Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-02-2014, nr. 21-005916-13
ECLI:NL:GHARL:2014:1106, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-02-2014
- Zaaknummer
21-005916-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:1106, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑02‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:2502, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Wetingang
art. 8 Wegenverkeerswet 1994
- Vindplaatsen
Jwr 2014/30 met annotatie van C.J. van Eekelen
Uitspraak 14‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Vrijspraak. Naar het oordeel van het hof is er deze zaak geen sprake geweest van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a van de Wegenverkeerswet 1994.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005916-13
Uitspraak d.d.: 14 februari 2014
TEGENSPRAAK
Promis
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 25 juni 2013 met parketnummer 96-056635-13 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 januari 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr X.B. Sijmons, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 16 maart 2013 te Woudenberg als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 825 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
subsidiair:hij op of omstreeks 16 maart 2013 te Woudenberg als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Naar het oordeel van het hof is er in deze zaak geen sprake geweest van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a van de Wegenverkeerswet 1994. In het Besluit alcoholonderzoeken en de Regeling ademanalyse worden nadere regels gesteld ter zake het uitvoeren van een ademonderzoek. Artikel 8 van het Besluit alcoholonderzoeken bepaalt dat op aanwijzing van de opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 7 van dat besluit, de verdachte, zo nodig vier maal, ononderbroken een zodanige hoeveelheid ademlucht in het ademanalyseapparaat blaast als voor het onderzoek nodig is. Ingevolge artikel 9 van dat besluit kan toepassing van artikel 8 eenmaal worden herhaald, indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, waarna, ingevolge artikel 163, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, aan de verdachte de medewerking aan een bloedproef dient te worden gevraagd. In de onderhavige zaak zijn er vijf niet voltooide ademonderzoeken. Pas bij het zesde ademonderzoek is er een ademonderzoekresultaat gegenereerd.
Nu er in de onderhavige zaak vaker is geblazen dan is toegestaan, heeft er geen onderzoek plaatsgevonden als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a van de Wegenverkeerswet 1994, en zal de verdachte worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Blijkens het “Proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1994” is bij een reguliere controle geconstateerd dat verdachtes adem naar alcohol rook en zijn ogen bloed doorlopen waren. Nu niets bijzonders is geconstateerd omtrent zijn wijze van besturen van de auto, noch omtrent zijn spraak of gang, kan ook het subsidiair tenlastegelegde niet bewezen worden en moet verdachte ook daarvan worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr H. Abbink, voorzitter,
mr J.D. den Hartog en mr J.P. Bordes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr E.C.M. Steeghs, griffier,
en op 14 februari 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.