NJB 2024/390:Het als pleger dan wel als medepleger ‘voorhanden hebben’ van een voorwerp, art. 420bis lid 1 Sr: de Hoge Raad zet uiteen wat daarvoor respectievelijk moet komen vastte staan. Gelet op de feiten en omstandigheden in casu kon het hof oordelen dat van de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring mag worden verlangd over de herkomst van de geldbedragen die zijn aangetroffen in de door de verdachte en haar medeverdachte echtgenoot bewoonde woning. Het hof kon oordelen dat de verdachte (samen met haar echtgenoot) de auto, een geldbedrag en ook de andere in haar woning aangetroffen contante geldbedragen voorhanden heeft gehad en dat zij wist dat die geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren.