Per 1 januari 2013 is art. 8 van het Besluit gewijzigd, doch uitsluitend met betrekking tot de Minister van “Veiligheid en” Justitie.
HR, 24-11-2015, nr. 14/02286
ECLI:NL:HR:2015:2504
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-11-2015
- Zaaknummer
14/02286
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2504, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑11‑2015; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2014:3224, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1205, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1205, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑05‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2504, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑11‑2014
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2016/115 met annotatie van F. Vellinga-Schootstra
Jwr 2016/5
SR-Updates.nl 2015-0539
NbSr 2016/13 met annotatie van mr. C.W. Noorduyn
Jwr 2016/5
Uitspraak 24‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Ademonderzoek. Ademanalyse-apparaat. Art. 8.2 aanhef onder a WVW 1994 en art. 8 en 9 Besluit Alcoholonderzoeken. Indien het onderzoek a.b.i. art. 8 Besluit ook bij de vierde poging onvoltooid blijft, kan op de voet van art. 9 Besluit het onderzoek “met toepassing van artikel 8” eenmaal worden herhaald. Die bepaling dient aldus te worden begrepen dat na een onvoltooide eerste onderzoekscyclus kan worden overgegaan tot een tweede cyclus van wederom zo nodig viermaal blazen. Zodra een blaasprestatie leidt tot twee meetresultaten, geldt ook dan het onderzoek als voltooid. In totaal mag dus achtmaal worden getracht om via een juiste blaasprestatie te komen tot twee meetresultaten. Een blaasprestatie die niet tot een voltooid ademonderzoek heeft geleid, kan niet op zichzelf reeds als een ‘ademonderzoek’ in vorenbedoelde zin worden aangemerkt. ’s Hofs oordeel dat het feit dat het ademonderzoek eerst bij een zesde poging van ve als voltooid kon worden beschouwd "niet strijdig is met het bepaalde in het Besluit Alcoholonderzoeken" geeft dan ook niet blijk van een onjuiste uitleg van art. 9 Besluit en aldus evenmin van art. 8 WVW 1994.
Partij(en)
24 november 2015
Strafkamer
nr. S 14/02286
CeH/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 17 april 2014, nummer 24/002634-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat niet in strijd is gehandeld met het bepaalde in het Besluit Alcoholonderzoeken en dat van een onderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid aanhef en onder a, Wegenverkeerswet 1994 sprake is geweest.
2.2.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 18 november 2011, te Burgum, als bestuurder van een voertuig, een personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 500 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn."
2.3.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem onder 1 ten laste gelegde: rijden onder invloed. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
Allereerst heeft verdachte meerdere keren moeten blazen voordat het ademanalyse-apparaat een goede meting met uitslag kon uitvoeren. Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 9 van het Besluit Alcoholonderzoeken waarin staat dat het ademonderzoek slechts eenmaal kan worden herhaald. Hierdoor kan niet gesproken worden van een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet.
(...)
Aantal keren blazen
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij zes keer heeft moeten blazen. Dit aantal is niet strijdig met hetgeen in het aanvullend proces-verbaal wordt vermeld (ook al wordt daarin geen exact aantal genoemd). Het hof neemt dit aantal als uitgangspunt.
In het door de raadsman aangehaalde Besluit Alcoholonderzoeken worden nadere regels omtrent de wijze van uitvoering van alcoholonderzoeken gegeven. Voor het maximum aantal keren blazen bij een ademonderzoek zijn de artikelen 8, tweede lid, en 9 van dit Besluit van belang.
Artikel 8, tweede lid, luidt: "Op aanwijzing van de opsporingsambtenaar (...) blaast de verdachte, zo nodig viermaal, ononderbroken een zodanige hoeveelheid ademlucht in het ademanalyse-apparaat als voor het onderzoek nodig is. Het blazen kan worden beëindigd, zodra twee meetresultaten verkregen zijn."
Artikel 9 luidt: "Indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, kan het onderzoek met toepassing van artikel 8 eenmaal worden herhaald."
Uit het voorgaande blijkt dat één sessie voor het verkrijgen van een voltooid ademonderzoek bestaat uit maximaal viermaal blazen. Indien verdachte hieraan heeft meegewerkt, maar dit niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, kan de sessie eenmaal worden herhaald. In totaal zou de verdachte dus maximaal acht keer mogen blazen om een resultaat te verkrijgen.
Verdachte heeft zes maal geblazen. Dit is derhalve - anders dan de verdediging heeft gesteld - niet strijdig met het bepaalde in het Besluit Alcoholonderzoeken"
2.4.
Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang met betrekking tot de toepasselijke regelgeving.
Uit de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW 1994):
- art. 8, tweede lid sub a, WVW 1994:
"2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht (...)"
- art. 163 WVW 1994:
"1. Bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, en artikel 8, derde lid, onderdeel a.
2. De bestuurder aan wie het in het eerste lid bedoelde bevel is gegeven, is verplicht ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
(...)
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de wijze van uitvoering van (…) dit artikel. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op de mogelijkheid tot het doen verrichten van een tegenonderzoek. Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden in de bij die algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen voorschriften ter uitvoering van die regels vastgesteld.
(...)"
Uit het Besluit van 5 juli 1997 houdende nadere regels omtrent de wijze van uitvoering van de artikelen (...) 163 van de Wegenverkeerswet 1994 (Besluit alcoholonderzoeken, Stb. 1997, 293; verder: Besluit):
- art. 8 Besluit:
"1. De ademanalyse wordt verricht volgens een door Onze Minister van Justitie vastgestelde procedure.
2. Op aanwijzing van de opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 7, blaast de verdachte, zo nodig viermaal, ononderbroken een zodanige hoeveelheid ademlucht in het ademanalyse-apparaat als voor het onderzoek nodig is. Het blazen kan worden beëindigd, zodra twee meetresultaten verkregen zijn.
3. Het alcoholgehalte wordt bepaald door toepassing van een door Onze Minister van Justitie vastgestelde correctie op het rekenkundig gemiddelde van de beide meetresultaten, met dien verstande dat het verschil tussen de meetresultaten niet groter mag zijn dan een door Onze Minister van Justitie vastgestelde waarde."
- art. 9 Besluit:
"Indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, kan het onderzoek met toepassing van artikel 8 eenmaal worden herhaald."
Uit de toelichting bij art. 8 en 9 Besluit:
"Artikel 8
Het uitvoeren van de ademanalyse dient te geschieden volgens een bepaalde door de Minister van Justitie vast te stellen procedure. Het is de bedoeling dat deze procedure in de apparatuur wordt vastgelegd. Hierdoor zal het onderzoek in een vaste volgorde verlopen, met diverse controles op een juiste uitvoering daarvan. Indien blijkt dat niet wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden, zal het onderzoek automatisch worden afgebroken.
De aard van het onderzoek brengt met zich mede, dat de verdachte hieraan zal moeten medewerken door op aanwijzing van de bedienaar een bepaalde hoeveelheid ademlucht in het apparaat te blazen. Aanvankelijk is er van uitgegaan, dat de verdachte binnen één onderzoekscyclus tweemaal zal moeten blazen. Naderhand is evenwel, mede naar aanleiding van de verrichte praktijkproeven en de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, besloten te bepalen dat de verdachte binnen één onderzoekscyclus viermaal ononderbroken dient te blazen, met dien verstande dat het blazen kan worden beëindigd zodra twee meetresultaten verkregen zijn. Indien ook de vierde poging niet tot het benodigde resultaat leidt, blijft het onderzoek onvoltooid.
(...)
Artikel 9
Uit de toelichting bij artikel 8 moge blijken, dat het in de praktijk door verschillende oorzaken kan voorkomen dat de ademanalyse, ondanks de medewerking van de verdachte, niet leidt tot een onderzoeksresultaat: het onderzoek wordt voortijdig afgebroken, de verdachte slaagt er niet in twee meetresultaten te produceren of het verschil tussen de meetresultaten blijkt te groot. Om te voorkomen dat al te vaak gebruik moet worden gemaakt van de bloedproef, is bepaald dat het onderzoek met toepassing van artikel 8 een maal kan worden herhaald. Het betreft hier een bevoegdheid en niet een verplichting: soms zal het de voorkeur verdienen aanstonds over te gaan tot de bloedproef. Blijft ook de tweede keer het onderzoek onvoltooid, dan dient te worden overgegaan tot het afnemen van de bloedproef."
Uit de Regeling ademanalyse (Stcrt. 2008, 152; verder: Regeling):
- art. 1 Regeling:
"In deze regeling wordt verstaan onder:(...)
ademanalyse: het vaststellen van het alcoholgehalte van uitgeademde lucht door middel van een onderzoek als bedoeld in atikel 8, tweede lid, onder a en derde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (...);ademanalyse-apparaat: een apparaat, bestemd voor het verrichten van ademanalyse;
(...)"
- art. 8 Regeling:
"De ademanalyse wordt verricht volgens de in punt 3.9.1 van bijlage 1 bedoelde procedure. De bedienende ambtenaar handelt hierbij overeenkomstig de richtlijnen, neergelegd in het bij het apparaat behorende gebruiksvoorschrift."
Uit de hiervoor genoemde bijlage 1:
"(...)
1.7.2.
Blaasvolume – Het blaasvolume is de hoeveelheid ademlucht die een ademanalyse-apparaat nodig heeft om tot een meetresultaat te komen.
1.7.3.
Blaastijd – De blaastijd is de tijd gedurende welke een ononderbroken stroom ademlucht geleverd moet worden.
1.7.4.
Blaasprestatie – De blaasprestatie is een handeling die moet worden verricht om ononderbroken een hoeveelheid ademlucht door het ademanalyse-apparaat te blazen, zodanig dat wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van blaasweerstand, blaasvolume en blaastijd.
(...)
1.11.1.
Meetresultaat – het meetresultaat is de aanwijzing van het ademanalyse-apparaat aan het einde van een volbrachte blaasprestatie.
1.11.2.
Ademonderzoekresultaat – Het ademonderzoekresultaat wordt verkregen door het rekenkundig gemiddelde van de in een ademonderzoek verkregen meetresultaten op een voorgeschreven wijze te corrigeren.
(...)
1.11.5.
Nulpuntsresultaat – Het nulpuntsresultaat is de aanwijzing van het ademanalyse-apparaat bij doorvoering van lucht zonder alcohol.
(...)
3.9.1.
Ademonderzoekprocedure - De in het ademanalyse-apparaat vastgelegde ademonderzoekprocedure moet, in volgorde, de bepaling van de volgende resultaten omvatten:
- nulpuntsresultaat (1);
- kalibratiecontroleresultaat (1);
- nulpuntsresultaat (2);
- meetresultaat (1);
- nulpuntsresultaat (3);
- meetresultaat (2);
- nulpuntsresultaat (4);
- kalibratiecontroleresultaat (2);
- nulpuntsresultaat (5).
Maximaal mogen vier pogingen ondernomen worden om via een juiste blaasprestatie te komen tot de twee meetresultaten. Indien een blaasprestatie niet leidt tot een meetresultaat moet een tussentijdse nulpuntsbepaling plaatsvinden. Het aantal nulpuntsresultaten kan dan meer dan vijf bedragen. Indien een blaasprestatie niet voltooid is binnen drie minuten wordt dit beschouwd als een onjuiste blaasprestatie.”
(...)
3.9.6.
Voortijdige beëindiging van het ademonderzoek.
3.9.6.1. Het ademanalyse-apparaat moet het ademonderzoek voortijdig beëindigen indien:
a. een nulpuntsresultaat groter is dan 10 microgram per liter;
b. een kalibratiecontroleresultaat meer dan 5% afwijkt van de nominale waarde;
c. binnen de ademonderzoekprocedure geen twee juiste blaasprestaties worden geleverd;
d. het ademanalyse-apparaat een storing signaleert.
3.9.6.2. Een ademonderzoekresultaat mag niet worden aangewezen of afgedrukt indien het verschil tussen de beide meetresultaten groter is dan 10% van het kleinste meetresultaat.
(...)
3.11.
Blaasprestatie
Het blaasvolume moet groter zijn dan 1,5 liter, vermeerderd met het volume van het monsternemingssysteem, waarbij de blaasweerstand niet groter mag zijn dan 2 hPa.min/1. Het ademanalyse-apparaat moet zodanig zijn ingericht dat de blaasprestatie binnen 10 seconden kan worden geleverd."
2.5.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 8, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994. Daarom moet de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term "onderzoek" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het tweede lid van dat artikel.
2.6.
Uit de vermelde regelgeving moet met betrekking tot de wijze waarop het alcoholgehalte van adem moet worden onderzocht het volgende worden afgeleid.
Ingevolge art. 8 Besluit houdt een zodanig onderzoek in dat een verdachte zo nodig viermaal ononderbroken ademlucht in het ademanalyse-apparaat blaast. Het blazen kan worden beëindigd zodra twee meetresultaten bij een blaasprestatie zijn verkregen. In dit laatste geval geldt het ademonderzoek als voltooid. Indien zo een blaasprestatie niet tot een voltooid ademonderzoek heeft geleid, is het bij een poging gebleven.
Indien het onderzoek ook bij de vierde poging onvoltooid blijft, kan op de voet van art. 9 Besluit het onderzoek "met toepassing van artikel 8" eenmaal worden herhaald. Die bepaling dient aldus te worden begrepen dat na een onvoltooide eerste onderzoekscyclus kan worden overgegaan tot een tweede cyclus van wederom zo nodig viermaal blazen. Zodra een blaasprestatie leidt tot twee meetresultaten, geldt ook dan het onderzoek als voltooid. In totaal mag dus achtmaal worden getracht om via een juiste blaasprestatie te komen tot twee meetresultaten.
Het voorgaande houdt in dat een blaasprestatie die niet tot een voltooid ademonderzoek heeft geleid, niet op zichzelf reeds als een 'ademonderzoek' in vorenbedoelde zin kan worden aangemerkt.
2.7.
Het oordeel van het Hof dat het feit dat het ademonderzoek eerst bij een zesde poging van de verdachte als voltooid kon worden beschouwd "niet strijdig is met het bepaalde in het Besluit Alcoholonderzoeken" geeft dan ook niet blijk van een onjuiste uitleg van art. 9 Besluit en aldus evenmin van art. 8 WVW 1994.
2.8.
Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt.
3. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2015.
Conclusie 12‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Ademonderzoek. Ademanalyse-apparaat. Art. 8.2 aanhef onder a WVW 1994 en art. 8 en 9 Besluit Alcoholonderzoeken. Indien het onderzoek a.b.i. art. 8 Besluit ook bij de vierde poging onvoltooid blijft, kan op de voet van art. 9 Besluit het onderzoek “met toepassing van artikel 8” eenmaal worden herhaald. Die bepaling dient aldus te worden begrepen dat na een onvoltooide eerste onderzoekscyclus kan worden overgegaan tot een tweede cyclus van wederom zo nodig viermaal blazen. Zodra een blaasprestatie leidt tot twee meetresultaten, geldt ook dan het onderzoek als voltooid. In totaal mag dus achtmaal worden getracht om via een juiste blaasprestatie te komen tot twee meetresultaten. Een blaasprestatie die niet tot een voltooid ademonderzoek heeft geleid, kan niet op zichzelf reeds als een ‘ademonderzoek’ in vorenbedoelde zin worden aangemerkt. ’s Hofs oordeel dat het feit dat het ademonderzoek eerst bij een zesde poging van ve als voltooid kon worden beschouwd "niet strijdig is met het bepaalde in het Besluit Alcoholonderzoeken" geeft dan ook niet blijk van een onjuiste uitleg van art. 9 Besluit en aldus evenmin van art. 8 WVW 1994.
Nr. 14/02286 Zitting: 12 mei 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 17 april 2014 de verdachte wegens 1. “overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994” en 2. “overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994”, veroordeeld tot een geldboete van € 550,-, subsidiair 11 dagen hechtenis, met bepaling dat de geldboete in 5 termijnen van telkens 1 maand (elke termijn groot € 110,-) mag worden voldaan, en tot een taakstraf van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis.
2. Namens verdachte heeft mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 18 november 2011, te Burgum, als bestuurder van een voertuig, een personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 500 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.”
4. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal verhoor d.d. 18 november 2011 (proces-verbaalnummer PL02BB2011123334-4), inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van verdachte:
Ik erken na het nuttigen van alcoholhoudende drank als bestuurder te zijn opgetreden op 18 november 2011. Ik heb met een voertuig gereden te Burgum naar de Hillamaweg, binnen de gemeente Tytserksteradiel, waar ik door de politie werd staande gehouden.
2. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal misdrijf d.d. 18 november 2011 (proces-verbaalnummer PL02BB2011123334-1), inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], dan wel één van hen:
Op 18 november 2011 te 02.10 uur zagen wij op de Hillamaweg te Burgum dat een persoon als bestuurder van een voertuig, personenauto, Citroen C4, kenteken [AA-00-BB], dit bestuurde. Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften gaf ik de bestuurder een stopteken waaraan hij voldeed. Ik, [verbalisant 2], heb te 02.13 uur van deze bestuurder gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht. Met medewerking van de bestuurder heb ik, [verbalisant 2], deze de ademtest afgenomen met behulp van de Alcoquant 6020. Als resultaat van deze test nam ik, [verbalisant 2], een alcoholindicatie boven de wettelijk vastgestelde limiet waar, te weten een A-indicatie. De verdachte gaf mij, [verbalisant 1], op te zijn genaamd:
Achternaam : [achternaam verdachte]
Voornamen : [voornamen verdachte]
Op het politiebureau te Burgum heb ik, [verbalisant 2], de verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, lid 2, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. Te 03.27 uur heeft de verdachte zich onder leiding van mij, [verbalisant 2], daartoe aangewezen opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 7 van het Besluit Alcoholonderzoeken, onderworpen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, lid 2, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. Het onderzoek ving aan op het eerste tijdstip, vermeld op de bijgevoegde afdruk, zijnde een tijdstip tenminste 20 minuten na het tijdstip van vordering tot medewerking aan het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht. Er werd gebruik gemaakt van een ademanalyse apparaat dat ingevolge het Besluit Alcoholonderzoeken is aangewezen door de Minister van Justitie. Ik verklaar dat is voldaan aan het bij dit apparaat behorende gebruikersvoorschrift. De verklaring van goedkeuring behorende bij dit apparaat, keuringsdatum 9 september 2011, is geldig tot 23 maart 2012. Dit heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, overeenkomstig de als bijlage bijgevoegde afdruk, genummerd 528. Aan de verdachte is aanstonds medegedeeld, dat het onderzoeksresultaat van de ademanalyse van zijn adem, 500 microgram/1 bedroeg. De verdachte heeft niet gevraagd om een tegenonderzoek, naar aanleiding van het onderzoeksresultaat van de ademanalyse.
3. Een schriftelijk stuk, te weten een afdruk van een onderzoeksresultaat ademanalyse d.d. 18 november 2011 waaruit onder meer blijkt dat de ademanalyse van [verdachte] om 3.27 uur gestart is en op 3.31 uur gestopt is en als resultaat 500 ug/l heeft opgeleverd.”
5. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende in:
“Overwegingen met betrekking tot het bewijs ter zake van feit 1
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem onder 1 ten laste gelegde: rijden onder invloed. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
Allereerst heeft verdachte meerdere keren moeten blazen voordat het ademanalyseapparaat een goede meting met uitslag kon uitvoeren. Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 9 van het Besluit Alcoholonderzoeken waarin staat dat het ademonderzoek slechts eenmaal kan worden herhaald. Hierdoor kan niet gesproken worden van een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet. Voorts is bij het ademonderzoek door een verbalisant een raam opengezet. Hierdoor is geen sprake geweest van een stabiele omgevingstemperatuur als bedoeld in artikel 4.2.1.1 van bijlage 1 van de Regeling ademanalyse. Nu de ademanalyse niet naar de eisen van voornoemde regeling heeft plaatsgevonden, dient aan het resultaat van de ademanalyse getwijfeld te worden. Tot slot heeft verdachte gesteld dat hij meermalen gevraagd heeft om een bloedproef als tegenonderzoek en dat hij de vereiste betaling hiervoor wilde voldoen. Verdachte is tot beide niet in de gelegenheid gesteld. Aldus kan niet gesproken worden van een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de beoordeling van de verweren neemt het hof het proces-verbaal misdrijf van de politie Fryslân d.d. 18 november 2011 en het aanvullend proces-verbaal d.d. 29 mei 2013, beide opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], als uitgangspunt. Hieruit blijkt het volgende.
Verdachte heeft, nadat hij in eerste instantie weigerde aan de ademanalyse mee te werken, meerdere keren moeten blazen voordat het ademanalyseapparaat een goede meting met uitslag kon uitvoeren. Dit kwam doordat verdachte een alcohollucht/walm met zich droeg; de omgevingslucht bevatte daardoor teveel alcohol waardoor het apparaat een foutmelding gaf. Hierop heeft verbalisant [verbalisant 1] een raam in de ruimte opengezet. Verdachte heeft tussen de blaastesten door op de gang gewacht, zodat er minder of geen alcohollucht van verdachte door het ademanalyseapparaat werd waargenomen. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de uitvoering van een goede test.
Aantal keren blazen
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij zes keer heeft moeten blazen. Dit aantal is niet strijdig is met hetgeen in het aanvullend proces-verbaal wordt vermeld (ook al wordt daarin geen exact aantal genoemd). Het hof neemt dit aantal als uitgangspunt.
In het door de raadsman aangehaalde Besluit Alcoholonderzoeken worden nadere regels omtrent de wijze van uitvoering van alcoholonderzoeken gegeven. Voor het maximum aantal keren blazen bij een ademonderzoek zijn de artikelen 8, tweede lid, en 9 van dit Besluit van belang.
Artikel 8, tweede lid, luidt: "Op aanwijzing van de opsporingsambtenaar (...) blaast de verdachte, zo nodig viermaal, ononderbroken een zodanige hoeveelheid ademlucht in het ademanalyse-apparaat als voor het onderzoek nodig is. Het blazen kan worden beëindigd, zodra twee meetresultaten verkregen zijn."
Artikel 9 luidt: "Indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, kan het onderzoek met toepassing van artikel 8 eenmaal worden herhaald."
Uit het voorgaande blijkt dat één sessie voor het verkrijgen van een voltooid ademonderzoek bestaat uit maximaal viermaal blazen. Indien verdachte hieraan heeft meegewerkt, maar dit niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, kan de sessie eenmaal worden herhaald. In totaal zou de verdachte dus maximaal acht keer mogen blazen om een resultaat te verkrijgen.
Verdachte heeft zes maal geblazen. Dit is derhalve - anders dan de verdediging heeft gesteld - niet strijdig met het bepaalde in het Besluit Alcoholonderzoeken.
Stabiele omgevingstemperatuur
De door de raadsman genoemde Regeling ademanalyse is bedoeld om te voorkomen dat tijdens het ademonderzoek de omgevingstemperatuur teveel schommelt, waardoor de onderzoeksresultaten (mogelijk) beïnvloed kunnen worden. Uit de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken blijkt dat verbalisant [verbalisant 1] in verband met de alcohollucht/walm die verdachte met zich droeg tussen de onderzoeken door een raam heeft opengezet en verdachte heeft verzocht op de gang te wachten. Hierdoor heeft de omgevingstemperatuur wellicht tussen de onderzoeken door kunnen verschillen, maar het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat deze ook tijdens het ademonderzoek heeft verschild. Er is derhalve geen sprake geweest van een instabiele omgevingstemperatuur. Het hof voelt zich gesterkt in deze conclusie nu uit het resultaat van het ademonderzoek (waarbij de vereiste twee meetresultaten zijn verkregen), blijkt dat dit binnen een zeer korte periode van slechts 4 minuten is verkregen.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof - anders dan de verdediging - geen reden heeft aan de resultaten van het ademonderzoek te twijfelen.
Bloedonderzoek
Uit de artikelen 10 en 10a van het Besluit Alcoholonderzoeken volgt dat het resultaat van het ademonderzoek aanstonds aan de verdachte dient te worden medegedeeld. Naar aanleiding hiervan kan de verdachte de wens kenbaar maken dat tevens een bloedonderzoek (als tegenonderzoek) wordt verricht. De kosten hiervoor zijn voor rekening van de verdachte.
Uit voornoemd proces-verbaal en aanvullend proces-verbaal blijkt dat verdachte weliswaar gevraagd heeft wat de mogelijkheden waren voor een bloedonderzoek, maar ook dat dit ter sprake is geweest voorafgaand aan het ademonderzoek, meteen nadat hij in eerste instantie de medewerking daartoe had geweigerd. Aan verdachte is toen uitgelegd dat hij na het weigeren van de verplichte ademanalyse geen recht heeft op een bloedonderzoek en dat een bloedonderzoek pas aan de orde komt als de ademanalyse ondanks zijn medewerking niet slaagt. Als verdachte zou twijfelen aan de uitslag van de ademanalyse heeft hij recht op contra-expertise. Op het moment dat het ademonderzoek leidde tot een onderzoeksresultaat, is verdachte dit resultaat aanstonds medegedeeld. Naar aanleiding hiervan heeft verdachte niet (opnieuw) gevraagd om een tegenonderzoek/bloedonderzoek.
Gelet op het voorgaande mist het verweer van de verdediging feitelijke grondslag. Het hof heeft geen aanleiding aan te nemen dat de gang van zaken strijdig is geweest met het bepaalde in het Besluit Alcoholonderzoeken. Er is sprake (geweest) van een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Conclusie
De verweren van de raadsman worden verworpen. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.”
6. Het eerste middel behelst de klacht dat het oordeel van het Hof dat bij de uitvoering van het alcoholonderzoek niet in strijd is gehandeld met het bepaalde in het Besluit Alcoholonderzoeken en het Hof heeft aangenomen dat sprake is geweest van een onderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid, onder a van de WVW 1994, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is.
7. De hier toepasselijke1.bepalingen van het Besluit Alcoholonderzoeken2.(hierna: het Besluit) luiden als volgt:
- Artikel 8:
“1. De ademanalyse wordt verricht volgens een door Onze Minister van Justitie vastgestelde procedure.
2. Op aanwijzing van de opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 7, blaast de verdachte, zo nodig viermaal, ononderbroken een zodanige hoeveelheid ademlucht in het ademanalyse-apparaat als voor het onderzoek nodig is. Het blazen kan worden beëindigd, zodra twee meetresultaten verkregen zijn.
3. Het alcoholgehalte wordt bepaald door toepassing van een door Onze Minister van Justitie vastgestelde correctie op het rekenkundig gemiddelde van de beide meetresultaten, met dien verstande dat het verschil tussen de meetresultaten niet groter mag zijn dan een door Onze Minister van Justitie vastgestelde waarde.”
- Artikel 9:
“Indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, kan het onderzoek met toepassing van artikel 8 eenmaal worden herhaald.”
8. De wetgever heeft art. 8 en 9 Besluit als volgt toegelicht3.:
“Artikel 8
Het uitvoeren van de ademanalyse dient te geschieden volgens een bepaalde door de Minister van Justitie vast te stellen procedure. Het is de bedoeling dat deze procedure in de apparatuur wordt vastgelegd. Hierdoor zal het onderzoek in een vaste volgorde verlopen, met diverse controles op een juiste uitvoering daarvan. Indien blijkt dat niet wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden, zal het onderzoek automatisch worden afgebroken.
De aard van het onderzoek brengt met zich mede, dat de verdachte hieraan zal moeten medewerken door op aanwijzing van de bedienaar een bepaalde hoeveelheid ademlucht in het apparaat te blazen. Aanvankelijk is er van uitgegaan, dat de verdachte binnen één onderzoekscyclus tweemaal zal moeten blazen. Naderhand is evenwel, mede naar aanleiding van de verrichte praktijkproeven en de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, besloten te bepalen dat de verdachte binnen één onderzoekscyclus viermaal ononderbroken dient te blazen, met dien verstande dat het blazen kan worden beëindigd zodra twee meetresultaten verkregen zijn. Indien ook de vierde poging niet tot het benodigde resultaat leidt, blijft het onderzoek onvoltooid.
(…)
Artikel 9
Uit de toelichting bij artikel 8 moge blijken, dat het in de praktijk door verschillende oorzaken kan voorkomen dat de ademanalyse, ondanks de medewerking van de verdachte, niet leidt tot een onderzoeksresultaat: het onderzoek wordt voortijdig afgebroken, de verdachte slaagt er niet in twee meetresultaten te produceren of het verschil tussen de meetresultaten blijkt te groot. Om te voorkomen dat al te vaak gebruik moet worden gemaakt van de bloedproef, is bepaald dat het onderzoek met toepassing van artikel 8 een maal kan worden herhaald. Het betreft hier een bevoegdheid en niet een verplichting: soms zal het de voorkeur verdienen aanstonds over te gaan tot de bloedproef. Blijft ook de tweede keer het onderzoek onvoltooid, dan dient te worden overgegaan tot het afnemen van de bloedproef.”
9. Het middel stelt de vraag aan de orde wat moet worden verstaan onder ‘onderzoek’ in de zin van artikel 9 Besluit. Gelet op de toelichting van de wetgever, zoals hiervoor weergegeven, en in het bijzonder gelet op de zinsnede “is bepaald dat het onderzoek met toepassing van artikel 8 (cursivering PV) eenmaal kan worden herhaald” kan niet anders worden geconcludeerd dan dat met tweede keer blazen is bedoeld een tweede cyclus van ten hoogste viermaal blazen. Om in de woorden van Harteveld/Krabbe4.te spreken: “Dus ook de verdachte die al viermaal heeft geblazen en die geen verwijt kan worden gemaakt van het mislukken van de eerste cyclus is verplicht aan de tweede cyclus mee te werken. De in art. 163, tweede lid WVW omschreven verplichting omvat zowel de eerste, in art. 8 Besluit geregelde blaascyclus, als de eventuele procedure van art. 9 van dat Besluit.” (cursivering PV).5.De stelling in het middel dat iedere blaaspoging kan worden aangemerkt als een ‘(adem)onderzoek’ in de zin van het Besluit is dus onjuist.6.
10. Aldus bezien geeft het oordeel van het Hof dat de sessie van maximaal vier maal blazen eenmaal kan worden herhaald zodat een verdachte in totaal maximaal acht keer mag blazen om een resultaat te verkrijgen geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
11. Het middel faalt.
12. Het tweede middel bevat de klacht dat het Hof het door de verdediging gedane beroep op het niet-naleven van een belangrijke voorwaarde voor de uitvoering van de ademanalyse blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is.
13. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2014 is aldaar door de raadsman van de verdachte het woord tot verdediging gevoerd aan de hand van zijn pleitnotities die door hem aan het Hof zijn overgelegd. Deze houden, voor zover hier van belang, in:
“Raam open gezet
Uit het aanvullend p.v. blijkt dat de ademanalyse niet goed verliep. Er is een raam open gezet.
In bijlage 1 van de Regeling ademanalyse zijn eisen opgenomen waaronder de ademanalyse dient plaats te vinden. In art. 4.2.1.1. is onder het kopje 'temperatuur' opgenomen:
Operationele condities: stabiele omgevingstemperaturen tussen 10 en 33 graad Celcius; referentieconditie: stabiele omgevingstemperatuur tussen 20 en 23 graad Celcius. De omgevingstemperatuur wordt stabiel verondersteld wanneer de variatie niet groter is dan plus of min 1,5 graad Celcius.
Het feit heeft zich afgespeeld in november. Het raam is open gezet. Het lijkt welhaast een feit van algemene bekendheid dat daarmee de temperatuur in de ruimte is beïnvloed en dat geen sprake meer is van een stabiele omgevingstemperatuur.
Gelet op al deze argumenten, meen ik dat cliënt terecht heeft mogen en kunnen twijfelen aan de betrouwbaarheid van de ademanalyse. Dat leidt tot vrijspraak.”
14. Voor de overwegingen van het Hof op dit punt verwijs ik naar hetgeen hiervoor onder 5 is weergegeven.
15. Art. 4.2 van bijlage 1 van de Regeling ademanalyse luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“4.2. Beïnvloedingsfactoren en verstoringen
4.2.1. Beïnvloedingen Het ademanalyse-apparaat moet voldoen aan de voorschriften van punt 4.1 onder de volgende operationele condities:
4.2.1.1. Temperatuur - Operationele condities: stabiele omgevingstemperaturen tussen 10 en 33 graad Celsius; referentieconditie: stabiele omgevingstemperatuur tussen 20 en 23 graad Celsius. De omgevingstemperatuur wordt stabiel verondersteld wanneer de variatie niet groter is dan plus of min 1,5 graad Celsius.”
16. Blijkens zijn overwegingen heeft het Hof vastgesteld dat de desbetreffende verbalisant in verband met de alcohollucht die verdachte met zich droeg – die ertoe leidde dat het apparaat een foutmelding gaf – tussen de onderzoeken door een raam heeft opengezet. Op grond daarvan heeft het Hof geoordeeld dat de omgevingstemperatuur wellicht tussen de onderzoeken door heeft kunnen verschillen maar dat er geen aanwijzing is dat deze ook tijdens het ademonderzoek heeft verschild, temeer nu uit het resultaat van het ademonderzoek blijkt dat dit binnen een zeer korte periode van 4 minuten is verkregen. Dat het Hof op grond van het voorgaande heeft overwogen geen reden te hebben aan de resultaten van het ademonderzoek te twijfelen is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Dat het openzetten van een raam in een ruimte van invloed is op de temperatuur in een ruimte ben ik met de steller van het middel eens. Evenwel dat het openzetten van het raam tussen de onderzoeken door in een zeer korte periode van 4 minuten hoogst waarschijnlijk heeft geleid tot een dermate sterke daling van de temperatuur in de ruimte waarin het ademanalyseapparaat was geplaatst dat de omgevingstemperatuur meer heeft gevarieerd dan “plus of min 1,5 graad Celcius” gaat mij een brug te ver. Voor een nadere toetsing van dit feitelijke oordeel van het Hof is, mede in aanmerking genomen ter onderbouwing door de verdediging is aangevoerd7., in cassatie geen plaats.
17. Het middel faalt.
18. Het derde middel klaagt over de verwerping van een verweer door het Hof en klaagt in de kern dat het Hof ten onrechte heeft bewezenverklaard dat er sprake is van een "onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994". Aan het middel ligt ten grondslag dat verdachte onvoldoende kans is geboden om een tegenonderzoek/bloedonderzoek te doen verrichten.
19. Artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (oud) luidt als volgt:
“1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan welb. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.”
20. De hier toepasselijke bepalingen van het Besluit luiden als volgt:
- Artikel 8 (oud)8.:
“1. De ademanalyse wordt verricht volgens een door Onze Minister van Justitie vastgestelde procedure.
- art. 10, eerste lid:
“Het resultaat van het onderzoek wordt aanstonds aan de verdachte medegedeeld.”
- art. 10a:
“1. Dadelijk nadat hem het in artikel 10, eerste lid, bedoelde resultaat is medegedeeld, kan de verdachte de wens kenbaar maken dat tevens een onderzoek wordt verricht als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, en derde lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 27, tweede lid, onderdeel b, van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 2.12, derde lid, onderdeel b, van de Wet luchtvaart of artikel 4, tweede lid, onderdeel b van de Spoorwegwet.
2. Indien de verdachte dit wenst en het onderzoek daardoor niet wordt vertraagd, geschiedt het afnemen van bloed of het opvangen van urine door dan wel onder toezicht van een daartoe door hem aan te wijzen arts.
3. Het onderzoek geschiedt voor rekening van de verdachte.”
21. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Ingevolge art. 10a van het Besluit kan de verdachte dadelijk nadat hem het resultaat van de in art. 8 van het Besluit voorziene ademanalyse is meegedeeld, de wens kenbaar maken dat tevens een onderzoek wordt verricht als bedoeld in art. 8, tweede lid onder b, WVW 1994 (bloedonderzoek). Het aldus toegekende recht om een tegenonderzoek te doen verrichten moet worden gerekend tot het stelsel van strikte waarborgen waarmee de wetgever het onderzoek ter bepaling van het alcoholgehalte van de adem van de verdachte heeft omringd. Daaruit volgt dat, indien een verdachte op het daartoe in art. 10a Besluit aangewezen moment te kennen heeft gegeven van dat recht gebruik te willen maken, het onderzoek van diens adem in beginsel niet kan gelden als een “onderzoek” in de zin van art. 8, tweede lid onder a, WVW 1994 indien een zodanig tegenonderzoek niet is verricht. Dit is slechts anders indien de verdachte alsnog blijk geeft van genoemd recht op een tegenonderzoek af te zien, dan wel het aan zichzelf te wijten heeft dat het tegenonderzoek niet heeft plaatsgehad (vgl. HR 27 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6304, NJ 2000/570).9.
22. In het middel wordt betoogd dat de verdachte reeds voorafgaand aan het ademonderzoek heeft aangegeven weinig (of geen) vertrouwen te hebben in de ademanalyse, dat hij daarom de medewerking aan het ademonderzoek heeft geweigerd en aan de verbalisanten heeft gevraagd wat de mogelijkheden waren voor een bloedonderzoek. Redelijke rechtstoepassing brengt, aldus de steller van het middel, mee dat de verbalisanten, die op de hoogte waren van verdachtes bedenkingen, hem niet alleen hadden moeten informeren over de uitslag van de ademanalyse maar hem ook uitdrukkelijk hadden moeten vragen of hij nog steeds een bloedonderzoek wenste.
23. Het Hof heeft blijkens zijn hiervoor onder 5 weergegeven overwegingen geoordeeld dat de tweede hiervoor onder 19 bedoelde uitzondering van toepassing is: de verdachte heeft het aan zichzelf te wijten dat het tegenonderzoek niet heeft plaatsgevonden. Dit oordeel heeft het Hof doen steunen op de grond dat de verdachte weliswaar voorafgaand aan het ademonderzoek heeft gevraagd wat de mogelijkheden waren voor een bloedonderzoek maar dat verdachte nadat hem het resultaat van het ademonderzoek is medegedeeld niet (opnieuw) heeft gevraagd om een tegenonderzoek/bloedonderzoek. Daarbij heeft het Hof betrokken dat aan verdachte is uitgelegd dat hij na het weigeren van de verplichte ademanalyse geen recht heeft op een bloedonderzoek, dat een bloedonderzoek pas aan de orde komt als de ademanalyse ondanks zijn medewerking niet slaagt en dat hij recht heeft op een contra-expertise in geval van twijfel aan de uitslag van de ademanalyse. Dat het Hof in deze omstandigheden geen aanleiding heeft gezien aan te nemen dat de gang van zaken strijdig is geweest met het Besluit en het onderzoek van de adem van de verdachte heeft aangemerkt als zijnde een onderzoek in de zin van art. 8, tweede lid onder a, WVW 1994 getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het ligt op de weg van de verdachte om nadat hem het resultaat van de ademanalyse is medegedeeld om een tegenonderzoek te vragen en de verdachte hoeft niet op het recht op een tegenonderzoek te worden gewezen.10.
24. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
25. De middelen falen en het tweede en derde middel kunnen in ieder geval worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
26. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑05‑2015
Stb. 1997, 293 (iwtr. 11 juli 1997).
In Stb. 1987, 432: de toelichting op de voorganger van het huidige Besluit Alcoholonderzoeken.
Harteveld/Krabbe, De Wegenverkeerswet 1994, Arnhem, p. 161.
Vgl. ook de conclusie van mijn ambtgenoot Harteveld van 5 november 2013: ECLI:NL:PHR:2013:2235 rov. 3.11: “Ter terechtzitting in hoger beroep zegt verdachte dat hij niet heeft geweigerd te blazen, dat hij ervan uitging dat hij een tweede keer mocht blazen (waarmee kennelijk bedoeld is: een tweede cyclus van ten hoogste viermaal blazen) en dat hij nog gezegd heeft dat hij zou meewerken aan een bloedonderzoek”.
Anders (zonder nadere motivering) Raad van State 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3958 en Hof Arnhem-Leeuwarden 14 februari 2014. In die laatste zaak concludeert mijn ambtgenoot Harteveld op 19 mei 2015 (zaaknr. 14/01251).
Zo is bijvoorbeeld niet aangevoerd dat het raam wagenwijd open heeft gestaan dan wel dat het die avond zo hard waaide en de wind precies op het raam heeft gestaan.
Zie noot 1.
Zie eveneens HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD2037, NJ 2000/725.
J. Remmelink, voortgezet door M. Otte, ‘Hoofdwegen door het verkeersrecht’, Deventer 2012 (6e druk), p. 162; vgl. ook HR 6 maart 1990, ECLI:NL:HR:1990: ZC8499, NJ 1990/467 en HR 9 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1639, VR 2000/66.
Beroepschrift 04‑11‑2014
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor Strafzaken
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
Namens verzoeker, [verzoeker], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats], draag ik de volgende cassatiemiddelen voor tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, uitgesproken op 17 april 2014, onder parketnummer 24-002634-12, waarbij verzoeker wegens ‘(onder 1) overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994’ en ‘(onder 2) overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ werd veroordeeld tot een geldboete van € 550,- en tot een taakstraf voor de duur van achtentwintig (28) uren:
Middel 1:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het oordeel van het hof dat bij de uitvoering van het alcoholonderzoek niet in strijd is gehandeld met het bepaalde in het Besluit Alcoholonderzoeken, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Er is (doordat er door de politie gehandeld is in strijd met het bepaalde in het Besluit Alcoholonderzoeken) geen sprake geweest van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a van de WVW1994. Nu het hier gaat om een essentieel delictsbestanddeel (dat in de tenlastelegging is opgenomen), kan de bewezenverklaring niet in stand blijven.
Verzoeker heeft zes keer moeten blazen voordat er twee (bruikbare) meetresultaten werden verkregen.
Op grond van artikel 8, tweede lid, Besluit Alcoholonderzoeken wordt zo nodig vier maal geblazen. Het blazen kan (eerder) worden beëindigd, zodra twee meetresultaten zijn verkregen. Er is in dat laatste geval sprake van een voltooid ademonderzoek.
Indien de medewerking van de verdachte na vier maal blazen niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, kan het onderzoek nog eenmaal worden herhaald (art. 9 Besluit Alcoholonderzoeken).
Aan de orde is de vraag wat verstaan dient te worden onder ‘onderzoek’ in de zin van artikel 9 Besluit Alcoholonderzoeken.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had eerder — in een andere samenstelling — geoordeeld dat iedere blaaspoging als een ‘onderzoek’ in de zin van artikel 9 van het Besluit dient te worden aangemerkt:
‘Ingevolge artikel 9 van dat besluit kan toepassing van artikel 8 eenmaal worden herhaald, indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, waarna, ingevolge artikel 163, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, aan de verdachte de medewerking aan een bloedproef dient te worden gevraagd. In de onderhavige zaak zijn er vijf voltooide ademonderzoeken. Pas bij het zesde ademonderzoek is er een ademonderzoekresultaat gegenereerd.
Nu er in de onderhavige zaak vaker is geblazen dan is toegestaan, heeft er geen onderzoek plaatsgevonden als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a van de Wegenverkeerswet 1994, en zal de verdachte worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.’
(Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14 februari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1106)
In de onderhavige zaak doet zich een identieke situatie voor. Ook nu had de verdachte (verzoeker) zes maal in het ademanalyse-apparaat geblazen. En ook nu zijn er vijf ademonderzoeken geweest die stuk voor stuk geen twee (bruikbare) meetresultaten hebben opgeleverd. Pas na de zesde poging werden er twee (bruikbare) meetresultaten verkregen. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden kwam deze keer echter tot een tegenovergesteld oordeel. Daartoe werd het volgende overwogen:
‘Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij zes keer heeft moeten blazen. Dit aantal is niet strijdig met hetgeen in het aanvullend proces-verbaal wordt vermeld (ook al wordt daarin geen exact aantal genoemd). Het hof neemt dit aantal als uitgangspunt.
In het door de raadsman aangehaalde Besluit Alcoholonderzoeken worden nadere regels omtrent de wijze van uitvoering van alcoholonderzoeken gegeven. Voor het maximum aantal keren blazen bij een ademonderzoek zijn de artikelen 8, tweede lid, en 9 van dit Besluit van belang.
Artikel 8, tweede lid, luidt: ‘Op aanwijzing van de opsporingsambtenaar (…) blaast de verdachte, zo nodig viermaal, ononderbroken een zodanige hoeveelheid ademlucht in het ademanalyse-apparaat als voor het onderzoek nodig is. Het blazen kan worden beëindigd, zodra twee meetresultaten verkregen zijn.’
Artikel 9 luidt: ‘Indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, kan het onderzoek met toepassing van artikel 8 eenmaal worden herhaald.’
Uit het voorgaande blijkt dat één sessie voor het verkrijgen van een voltooid ademonderzoek bestaat uit maximaal viermaal blazen. Indien verdachte hieraan heeft meegewerkt, maar dit niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, kan de sessie eenmaal worden herhaald, In totaal zou de verdachte dus maximaal acht keer mogen blazen om een resultaat te verkrijgen.
Verdachte heeft zes maal geblazen. Dit is derhalve — anders dan de verdediging heeft gesteld — niet strijdig met het bepaalde in het Besluit Alcoholonderzoeken.’
Verzoeker constateert dat de rechtspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden op dit punt niet consequent is. Het oordeel van het hof in de onderhavige zaak geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat iedere blaaspoging waarbij een verdachte ononderbroken een zodanige hoeveelheid ademlucht in het ademanalyseapparaat blaast als voor het onderzoek nodig is, kan worden aangemerkt als een ‘(adem)onderzoek’ in de zin van het Besluit Alcoholonderzoeken. Levert het blazen twee meetresultaten op, dan is er niet slechts sprake van een ‘ademonderzoek’, maar van een ‘voltooid ademonderzoek’. Deze uitleg volgt ondubbelzinnig uit de tekst van artikel 8, tweede lid, Besluit Alcoholonderzoeken. De verdachte blaast ononderbroken een zodanige hoeveelheid ademlucht in het ademanalyse-apparaat als voor het onderzoek nodig is. Het onderzoek is er op gericht om twee meetresultaten te verkrijgen. Deze gang van zaken kan zo nodig viermaal worden herhaald. Iedere keer dat de verdachte op instructie van de verbalisant ononderbroken een zodanige hoeveelheid ademlucht in het ademanalyse-apparaat blaast als voor het onderzoek nodig is, is sprake van een ‘onderzoek’. Wanneer bij een dergelijk onderzoek twee bruikbare meetresultaten worden verkregen, is er sprake van een ‘voltooid ademonderzoek’ en kan het blazen worden beëindigd.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat dit betekent dat er (na vier ademonderzoeken die niet tot twee bruikbare meetresultaten hebben geleid) nog slechts één keer mag worden geblazen om te proberen een voltooid ademonderzoek te bewerkstelligen. Levert ook de laatste poging geen twee (bruikbare) meetresultaten op, dan kan alsnog worden overgestapt naar de bloedproef.
In dit geval heeft de verbalisant er voor gekozen om verzoeker (na in totaal vijf ademonderzoeken die niet tot twee bruikbare meetresultaten hebben geleid) nogmaals te laten blazen. Dit laatste ademonderzoek (het zesde) heeft uiteindelijk wel twee bruikbare meetresultaten opgeleverd.
Een dergelijke gang van zaken is in strijd met het bepaalde in het Besluit Alcoholonderzoeken. Het oordeel van het hof dat een verdachte ‘dus maximaal acht keer [zou] mogen blazen om een resultaat te verkrijgen’ is onjuist. Na de vijfde poging had met de ademonderzoeken moeten worden gestopt. De zesde ademanalyse was in strijd met de regeling die wordt voorgeschreven in het Besluit Alcoholonderzoeken.
Er heeft — gelet op het bovenstaande en voor zover het betreft het zesde ademonderzoek — geen onderzoek plaatsgevonden als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a van de Wegenverkeerswet. Het andersluidende oordeel van het hof (‘dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 500 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn’) geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Middel 2:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. De verwerping door het hof van het beroep dat door de verdediging werd gedaan op het niet-naleven van een belangrijke voorwaarde voor de uitvoering van de ademanalyse (Bijlage 1 van de Regeling ademanalyse, artikel 4.2.1.1.), geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Door de verdediging werd betoogd dat de ademanalyse niet goed verliep, omdat er een raam is opengezet. Het resultaat van het onderzoek zou daarom niet voldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te kunnen dienen. Door de raadsman werd het volgende naar voren gebracht:
‘In bijlage 1 van de Regeling ademanalyse zijn eisen opgenomen waaronder de ademanalyse dient plaats te vinden. In art. 4.2.1.1. is onder het kopje ‘temperatuur’ opgenomen:
Operationele condities: stabiele omgevingstemperaturen tussen 10 en 33 graad Celcius; referentieconditie: stabiele omgevingstemperatuur tussen 20 en 23 graad Celcius. De omgevingstemperatuur wordt stabiel verondersteld wanneer de variatie niet groter is dan plus of min 1,5 graad Celcius.
Het feit heeft zich afgespeeld in november. Het raam is open gezet. Het lijkt welhaast een feit van algemene bekendheid dat daarmee de temperatuur in de ruimte is beïnvloed en dat geen sprake meer is van een stabiele omgevingstemperatuur.
Gelet op al deze argumenten, meen ik dat cliënt terecht heeft mogen en kunnen twijfelen aan de betrouwbaarheid van de ademanalyse. Dat leidt tot vrijspraak.’
Naar aanleiding van dit verweer heeft het hof het volgende overwogen en geoordeeld:
‘De door de raadsman genoemde Regeling ademanalyse is bedoeld om te voorkomen dat tijdens het ademonderzoek de omgevingstemperatuur teveel schommelt, waardoor de onderzoeksresultaten (mogelijk) beïnvloed kunnen worden. Uit de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken blijkt dat verbalisant [verbalisant 1] in verband met de alcohollucht / walm die verdachte met zich droeg tussen de onderzoeken door een raam heeft opengezet en verdachte heeft verzocht op de gang te wachten. Hierdoor heeft de omgevingstemperatuur wellicht tussen de onderzoeken door kunnen verschillen, maar het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat deze ook tijdens het ademonderzoek heeft verschild. Er is derhalve geen sprake geweest van een instabiele omgevingstemperatuur. Het hof voelt zich gesterkt in deze conclusie nu uit het resultaat van het ademonderzoek (waarbij de vereiste twee meetresultaten zijn verkregen), blijkt dat dit binnen een zeer korte periode van slechts 4 minuten is verkregen.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof — anders dan de verdediging — geen reden heeft om aan de resultaten van het ademonderzoek te twijfelen.’
‘De omgevingstemperatuur wordt stabiel verondersteld wanneer de variatie niet groter is dan plus of min 1,5 graad Celcius.’ Bovendien geldt als referentieconditie een ‘stabiele omgevingstemperatuur tussen 20 en 23 graad Celcius’.
Volgens verzoeker brengen deze voorschriften met zich mee dat de marges gering zijn.
Door de raadsman werd gewezen op het feit van algemene bekendheid dat het openzetten van een raam in de maand november — het onderzoek vond plaats op 18 november — invloed heeft op de kamertemperatuur. Feiten van algemene bekendheid hoeven niet bewezen te worden, en zijn dus per definitie aannemelijk. Volgens het maandoverzicht van het weer in Nederland van het KNMI over de maand november 2011, bewoog de gemiddelde temperatuur op 18 november 2011 zich tussen de 5 en de 10 graden Celcius. Het onderzoek vond plaats in de nacht (iets na 2.00 uur). De buitentemperatuur zal ten tijde van het onderzoek dan ook eerder in de buurt van de 5 graden dan in de buurt van de 10 graden Celcius zijn geweest.
Het openzetten van een raam heeft — gelet op het grote verschil tussen de binnenen de buitentemperatuur — hoogst waarschijnlijk een sterke daling van de temperatuur veroorzaakt in de ruimte waarin het ademanalyse-apparaat was geplaatst. Het was dan ook reëel te veronderstellen dat de omgevingstemperatuur die normaal tussen de 20 en 23 graden Celcius zou moeten zijn, door het open zetten van het raam tot (ver) onder de grens van 20 graden Celcius was gedaald. Het open laten staan van het raam, zou tot een verdere daling hebben geleid, waardoor de variatie ongetwijfeld groter zou zijn geworden dan plus of min 1,5 graad Celcius. Het sluiten van het raam, zou — wanneer de verwarming in het vertrek waarin het onderzoek plaatsvond aan zou hebben gestaan — tot een plotselinge stijging van de omgevingstemperatuur hebben geleid, waardoor de variatie ongetwijfeld ook groter zou zijn geweest dan plus of min 1,5 graad Celcius.
Al met al is het zeer aannemelijk dat er geen sprake is geweest van een stabiele omgevingstemperatuur in de zin van de Regeling ademanalyse. Het oordeel van het hof dat er geen aanwijzingen zijn dat de omgevingstemperatuur tijdens het onderzoek teveel schommelde, geeft blijk van een te beperkte opvatting omtrent de uitleg van het begrip ‘stabiele omgevingstemperatuur’ in de Regeling ademanalyse en / of is onbegrijpelijk. Dat de twee meetresultaten binnen een tijdsbestek van 4 minuten tot stand zijn gekomen, doet hieraan niets af. In 4 minuten tijd kan de temperatuur in een ruimte waarin een raam open staat of juist weer wordt gesloten, immers gemakkelijk en aanzienlijk dalen of stijgen. Er is dan ook geen enkele aanleiding om te kunnen veronderstellen dat de omgevingstemperatuur tijdens de ademonderzoeken stabiel is geweest.
Het oordeel van het hof met betrekking tot de betrouwbaarheid van de resultaten van het ademonderzoek geeft in zoverre blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Middel 3:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het oordeel van het hof dat het verweer dat betrekking had op het feit dat de verbalisanten verzoeker ten onrechte niet in de gelegenheid hebben gesteld een bloedonderzoek te laten verrichten, feitelijke grondslag mist, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk. Hetzelfde geldt voor het oordeel dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de gang van zaken strijdig is geweest met het bepaalde in het Besluit Alcoholonderzoeken en het oordeel dat er sprake is (geweest) van een onderzoek in de zin van artikel 8 WVW1994.
Verzoeker heeft vanaf het eerste moment in de richting van de verbalisanten aangegeven geen vertrouwen te hebben in de ademanalyse en daarom een bloedproef te willen ondergaan. De verbalisanten hebben hem daartoe niet in de gelegenheid gesteld. In hoger beroep werd betoogd dat dit in dit geval wel had gemoeten. Het hof oordeelde echter dat het verweer van de raadsman hieromtrent feitelijke grondslag miste en overigens moest worden verworpen. Verzoeker ziet dat anders en legt daarom aan Uw Raad de vraag voor of de verbalisanten in dit geval meer hadden moeten doen dan zij hebben gedaan, door aan verdachte uit te leggen dat hij — toen hij met de resultaten van de ademanalyse werd geconfronteerd — om een tegenonderzoek had kunnen vragen. Omdat deze vraag zo niet rechtstreeks aan Uw Raad kan worden gesteld, wordt het oordeel van het hof, inhoudende dat het verweer van de verdediging feitelijke grondslag mist en overigens moet worden verworpen, ter beoordeling aan Uw Raad voorgelegd.
Het oordeel van het hof dat het verweer feitelijke grondslag mist, is onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat zowel de verdediging als het hof er vanuit zijn gegaan dat verzoeker niet opnieuw heeft gevraagd om een tegenonderzoek / bloedonderzoek. De stelling van de verdediging was echter dat de verbalisanten (desondanks) verzoeker in de gelegenheid hadden moeten stellen een bloedonderzoek te laten verrichten. Het verweer waarin dit aan de orde werd gesteld, had niet verworpen mogen worden met als argument dat het verweer feitelijke grondslag mist en / of dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de gang van zaken strijdig is geweest met het bepaalde in het Besluit Alcoholonderzoeken. Het oordeel van het hof geeft — mede in het licht van het recht op een eerlijk proces, zoals gegarandeerd in artikel 6 EVRM — blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Het in artikel 10a Besluit Alcoholonderzoeken bedoelde onderzoek heeft het karakter van een tegenonderzoek tegen het resultaat van de ademanalyse. De toepasselijke wettelijke regels houden niet in dat door of vanwege de politie of enigerlei andere instantie aan de verdachte moet worden medegedeeld dat hij het recht heeft om een tegenonderzoek als bedoeld in artikel 10a Besluit alcoholonderzoeken te verzoeken. In zoverre heeft het hof gelijk. Een dergelijke verplichting vloeit ook niet voort uit artikel 6 EVRM, omdat een eerlijke procesvoering, zoals gegarandeerd door dit verdragsartikel, niet vergt dat de verdachte — ook in die gevallen waarin de wet dat niet voorschrijft — steeds wordt gewezen op de hem ten dienste staande mogelijkheden van verweer, waaronder de mogelijkheid van een tegenonderzoek.
Tegelijkertijd is het echter zo dat het recht om een tegenonderzoek te doen verrichten moet worden gerekend tot het stelsel van strikte waarborgen waarmee de wetgever het onderzoek ter bepaling van het ademalcoholgehalte van de verdachte heeft omringd. Daaruit volgt dat, indien een verdachte tijdig te kennen heeft gegeven van dat recht gebruik te willen maken, het onderzoek van diens adem in beginsel niet kan gelden als een ‘onderzoek’ in de zin van artikel 8, tweede lid, onder a, WVW1994 indien een zodanig tegenonderzoek niet is verricht. Dit is slechts anders indien de verdachte alsnog blijk geeft van genoemd recht op een tegenonderzoek af te zien, dan wel het aan zichzelf te wijten heeft dat het tegenonderzoek niet heeft plaatsgehad.
In de onderhavige zaak heeft verzoeker reeds voorafgaand aan het ademonderzoek aangegeven weinig (of geen) vertrouwen te hebben in de ademanalyse. Hij heeft daarom in eerste instantie de medewerking aan het ademonderzoek geweigerd en aan de verbalisanten gevraagd wat de mogelijkheden waren voor een bloedonderzoek. Het hof heeft deze gang van zaken feitelijk vastgesteld en heeft over de verdere gang van zaken het volgende overwogen:
‘Aan verdachte is toen uitgelegd dat hij na het weigeren van de verplichte ademanalyse geen recht heeft op een bloedonderzoek en dat een bloedonderzoek pas aan de orde komt als de ademanalyse ondanks zijn medewerking niet slaagt. Als de verdachte zou twijfelen aan de uitslag van de ademanalyse heeft hij recht op contraexpertise. Op het moment dat het ademonderzoek leidde tot een onderzoeksresultaat, is verdachte dit resultaat aanstonds medegedeeld. Naar aanleiding hiervan heeft verdachte niet (opnieuw) gevraagd om een tegenonderzoek / bloedonderzoek.’
Uit het tussen haakjes geplaatste woord ‘opnieuw’ mag worden afgeleid dat ook het hof er vanuit is gegaan dat verzoeker reeds eerder — namelijk voorafgaand aan de ademanalyse (waaraan hij aanvankelijk weigerde mee te werken) — uitdrukkelijk om een tegenonderzoek / bloedonderzoek had gevraagd.
Verzoeker had (en heeft nog steeds) grote bedenkingen tegen de ademanalyse. Hij heeft (na de uitleg die hij van de politie had gekregen) toch aan dit onderzoek meegewerkt, omdat die medewerking hem de enige mogelijkheid gaf om voor een bloedonderzoek in aanmerking te komen. Vervolgens heeft hij inderdaad niet opnieuw gevraagd om een tegenonderzoek / bloedonderzoek, omdat hij dat verzoek al had gedaan.
Redelijke rechtstoepassing brengt met zich dat de verbalisanten — die op de hoogte waren van de bedenkingen die verzoeker had tegen de (betrouwbaarheid van de) ademanalyse en van zijn verzoek om een bloedonderzoek te ondergaan — verzoeker niet alleen hadden moeten informeren over de uitslag van de ademanalyse, maar dat zij verzoeker vervolgens ook uitdrukkelijk hadden moeten vragen of hij nog steeds een bloedonderzoek wenste. Uit het niet uitdrukkelijk opnieuw aan de orde stellen door verzoeker van het recht op een tegenonderzoek, mag niet worden afgeleid dat hij weloverwogen en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dit recht. Er lag een uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verzoek en verzoeker heeft van dat verzoek (nadat hij met de resultaten van het ademonderzoek werd geconfronteerd) geen afstand gedaan.
Nu het recht op een eerlijk proces (in de zin van artikel 6 EVRM) een fundamenteel recht is, het recht op een eerlijk proces o.m. steunt op het beginsel van ‘equality of arms’ (wat onder andere inhoudt dat de verdachte dezelfde mogelijkheden moet hebben als de vervolgende instantie en in de gelegenheid moet zijn het gepresenteerde materiaal te betwisten door een tegenonderzoek te laten verrichten), verzoeker tijdig heeft verzocht om een bloedonderzoek, en hij niet ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht op een tegenonderzoek, hadden de verbalisanten die hem op de hoogte stelden van de uitslag van de ademanalyse, hem tenminste moeten vragen of hij nog steeds een bloedonderzoek wenste. Ze hadden hem — toen ze hem meedeelden wat de uitslag was van het ademonderzoek — er in ieder geval op moeten wijzen dat het niet opnieuw vragen om een tegenonderzoek / bloedonderzoek zou betekenen dat het onderzoek niet zou plaatsvinden (omdat dan zou worden aangenomen dat hij afstand had gedaan van zijn recht op een tegenonderzoek).
Het uiteindelijke oordeel van het hof dat er sprake is (geweest) van een onderzoek in de zin van artikel 8 WVW1994 geeft — gelet op het bovenstaande — blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, kantoorhoudende te Leeuwarden, aan de Ossekop 11 (Postbus 324, 8901 BC), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Leeuwarden, 4 november 2014
J. Boksem