Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende de aanvulling en het vergemakkelijken van de toepassing van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957
Artikel IV
Geldend
Geldend vanaf 30-01-1983
- Bronpublicatie:
30-08-1979, Trb. 1979, 142 (uitgifte: 08-10-1979, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
30-01-1983
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-01-1983, Trb. 1983, 13 (uitgifte: 01-01-1983, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Strafprocesrecht / Algemeen
(bij artikel 7, eerste lid en artikel 8 van het Verdrag)
1)
Indien het strafbare feit dat aan het verzoek tot uitlevering ten grondslag ligt ook aan de rechtsmacht van de aangezochte Staat is onderworpen, beziet deze of het beter is dat de opgeëiste persoon door een rechterlijke autoriteit van de verzoekende Staat wordt berecht.
Dat geldt ook voor verzoeken achteraf om toestemming de opgeëiste persoon te vervolgen terzake van feiten waarvoor hij niet is uitgeleverd, alsmede voor verzoeken tot verderlevering.
2)
Indien een van beide Partijen bij deze Overeenkomst een derde Staat de uitlevering van een eigen onderdaan heeft verzocht wegens een feit dat ook aan de rechtsmacht van de andere Partij is onderworpen, beziet deze laatste of zij, in plaats van de uitlevering aan de derde Staat te verzoeken, aan de Staat van herkomst de strafvervolging zal overdragen.