondere voorwaarden van een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor [woonplaats] ;
‒ de vordering van de benadeelde partij geheel zal toewijzen tot een bedrag van
€ 5.373,73, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit en, in verband daarmee, niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding en afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Subsidiair, in het geval van een veroordeling, heeft de verdediging het hof verzocht om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten en aan hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijke straf onder de bijzondere voorwaarden die de rechtbank heeft bepaald. De verdediging heeft daarbij verzocht aan de verdachte geen locatieverbod op te leggen en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot een contactverbod met het slachtoffer. Voorts heeft de verdediging verzocht om de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk af te wijzen dan wel de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2018 te Neerkant, althans in het arrondissement Oost-Brabant, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de mond van die [benadeelde] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of zich (aldus) door die [benadeelde] laten pijpen en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat hij, verdachte,
‒ die [benadeelde] (onder valse voorwendselen) naar zijn, verdachtes, woning heeft laten komen en/of
‒ (vervolgens) die [benadeelde] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft getoond en/of voorgehouden en/of
‒ (daarbij) dreigend tegen die [benadeelde] heeft gezegd: 'nu ga je doen wat ik zeg', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
‒ die [benadeelde] (onder dreiging van voornoemd mes) naar de slaapkamer heeft meegenomen en/of
‒ (vervolgens) die [benadeelde] (met kracht) op bed heeft geduwd/gegooid en/of
‒ (vervolgens) dreigend tegen die [benadeelde] heeft gezegd: 'kleed je uit', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
‒ (vervolgens) naakt op die [benadeelde] is gaan liggen en/of
‒ (aldus) voor die [benadeelde] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 mei 2018 te Neerkant, door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid, [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de mond van die [benadeelde] gebracht en gehouden en zich (aldus) door die [benadeelde] laten pijpen en bestaande die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte,
‒ die [benadeelde] onder valse voorwendselen naar zijn, verdachtes, woning heeft laten komen en
‒ vervolgens die [benadeelde] een mes heeft getoond en voorgehouden en
‒ daarbij dreigend tegen die [benadeelde] heeft gezegd: 'nu ga je doen wat ik zeg', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
‒ die [benadeelde] onder dreiging van voornoemd mes naar de slaapkamer heeft meegenomen en
‒ vervolgens dreigend tegen die [benadeelde] heeft gezegd: 'kleed je uit', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
‒ vervolgens naakt op die [benadeelde] is gaan liggen en
‒ aldus voor die [benadeelde] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen1.
1. Het proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina’s 43-51, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde] :
(pagina 43)
Waar kom je vandaag aangifte van doen?
Dat hij mij bedreigd heeft met een mes. Hij heeft veel dingen gezegd waar ik heel bang van ben, hij heeft mij ook verkracht.
(pagina 44)
Tegen wie kom je aangifte doen?
(…) Hij woont op de [adres] , het huis wat ik heb aangewezen tijdens het informatieve gesprek.
Wat is er precies gebeurd en wanneer is dat gebeurd?
Het was maandagavond 28 mei 2018. Ik kwam van een vergadering, die was iets voor 22.00 uur afgelopen. Ik ging op de fiets naar huis en daar stond een man buiten en die riep héhéhé meisje. Ik fietste voorbij en ben omgedraaid. Hij zei: ik heb een vraag. Ik heb een cadeau gekocht voor mijn vriendin en ik wil weten wat je daarvan vindt. Ik moest daar om lachen. Hij zei dat hij onzeker was en dat ze nog pas met elkaar gingen en dat hij geen fouten wilde maken. Ik zei dat hij daar zelf wel over na kon denken. Op dat moment kwam mijn schoonzus voorbij. Hij vroeg of ik kwam kijken. Ik vroeg wat het was. Hij zei een sieraad of iets groots, hij was een beetje wazig. Ik zei: “laat het me zo maar zien”. Nee, hij zei dat het groot was. (…) Ik zei dat ik in [woonplaats] woonde en dat ik niet bij vreemde mannen naar binnen wilde. Ook zei ik: “niet dat ik je niet vertrouw, maar ik vind het gek om zomaar naar binnen te gaan”. Hij of ik zei: “dan laat ik de voordeur open”. Ik liep voorzichtig naar binnen. (…) Ik liep verder het huis binnen. Ik stond in de deur tussen het halletje en de keuken en toen viel de voordeur dicht. Ik zei dit ook. Toen kwam hij eraan met een mes en hij (…) had zijn mes in zijn rechterhand en deed zijn arm om mij heen ter hoogte van mijn keel. (…) Hij zei: “nu doe je wat ik zeg”. Ik begon te gillen. Hij zei: niet schreeuwen, niet gillen. In dat halletje zat ook de trap omhoog. Hij liep met zijn mes om mijn keel achter mij omhoog. Hij stuurde mij gelijk naar een slaapkamer. Ik moest op een bed gaan liggen. (…) Hij zei “Kleren uit”. Ik heb twee hemdjes en een bh uitgedaan en mijn onderbroek, mijn rokje deed ik omhoog over mijn buik heen.
Hij zei: je gaat vanaf nu doen wat ik zeg. Ik vroeg: wanneer mag ik gaan. Hij zei: als je lief bent geweest. (…) Hij zei dat ik niet mocht gillen en wees dat er een raam open stond. Hij deed ook zijn kleren uit. (…)
Hij kwam op mij liggen. (…) Hij schoof omhoog met zijn benen langs mijn schouders. Hij stak zijn penis in mijn mond, dat ging heel snel. Hij kwam ook snel klaar en ik moest dat ook gelijk doorslikken. Hij zei toen: je gaat naar je pappie en mammie en alles vertellen en daar huilen. Hij zei: ik ga je in stukken snijden en in de tuin begraven. Ik zei dat ik toch gedaan had wat hij zei en dat ik niks ging vertellen. Hij vroeg of hij mij kon vertrouwen. Hij zei: ik weet waar je woont (...). Hij zei: als de politie binnen nu en een uur hier staat doe ik jou of je familie iets aan. Ook als ik vast zit stuur ik mijn vrienden, die doen jou iets aan. Ik zei alleen maar: je kunt mij vertrouwen, ik zeg het tegen niemand, ik ga zo gewoon naar huis. En op dat moment denk je ook dat je dat doet, want je wilt gewoon zo snel mogelijk weg.
(…)
Hij zei op een gegeven moment: “ga naar beneden”. Ik vroeg of hij voor mij de trap af wilde lopen en dat deed hij ook. Hij draaide halverwege om en dreigde nog een keer dat als ik het zou vertellen dat hij mij en mijn familie iets aan zou doen. Hij maakte de voordeur open en toen mocht ik gaan van hem. (…) [Ik ben] heel hard naar huis gefietst. En toen was ik thuis.
Ik dacht: wat is er nu allemaal gebeurd. Ik heb op een blaadje staan wat hij allemaal heeft gezegd. Ik wilde het niet vergeten en wil er ook niet meer aan denken.
(pagina 45)
Ik heb dit woensdagavond opgeschreven. (…)
Aangeefster pakt een boekje en leest voor en zegt dat ze eigenlijk alles wel heeft benoemd. Oh ja, hij zei ook nog: ik heb drugs gebruikt en ik doe alles waar ik zin in heb. (…)
Ik kwam maandagavond thuis en toen heb ik het heel globaal tegen [getuige 1] (het hof begrijpt telkens: haar vriend [getuige 1]) verteld. Ik zei dat niemand het mocht weten omdat ik dat beloofd had.
Toen ik thuis kwam heb ik mijn fiets op de oprit gezet, normaal zet ik de fiets altijd via de roldeur binnen, maar ik ging nu gelijk naar binnen. [getuige 1] zag gelijk dat er iets was. Ik zei tegen hem dat ik verkracht en bedreigd was en vertelde hem in het tuinhuis heel kort wat er was gebeurd. [getuige 1] was kwaad. Ik zei dat ik kapot was en wilde slapen en morgen mijn ding wilde gaan doen. Ik zei dat ik bang was en dat hij had gezegd dat als er binnen nu en 1 uur politie voor de deur stond dat hij dan iets zou doen. We hebben toen nog binnen op de bank gezeten en gezegd dat ik morgen een gesprek zou aanvragen op mijn werk en dat we dan verder zouden zien. [getuige 1] was kwaad en ik zei dat ik bang was en wilde niet naar de politie. (…)
Die nacht heb ik bijna niet geslapen. In de ochtend is [getuige 1] naar het werk gegaan en ik wilde ook naar [mijn] werk gaan. (…) Ik ben toen heel vroeg naar het werk gegaan omdat ik niet alleen thuis wilde zijn. Ik dacht dat het toen wel ging, maar in de auto ging het helemaal niet, ik brak en moest huilen. Op het werk huilde ik ook alleen maar. Op het werk had ik een fijn gesprek met de directrice, ze zei dat ik aangifte moest doen.
(…)
(pagina 46)
Waar ging hij naartoe toen jij in de deur van de hal en de keuken stond?
Hij loopt linksaf de keuken in. Op dat moment hoorde ik de voordeur dichtvallen. Ik liep terug naar de voordeur omdat ik die open wilde maken en toen kwam hij achter mij aan en had hij een mes.
Wanneer zag jij dat mes?
Ik liep naar de voordeur, hij zei: “vanaf nu ga je doen wat ik zeg” en toen was gelijk dat mes er. Hij hield het mes in zijn rechterhand, onderhands, hij (…) had het mes bij mijn keel. (…)
(pagina 47)
Hoe hield hij het mes bij je keel?
Het snijgedeelte was bij mijn keel.
Hoe groot was de afstand tussen jouw keel en het mes?
Een paar centimeter.
(pagina 48)
Heb jij gegild?
Ja, beneden heel even en boven een angstkreet. (…) Hij reageerde heel kwaad toen ik gilde. Hij zei iets van: kop dicht.
Je ligt op bed en dan?
Hij kwam op mij liggen. (…) Hij stak zijn penis in mijn mond. (…) Hij zat stil en ik moest doen, bewegen. Daarna begon hij te bewegen en was hij zo klaar.
(pagina 49)
Waardoor stopte het?
Hij was klaargekomen, zijn sperma kwam in mijn mond, ik heb dat meteen doorgeslikt, het gebeurde heel snel. Toen ging hij terug omlaag, ik weet het niet…
Wat weet je wel weer?
Dat hij weer met het mes bij mijn keel zat. Ik zei dat ik lief geweest was en gedaan had wat hij wilde en of ik nu mocht gaan. Toen begon hij dat hij mij in stukken kon snijden en mij in de tuin kon begraven.
(…)
Op een gegeven moment gingen we weer terug naar de overloop. Hij zei toen: naar beneden. Hij stond naast mij. Ik vroeg of hij voor mij wilde lopen en dat deed hij ook, daar was ik blij om. Ik was namelijk bang dat hij het mes in mijn rug zou steken. Hij had het mes nog steeds in zijn hand. Hij liep een paar treden voor mij, hij draaide zich om en zei hoe weet ik nou zeker dat je niks zegt en hield het mes naar mij gericht. Ik probeerde rustig te blijven en zei dat ik dat echt niet zou doen. (…) Hij deed toen de voordeur open en toen mocht ik gaan.
2. Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, doorgenummerde dossierpagina’s 37-41, voor zover inhoudende als verklaring/opmerking van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pagina 37)
Informatie over het gesprek met [benadeelde] .
Datum gesprek: 29 mei 2018
(pagina 38)
Opmerking verbalisanten: Aan het slachtoffer wordt gevraagd of zij middels Google Maps en streetview aan kan wijzen om welke woning het gaat in de straat [adres] . De straat [adres] wordt opgezocht in Google Maps. Hierna bekijkt zij de straat met behulp van streetview. Uiteindelijk wees zij het pand [locatie] aan en zei dat dit honderd (100) % zeker de woning was waar zij binnen was gegaan (het hof begrijpt: op maandagavond 28 mei 2018).
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige, doorgenummerde dossierpagina’s 112-115, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 1] :
(pagina 112)
Ik zat (het hof begrijpt: op maandagavond 28 mei 2018) in het tuinhuis achter in de tuin. (…) [benadeelde] kwam thuis van de vergadering. Ze trilde helemaal en was in paniek. Ze huilde niet. Dat vond ik wel vreemd. Ik heb haar vaker verdrietig gezien, of dat ze iets eng heeft gevonden en dan zag ik altijd wel tranen. Dit gedrag herkende ik niet. Er was iets gebeurd. Ik vroeg aan haar wat er was. Ik vroeg een paar keer wat er aan de hand was. Ze wilde dit niet zeggen. Ze vroeg mij of ik beloofde dat ik niks zou doen. Ik heb haar dit beloofd. Zij zei mij toen dat ze net verkracht was. Ze zei dat ze iemand heeft moeten pijpen. Ik heb gevraagd waar dit was gebeurd. (…) Ze zei mij dat het in [de straat] [adres] was gebeurd. (…) [benadeelde] was bang dat ik iets zou doen.
(pagina 113)
[benadeelde] vertelde dat ze op straat was aangesproken door iemand. Hij vertelde dat hij een cadeau had gekocht voor zijn vriendin en vroeg of ze wilde kijken. (…) Ze vertrouwde het niet maar die man zei dat ze hem wel kon vertrouwen omdat dit [woonplaats] is. Ze is toch mee naar binnen gegaan. (…) Hij richtte een mes op haar. Ze werd gedwongen hem te pijpen.
(…)
Ergens in het gesprek zijn we naar binnen gegaan en zijn we op de bank gaan zitten met alle deuren op slot. (…) Ze vertelde dat ze hem had beloofd dat ze niks zou zeggen. Hij is schijnbaar heel boos geworden en heeft gezegd dat [hij] haar af zou maken en haar familie iets zou doen als ze naar de politie zou gaan. (…) Hij zei dat hij wist waar ze woonde en dat ze er geen politie bij mocht halen. (…) [benadeelde] durfde geen politie stappen te ondernemen (…). Dit was omdat ze bang was. Ik vroeg haar hoe het kwam dat ze niet huilde. Ze zei dat ze opgelucht was en blij was dat ze daar weg was en er nog was.
(…)
Aangekomen op school (hof: de volgende dag) heeft ze het aan de directrice en aan meerdere collega’s verteld en kwamen de emoties. Ze besefte toen pas wat er gebeurd was en hoe erg dat was.
(pagina 114)
Wanneer zou het voorval plaatsgevonden hebben?
Maandagavond 28 mei (het hof begrijpt: in het jaar 2018) had ze een vergadering tot 22.00 uur. Ik denk dat ik haar rond 22.30 - 22.45 uur thuis heb zien komen.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige, doorgenummerde dossierpagina’s 124-125, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 1] , wonende te [adres] :
(pagina 125)
Wat weet u van hetgeen er zich op 28 mei 2018 heeft afgespeeld in/nabij de woning [adres] ?
(…) Ik stond die avond, 28 mei, om 22.00 uur achter in mijn garage. Ik had de deuren open. Ik hoorde (…) een jongen en een meisje. Ik denk dat de jongen [verdachte] was (het hof begrijpt: verdachte [verdachte]). (…) Op een gegeven moment hoorde ik de vrouwenstem 3 keer keihard gillen. Dat was echt noodweer, paniek. Op dat moment, 22.01 uur, heb ik een app bericht gestuurd naar [getuige 2] (het hof begrijpt: de vrouw van de getuige, [getuige 2]). (…) Toen was het stil (…). Ik heb nog even getwijfeld of ik naar de buren moest gaan om te kijken wat er aan de hand was.
5. Het proces-verbaal van verhoor getuige door de raadsheer-commissaris d.d. 5 november 2019, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 1] :
Mijn woning is een vrijstaande woning met aan de achterkant een tuin die deels grenst aan de toenmalige woning van [verdachte] en [getuige 3] . (…) Ik was op 28 mei 2018 voor in mijn garage bezig. (…) De deuren ervan stonden open. Ik hoorde toen drie noodkreten, waarvan ik eigenlijk wel zeker ben dat die kwamen vanuit het huis van de buren. (…) Het was een vrouwenstem die ik niet thuis kon brengen. Ik hoorde deze kreten rond 22:00 uur. (…)
Het waren echt noodkreten, ze klonken echt als een laatste redmiddel. (…)
Bij de politie spreek ik over drie keiharde gillen. (…) Ik heb minimaal twee kreten gehoord (…).
6. Het proces-verbaal van verhoor getuige door de raadsheer-commissaris d.d. 5 november 2019, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige 3] :
Ik had met [verdachte] een relatie vanaf eind 2015 tot kort na zijn aanhouding. Hij was verslaafd aan de cocaïne. (…) U vraagt mij naar zijn gedrag na het gebruik van cocaïne. (…) Na gebruik kon hij ook behoorlijk agressief zijn. (…)
Onze huizen waren redelijk gehorig. Als de buurman bijvoorbeeld achter in zijn garage bezig was met zijn auto’s en de deuren van die garage waren dicht, dan hoorden wij dat in huis. (…)
7. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, op 13 augustus 2018 in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , beiden brigadier van politie Eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Thematische Opsporing, Team Zeden, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte] , wonende te [locatie] :
Wat wil je verklaren?
We hebben even staan praten. (…) Toen is ze binnengekomen in de hal (…). (…) Ik had vier dagen drugs gebruikt. (…) We zijn naar boven gegaan. Zij heeft zich uitgekleed, (…), zij lag op bed. Ik had mijn kleren uitgedaan, mijn broek uitgedaan, (…) ze heeft mij oraal bevredigd. (…)
Was je klaar gekomen tijdens de seks?
Ja.
Waar is de sperma gebleven?
In haar mond.
8. De verklaring van de verdachte [verdachte] zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 12 november 2018 en opgenomen in het proces-verbaal van die zitting, voor zover inhoudende:
Ik had die dag (het hof begrijpt: 28 mei 2018) mijn hond uitgelaten en stond nog buiten bij de deur van mijn woning (het hof begrijpt: aan de [adres]). Een vrouw die ik niet kende (…) heb ik toen [mijn woning] binnen gelaten. (…) (…) Ik was flink onder invloed van drugs. Ik had vier dagen lang cocaïne gebruikt. (…) We zijn (…) naar boven gegaan. (…) Ik ben voor het bed gaan staan. Zij lag op bed (…). Zij heeft mij (…) oraal bevredigd.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verklaring van de verdachte misschien niet waarschijnlijk is, maar wel als geloofwaardig moet worden aangemerkt en steun vindt in het dossier. De door aangeefster [benadeelde] afgelegde verklaringen dienen daarentegen als ongeloofwaardig en onbetrouwbaar ter zijde te worden geschoven, nu deze te veel significante discrepanties en tegenstrijdigheden bevatten en op belangrijke punten onvoldoende gedetailleerd zijn. Voorts bevat het dossier onvoldoende feitelijk steunbewijs voor haar verklaring. De waarnemingen van haar vriend [getuige 1] zijn gekleurd met zijn ervaringen na ‘disclosure’ en bevatten bovendien een discrepantie (met betrekking tot de vraag hoe de verdachte kennis heeft gekregen van het adres van aangeefster). Ook de verklaringen van de buren van de verdachte kunnen niet tot steunbewijs dienen. Bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs, dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Alvorens de verweren van de verdediging te bespreken ziet het hof aanleiding om ambtshalve in te gaan op het ondervragingsrecht van de verdediging en de vraag of er voldoende compenserende maatregelen zijn getroffen.
Het ondervragingsrecht van de verdediging en compenserende maatregelen
Bij e-mailbericht van 11 december 2018 heeft mr. S.G.H. van de Kamp, destijds raadsvrouw van de verdachte, onderzoekswensen ingediend. Hierbij werd onder meer verzocht tot het horen van aangeefster.
Bij e-mailbericht van 27 juni 2019 heeft mr. B. Sommen, de advocaat van aangeefster, bericht dat aangeefster niet kan worden gehoord, gelet op haar (geestelijke) gezondheid en haar welzijn. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft mr. Sommen gewezen op een brief van [therapeut] , psychosociaal therapeut bij [praktijk] , waarin kenbaar wordt gemaakt dat sinds het verzoek tot het horen van aangeefster de post-traumatische klachten weer zijn toegenomen.
Ter terechtzitting van 16 december 2019 heeft het hof besloten om de stukken in handen te stellen van de raadsheer-commissaris teneinde een deskundige te benoemen ter beantwoording van de vraag of de gezondheid of het welzijn van aangeefster door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting, dan wel bij de raadsheer-commissaris in gevaar wordt gebracht en eventueel welke maatregelen in het kader van de bescherming van de gezondheid of het welzijn van aangeefster kunnen worden getroffen indien beslist zal worden dat aangeefster gehoord zal worden.
De door de raadsheer-commissaris benoemde deskundige, drs. S. Labrijn, GZ-psycholoog, heeft op 7 mei 2020 geconcludeerd dat de psychische gezondheid en het welbevinden van aangeefster in gevaar worden gebracht als zij opnieuw verklaringen moet afleggen.
Gezien de conclusie van de deskundige is ter terechtzitting van het hof op 3 augustus 2020 het verzoek om aangeefster als getuige te horen afgewezen omdat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van aangeefster door het afleggen van een getuigenverklaring in gevaar wordt gebracht en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om aangeefster als getuige te kunnen ondervragen (pagina 7 van het proces-verbaal van de zitting).
Het hof ziet geen aanleiding om op deze eerder genomen beslissing van het hof om aangeefster niet te horen terug te komen. Door de deskundige Labrijn is meerdere keren met aangeefster gesproken. Ook werd met de vriend van aangeefster gesproken, de heer [vriend aangeefster] , en met [therapeut] , therapeute bij [praktijk] . De deskundige rapporteert dat aangeefster kampt met een scala van klachten die trauma-gerelateerd zijn en dat sprake is van een zeer sterke neiging prikkels die haar herinneren aan het trauma te vermijden omdat deze haar pijnlijk en intrusief ontregelen en zij tracht controle te krijgen waar zij die was kwijtgeraakt. Er is sprake van overmatige waakzaamheid, schrikachtigheid en alertheid. Prikkels die haar herinneren aan het trauma veroorzaken in significante mate lijden. Op basis van het testonderzoek, de gesprekken met aangeefster en de informatie van haar vriend, aangevuld met de informatie van haar psychotherapeute, concludeert de deskundige dat er sprake is van een posttraumatische stressstoornis. De deskundige merkt daarbij op dat de informatie van aangeefster, de referenten en uit het testonderzoek consistent is en imponeert als authentiek en dat er geen aanwijzingen zijn dat er sprake zou kunnen zijn van nabootsing of van overdrijving/ etalering van klachten en problemen (pagina 9-10 onderzoeksrapport). De deskundige concludeert dat de psychische gezondheid en het welbevinden van aangeefster in gevaar worden gebracht als zij opnieuw verklaringen moet afleggen. Het betekent terugval in spanningen, herbeleving (intrusieve herinneringen aan het trauma die afschuw oproepen en die haar ontregelen) en meer lijdensdruk doordat de symptomen van de geconstateerde posttraumatische stressstoornis zullen toenemen. Herstel zal langer op zich laten wachten. Dit gaat gepaard met ernstig psychisch lijden.
Hetgeen uit de bevindingen en conclusies van de deskundige naar voren komt levert gegronde redenen op om aangeefster niet te horen of te doen horen, zoals eerder door het hof is beslist, ook niet middels het indienen van schriftelijke vragen.
Door het hof is ter terechtzitting van 9 juli 2019 besloten om het verzoek van de verdediging tot het horen van [vriend aangeefster] (de partner van aangeefster), [getuige 3] (de toenmalige partner van verdachte) en [getuige 1] en [getuige 2] (de toenmalige buren van de verdachte), toe te wijzen (pagina 4 van het proces-verbaal van de zitting). De getuigen zijn door de raadshaar-commissaris gehoord in aanwezigheid van de verdediging, waarbij de verdediging vragen heeft kunnen stellen aan de getuigen teneinde de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te kunnen toetsen.
Voorts zijn de geluidsopnames van de verhoren van aangeefster aan de verdediging ter beschikking gesteld. De raadsvrouw heeft de geluidsopnames van de aangifte beluisterd en ter terechtzitting van het hof van 3 augustus 2020 opgemerkt dat het proces-verbaal van aangifte weliswaar enigszins een samenvatting is van hetgeen blijkens de geluidsopnames is besproken maar dat het proces-verbaal en de opnames in grote mate met elkaar overeenkomen en dat er geen discrepanties zijn aangetroffen.
Op die zitting heeft de voorzitter kenbaar gemaakt dat, indien het verzoek tot het horen van aangeefster zou worden afgewezen, compensatie zou kunnen bestaan uit het beluisteren van bepaalde fragmenten door het hof. De verdediging heeft naar aanleiding van deze opmerking naar voren gebracht dat hier bij de inhoudelijke behandeling van de zaak zo nodig op wordt teruggekomen. Het hof merkt op dat bij de inhoudelijke behandeling van de zaak de verdediging hier niet meer op is teruggekomen, zodat het hof het ervoor houdt dat de processen-verbaal inhoudende de verklaringen van aangeefster een adequate weergave vormen van hetgeen zij heeft verklaard en de verdediging geen aanleiding heeft gezien om bepaalde fragmenten van de verhoren van aangeefster door het hof te laten beluisteren als compensatie voor het niet horen van aangeefster. Door de verdediging zijn ook geen andere verzoeken gedaan om het niet kunnen horen van aangeefster te kunnen compenseren.
Het hof overweegt dat met het horen van de getuigen [vriend aangeefster] , [getuige 3] , [getuige 1] en [getuige 2] en het beschikbaar stellen van de geluidsopnames van de verhoren van aangeefster aan de verdediging sprake is van een voldoende compensatie voor het ontbreken van de gelegenheid om aangeefster te ondervragen.
De betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [benadeelde]
Op 29 mei 2018 vond met aangeefster een informatief gesprek zeden plaats, waarna zij op 8 juni 2018 tegen verdachte aangifte heeft gedaan van verkrachting.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat aangeefster in de kern consistent, gedetailleerd en authentiek heeft verklaard over hetgeen in de avond van 28 mei 2018 is gebeurd. Het hof heeft geen enkele reden om aan de inhoud van de voor het bewijs gebruikte verklaring van aangeefster te twijfelen. De omstandigheid dat er tussen de weergave van het op 29 mei 2018 gehouden informatief gesprek zeden en de aangifte enige verschillen zitten, is voor het hof geen reden om tot een ander standpunt te komen. Die verschillen zijn niet zodanig essentieel dat aan de verklaring van aangeefster geen geloof kan worden gehecht. Daar komt bij dat er verschil is tussen de aard van een informatief gesprek zeden en de aard van een aangifte. Immers, in een informatief gesprek zeden ligt de focus minder op de details dan bij het opnemen van een aangifte. Verder is het informatief gesprek zeden neergelegd in een proces-verbaal van bevindingen en is aldus niet bedoeld als een (min of meer) woordelijke weergave van de verklaring van aangeefster. Het hof acht de verklaringen van aangeefster dan ook betrouwbaar en geloofwaardig.
Voldoende ondersteunend bewijs
Het hof is voorts van oordeel dat de verklaringen van aangeefster voldoende steun vinden in de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen. De vriend van aangeefster, de getuige [getuige 1] , heeft verklaard over de emoties die hij die avond bij aangeefster bij thuiskomst heeft waargenomen. Zo heeft hij onder meer verklaard dat aangeefster helemaal trilde en in paniek was. [getuige 1] heeft helder en gedetailleerd verklaard over het atypische gedrag van zijn vriendin bij thuiskomst op de betreffende avond en die verklaring komt het hof, anders dan de verdediging, betrouwbaar en authentiek voor. Het hof is dan ook van oordeel dat de verklaring van [getuige 1] als steunbewijs kan dienen.
Daarnaast vindt de verklaring van aangeefster steun in de verklaringen van de getuige [getuige 1] , de toenmalige buurman van de verdachte. Ook die verklaring acht het hof authentiek en betrouwbaar. [getuige 1] heeft verklaard dat hij rond het tijdstip van het tenlastegelegde een vrouw meermalen heeft horen gillen. Het gegil – door de getuige omschreven als “noodkreten” – kwam uit het huis van de verdachte. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. Uit die verklaring blijkt dat de garagedeuren openstonden en dat de getuige, anders dan door de verdediging wordt gesteld, het gegil vanuit zijn garage heeft kunnen horen. Het hof wijst in dit verband nog op de verklaring van de toenmalige vriendin van de verdachte, de getuige [getuige 3] , bij de raadsheer-commissaris, waaruit volgt dat het redelijk gehorig was, en op de verklaring van aangeefster dat het raam van de slaapkamer open stond. Voorts blijkt uit die verklaring dat de getuige nog heeft overwogen te gaan kijken wat er aan de hand was.
Het hof hecht geen enkel geloof aan de verklaring van de verdachte dat het seksueel contact heeft plaatsgevonden op initiatief van aangeefster en dat aangeefster hem heeft verleid.
Ondanks dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat het eerder door hem gestelde geheugenverlies was geveinsd, heeft hij weinig details gegeven over het gebeurde, met name over de wijze waarop hij in contact kwam met aangeefster. Het scenario dat aangeefster, op weg naar huis van een vergadering, de verdachte, een man die zij helemaal niet kende, tegenkomt en met hem mee naar binnen gaat om hem vervolgens in de slaapkamer te verleiden, acht het hof ongeloofwaardig.
Hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd brengt het hof niet tot een ander standpunt.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 28 mei 2018 te Neerkant schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van aangeefster.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op: verkrachting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft in de late avonduren een voor hem onbekende vrouw onder valse voorwendselen zijn woning ingelokt, om haar vervolgens onder dreiging van een mes naar de slaapkamer mee te nemen. Aldaar moest het slachtoffer zich uitkleden en heeft hij zijn penis in haar mond gebracht, waarna hij het slachtoffer heeft gedwongen hem te pijpen. De verdachte heeft hiermee een zeer ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
Deze situatie is voor het slachtoffer buitengewoon vernederend, bedreigend en traumatisch geweest. Dit blijkt uit haar slachtofferverklaringen en het eerder genoemde psychologisch onderzoeksrapport d.d. 7 mei 2019 van de deskundige Labrijn. Uit dit rapport volgt dat het slachtoffer als gevolg van het bewezenverklaarde lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Het slachtoffer kampt met herbelevingen, sterke lichamelijke, intrusieve en emotioneel ontregelende reacties op prikkels die haar herinneren aan het trauma. Door de deskundige is voorts geconcludeerd dat sprake is van een sterke lijdensdruk. Het slachtoffer kampt in hoge mate met angstklachten, somberheid, slaapproblemen en insufficiëntiegevoelens. Tot slot is er in hoge mate sprake van hyperarousal: constante waakzaamheid en schrikachtigheid. De verdachte heeft daar geen enkel oog voor gehad, maar heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen seksuele lustgevoelens. Het hof rekent de verdachte dit bijzonder zwaar aan. Feiten zoals het bewezenverklaarde dragen bovendien sterk bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Bij de straftoemeting heeft het hof ook acht geslagen op de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 maart 2021. Daaruit volgt dat de verdachte niet eerder ter zake van een soortgelijk strafbaar feit onherroepelijk is veroordeeld, doch wel voor mishandeling (begaan tegen zijn moeder en tegen zijn partner), openlijke geweldpleging en bedreiging met geweld. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft bij de straftoemeting tevens gelet op de inhoud van de in het dossier voorhanden zijnde rapportages.
Uit het psychologisch onderzoeksrapport d.d. 23 januari 2021 van klinisch psycholoog D.M.L. Versteijnen volgt dat bij de verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en een stoornis in het gebruik van cocaïne. Mogelijk is ook sprake van AD(H)D. Daarnaast is bij de verdachte sprake van een geneigdheid om negatieve emoties uit zijn bewustzijn te weren, waardoor spanningen opgestapeld worden tot ze er in een ‘explosie’ uitkomen. Dat was ook zo ten tijde van het tenlastegelegde. Door de ontkennende houding van de verdachte is het voor deskundige Versteijnen onvoldoende mogelijk gebleken om het verband tussen de gevonden stoornissen en het tenlastegelegde te onderzoeken. De deskundige heeft zich daarom onthouden van het geven van advies over het al dan niet in verminderde mate toerekenen van het tenlastegelegde aan de verdachte.
In het dossier bevindt zich tevens een psychologisch onderzoeksrapport d.d. 28 september 2018 van GZ-psycholoog N.P.A. van der Weegen. Hoewel dit rapport gedateerd is, heeft de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht om bij de beoordeling van de toerekenbaarheid ook op de inhoud van dit rapport acht te slaan. Uit dit rapport volgt dat bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken en een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne en van een licht verstandelijke beperking, ook ten tijde van het tenlastegelegde. Van der Weegen heeft over de toerekenbaarheid onder meer het volgende gerapporteerd:
“Betrokkene erkent (…) seksueel contact met [aangeefster] te hebben gehad, terwijl hij al 3 jaar een relatie had en samenwoonde (het hof begrijpt: met een andere vrouw dan aangeefster). Betrokkene geeft aan dat dit gebeurde doordat hij onder invloed was van cocaïne. De manier waarop betrokkene over zowel aangeefster als over zijn (inmiddels ex-)vriendin spreekt, geeft blijk van weinig empathie. Betrokkene was gericht op het bevredigd zien van zijn behoeftes en was niet met anderen, zoals aangeefster of zijn vriendin, bezig. In die zin heeft zijn persoonlijkheidsstoornis, die maakt dat betrokkene weinig empathie heeft, opportunistisch is en niet gehinderd wordt door een adequaat functionerend geweten, hem zeker beïnvloed in en gebracht tot de keuzes die hij voorafgaand en tijdens het tenlastegelegde maakte (…). Het cocaïnegebruik heeft één en ander zeker versterkt”.
De deskundige adviseert om de verdachte het tenlastegelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen.
Hoewel door de deskundige Versteijnen bij de verdachte geen persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld, zal het hof, gelet op de bevindingen van de deskundigen dat bij de verdachte sprake is van geneigdheid om negatieve emoties uit zijn bewustzijn te weren waardoor spanningen worden opgestapeld tot ze in een explosie uitkomen (deskundige Versteijnen) en gelet op zijn gebrekkige gewetensfunctie (deskundige Van der Weegen), de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen en hiermee bij de strafoplegging rekening houden.
Ten slotte heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapporten en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juist normhandhaving, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles overwegende, kan het hof zich vinden in de door de advocaat-generaal gevorderde straf. Ook het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Anders dan de advocaat-generaal, acht het hof – naast een contact- en locatieverbod als bijzondere voorwaarden – ook reclasseringstoezicht en een behandeling door Novadic-Kentron, met alcohol- en drugscontroles noodzakelijk. Ook de verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om aan een voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn voorgesteld te verbinden. Het hof zal die voorwaarden dan ook aan het voorwaardelijke strafdeel verbinden. Echter, de door de verdediging bepleite onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, te weten ruim 26 maanden, doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de aard en ernst van het feit, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Voorlopige hechtenis
Het hof zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 5.373,73, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering bestaat uit € 1.373,73 aan materiële schade, onderverdeeld in diverse posten, en € 4.000,00 aan immateriële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het hof de vordering geheel zal toewijzen.
De verdediging heeft zich, in geval van een veroordeling, op het standpunt gesteld dat de vordering op een aantal punten niet dan wel slechts gedeeltelijk toewijsbaar is. De verdediging is van oordeel dat de reiskosten voor een gesprek met de advocaat en de officier van justitie niet voor vergoeding in aanmerking komen. De verdediging heeft daarom verzocht om voor wat betreft de reiskosten een bedrag van € 90,06 toe te kennen en deze voor het overige af te wijzen. Voorts heeft de verdediging verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering voor zover deze ziet op vergoeding van de kosten van twee zogenoemde Fendrix spuiten. Tevens heeft de verdediging verzocht om de post ‘telefoon/portokosten’ af te wijzen dan wel de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren. Voor wat betreft de overige materiële posten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de verdediging verzocht om maximaal een bedrag van € 2.000,00 toe te wijzen en de vordering op dit punt voor het overige af te wijzen dan wel om de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In de eerste plaats merkt het hof op dat de door de benadeelde partij verzochte reiskosten deels zien op de reiskosten voor een gesprek met haar advocaat. Het gaat daarbij om 48,2 kilometer x € 0,26 per kilometer, aldus vergoeding van een bedrag van € 12,53. Het hof is, met de verdediging, van oordeel dat deze kosten niet kunnen worden aangemerkt als materiële schade. Het hof is echter van oordeel dat deze kosten wel kunnen worden aangemerkt als proceskosten. Eveneens anders dan verdediging, is het hof van oordeel dat de kosten voor een gesprek met de officier van justitie, in het algemeen, wel als materiële schade kunnen worden aangemerkt. Het hof begrijpt de vordering op dit punt aldus dat door de benadeelde partij wordt verzocht om vergoeding van (€ 140,00 - € 12,53 =) € 127,47 aan reiskosten en € 12,53 aan proceskosten. De vordering van de benadeelde partij bestaat daarmee uit € 1.361,20 aan materiële schade, € 4.000,00 aan immateriële schade en € 12,53 aan proceskosten.
Met inachtneming van het vorenstaande, is het hof van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een totaalbedrag van
€ 5.361,20. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Reiskosten
Het hof is van oordeel dat de reiskosten tot een totaalbedrag van € 127,47 voldoende zijn onderbouwd en bovendien, behoudens de kosten voor een gesprek met de officier van justitie, ook niet door de verdediging zijn betwist. Zoals hiervoor reeds overwogen, zijn laatstgenoemde reiskosten naar het oordeel van het hof ook aan te merken als materiële schade. Het hof acht deze schadepost derhalve geheel toewijsbaar.
Medicatie Fendrix spuiten
De benadeelde partij heeft verzocht om vergoeding van de kosten van twee Fendrix spuiten ten bedrage van in totaal € 129,20. Anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat deze schadepost voldoende is onderbouwd. Dat de kwitantie voor de eerste Fendrix spuit en het herhaalrecept zijn geanonimiseerd, zoals door de verdediging is opmerkt, doet daaraan niet af, nu daaruit nog wel blijkt dat deze op naam staan van een op [geboortedatum] geboren vrouw. Nu deze informatie overeenkomt met de gegevens van de benadeelde partij en het hof bovendien geen reden heeft te twijfelen aan de omstandigheid dat deze kosten daadwerkelijk door de benadeelde partij zijn gemaakt, komt ook deze schadepost voor vergoeding in aanmerking.
Eigen risico zorgverzekering
Nu de schadepost ‘eigen risico zorgverzekering’ naar het oordeel van het hof voldoende is onderbouwd en voorts niet door de verdediging is betwist, is de verzochte vergoeding van
€ 129,53 aan op 29 mei 2018 gemaakte ziekenhuiskosten, die onder het eigen risico van de benadeelde partij vielen, geheel toewijsbaar.
EMDR therapie
Door de benadeelde partij is verzocht om vergoeding van EMDR therapie bij [praktijk] . In eerste aanleg waren reeds een viertal facturen van [praktijk] ingediend ter onderbouwing van deze schadepost en in hoger beroep zijn diezelfde vier facturen plus twintig nieuwe facturen ingediend. Nu deze schadepost voldoende is onderbouwd en voorts door de verdediging niet is betwist, acht het hof het gevorderde bedrag van € 925,00 geheel toewijsbaar.
Telefoon/portokosten
De benadeelde partij heeft verzocht om vergoeding van € 50,00 aan telefoon- en portokosten. Anders dan de verdediging, acht het hof deze schade voldoende aannemelijk en geheel toewijsbaar.
Totale materiële schade
Op grond van het vorenstaande, acht het hof een bedrag van € 1.361,20 aan materiële schade toewijsbaar.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft de immateriële schade die zij door toedoen van de verdachte heeft geleden op een bedrag van € 4.000,00 gesteld. Gelet op de enorme impact die het bewezenverklaarde op de benadeelde partij heeft gehad en de jarenlange therapie die zij vanwege de door het bewezen verklaarde opgelopen PTSS heeft moeten volgen, acht het hof een dergelijke vergoeding van smartengeld, anders dan de verdediging, alleszins billijk. Het gevorderde bedrag van € 4.000,00 zal derhalve worden toegewezen.
Resumé
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.361,20, bestaande uit € 1.361,20 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met vermeerdering met de wettelijke rente met ingang van de dag van het ontstaan van de schade. Wat betreft de materiële schade zal het hof uitgaan van de dag van indiening van de vordering (datum ontvangst: 1 november 2018) en wat betreft de immateriële schade van de pleegdatum van het delict (28 mei 2018).
Proceskosten
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, te weten € 12,53 aan reiskosten voor het voeren van een gesprek met haar advocaat.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een totaalbedrag van € 5.361,20. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 24 november 2017 onder parketnummer 01-151655-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
‒ zich uiterlijk 3 dagen na het onherroepelijk worden van dit arrest dan wel, indien de verdachte zich op dat moment nog in detentie bevindt, binnen 3 dagen nadat hij in vrijheid is gesteld, meldt bij Reclassering Nederland, locatie 's-Hertogenbosch (telefonisch via het telefoonnummer 088-5041504), en dat de verdachte zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
‒ zich laat behandelen door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en dat de verdachte zich houdt aan de regels en aanwijzingen die de zorgverlener voor de behandeling geeft. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Indien daartoe aanleiding is – zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld – kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
‒ geen alcohol of drugs gebruikt en dat de verdachte meewerkt aan controle op dit verbod. De controle kan plaatsvinden middels urineonderzoek en ademonderzoek en de reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte op het gebruik van alcohol en drugs wordt gecontroleerd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [benadeelde] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden in [woonplaats] .
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 5.361,20 (vijfduizend driehonderdeenenzestig euro en twintig cent), bestaande uit € 1.361,20 (duizend driehonderdeenenzestig euro en twintig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 12,53 (twaalf euro en drieënvijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.361,20 (vijfduizend driehonderdeenenzestig euro en twintig cent) bestaande uit
€ 1.361,20 (duizend driehonderdeenenzestig euro en twintig cent) materiële schade en
€ 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 november 2018 en van de immateriële schade op 28 mei 2018.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 24 november 2017, parketnummer
01-151655-16, te weten van een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis welk bevel met ingang van 5 augustus 2020 is geschorst.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. W.T.H. Peute en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 7 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Van de Schepop is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 07‑06‑2021