NJB 2018/959:Tijdige indiening klacht in de zin van art. 66 lid 1 Sr voor het misdrijf belaging conform art. 285b lid 2 Sr: ingevolge de eerstgenoemde bepaling kan de klacht ‘worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit’. In casu heeft het Hof vastgesteld dat de aangevers ten tijde van het doen van de aangifte de overtuiging hebben uitgesproken dat de belaging tot op de datum van het doen van aangifte voortduurde en dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden waaruit zou moeten blijken dat aangevers in hun aangifte bewust en in strijd met de waarheid een onjuiste einddatum van de belaging hebben vermeld. Het hof kon op basis van die vaststellingen oordelen dat tijdig een klacht is ingediend. Bijzondere voorwaarde betreffende contactverbod, art. 14c (oud) Sr: de in casu door het hof gestelde bijzondere voorwaarde dat ‘het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [betrokkenen] c.q. diens mogelijke rechtsopvolger(s), alsmede met zakelijke relaties van evengenoemde personen en/of evengenoemd bedrijf’ is in strijd met genoemde bepaling voor zover deze betrekking heeft op ‘zakelijke relaties van evengenoemde personen en/of evengenoemd bedrijf’, omdat in zoverre in deze voorwaarde niet een voldoende precies gedragsvoorschrift is geformuleerd