Einde inhoudsopgave
De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief (FM nr. 123) 2007/2.2.2.3
2.2.2.3 Verplaatsing van de werkelijke leiding van de vennootschap
Mr. dr. F.G.F. Peters, datum 01-03-2007
- Datum
01-03-2007
- Auteur
Mr. dr. F.G.F. Peters
- JCDI
JCDI:ADS366230:1
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Buitenlands belastingplichtige
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Heffingsbevoegdheid
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Belastingplichtige
Inkomstenbelasting / Aanmerkelijk belang (box 2)
Voetnoten
Voetnoten
In HR 23 september 1992, BNB 1993/193, wordt het begrip ‘werkelijke leiding’ als volgt ingevuld: ‘Bij de beoordeling naar de omstandigheden van de vestigingsplaats van een lichaam moet in het algemeen ervan worden uitgegaan dat de werkelijke leiding van het lichaam berust bij zijn bestuur, en dat de vestigingsplaats overeenkomt met de plaats waar dit bestuur zijn leidinggevende taak uitoefent. Wanneer echter aannemelijk is dat de werkelijke leiding van het lichaam door een ander wordt uitgeoefend dan dat bestuur, kan er aanleiding zijn als vestigingsplaats van het lichaam aan te merken de plaats van waaruit die ander de leiding uitoefent.’
Wel werd in de Wet IB 1964 tot uitdrukking gebracht dat bij verplaatsing van de werkelijke leiding van de vennootschap uit Nederland sprake is van een fictieve vervreemding, terwijl de Wet IB 2001 bepaalt dat de verplaatsing een vervreemding is.
Betten 1998, blz. 322, merkt inzake de zetelverplaatsingheffing op: ‘The Netherlands appears to be the only country that levies an exit tax on (only!) non-resident shareholders rather than on the emigrating company which has decided to move its effective management to another country’.
Overigens wordt de zetelverplaatsingheffing ook toegepast indien is geopteerd voor behandeling als binnenlands belastingplichtige; zie artikel 2.5, lid 2, Wet IB 2001.
Kamerstukken II 1995/96, 24 761, nr. 3, blz. 83-84. Hierbij kan de kanttekening worden geplaatst dat men reeds aanmerkelijkbelanghouder is bij een belang van 5%, en dat kleine aanmerkelijkbelanghouders het niet in hun macht hebben tot zetelverplaatsing te besluiten dan wel daarvan af te zien.
Hiermee doel ik op de heffing ex artikel 7.5, lid 7, Wet IB 2001 bij de verplaatsing van de werkelijke ofwel feitelijke leiding van de vennootschap uit Nederland.
De zetelverplaatsingheffing werkt uiteraard ook in gevallen waarin na zetelverplaatsing geen buitenlandse belastingplicht ontstaat omdat de vennootschap nimmer of korter dan vijf jaar in Nederland was gevestigd; in het oog moet echter worden gehouden dat de zetelverplaatsingheffing is ingevoerd vanwege de geringe effectiviteit van de vestigingsplaatsfictie in verdragssituaties.
Kamerstukken II 1996/97, 24 761, nr. 7, blz. 26-27. Waarom de kans op effectuering van de claim kleiner zou zijn dan bij aanwezigheid van de werkelijke leiding van de vennootschap in Nederland wordt niet toegelicht. Evenmin wordt toegelicht hoe de fictieve vervreemding deze kans zou vergroten, maar hierbij zal zijn gedacht aan de verplichte zekerheidstelling. Met ingang van 11 maart 2004 is de voorwaarde van zekerheidstelling bij zetelverplaatsing naar een andere EU-lidstaat evenwel vervallen; zie onder b hierna.
In tegenstelling tot onder de Wet IB 1964 (zie artikel 20c, lid 6) kan een eventueel verlies uit aanmerkelijk belang nu ingevolge artikel 4.24, lid 5, Wet IB 2001 in aanmerking worden genomen, ondanks het feit dat de belastingplichtige zijn belang bij de activiteiten van de vennootschap volledig behoudt.
Zie voor de mogelijke Europeesrechtelijke implicaties van de beperking tot zetelverplaatsingen naar EU-lidstaten paragraaf 7.2.2, voetnoot 333.
Het is de vraag of dat juist is; zie nader paragraaf 7.2.1 en 7.2.2, voetnoot 333.
De termijn van de vestigingsplaatsfictie loopt immers gedurende tien maal twaalf maanden na de datum van zetelverplaatsing (zie paragraaf 2.2.1.1) en die van vóór 2006 opgelegde conserverende aanslagen gedurende ten minste tien kalenderjaren na afloop van het jaar van zetelverplaatsing (zie paragraaf 2.2.2.2,b).
a. Achtergrond
Naast de heffing bij emigratie van de aanmerkelijkbelanghouder kent de aanmerkelijkbelangregeling in artikel 7.5, lid 7, Wet IB 2001 een exitheffing die aanknoopt bij het vertrek van de vennootschap. Een verplaatsing van de werkelijke leiding1 van de vennootschap uit Nederland wordt aangemerkt als een vervreemding van het aanmerkelijk belang. De bepaling is inhoudelijk ongewijzigd ten opzichte van artikel 49, lid 4, tweede volzin, Wet IB 1964.2
Deze exitheffing geldt alleen voor buitenlands belastingplichtige aanmerkelijkbelanghouders.3 Binnenlands belastingplichtigen vallen immers onder de Nederlandse aanmerkelijkbelangheffing ongeacht de plaats van vestiging van de vennootschap, terwijl de belastingplicht van een in het buitenland wonende aanmerkelijkbelanghouder in beginsel eindigt bij verplaatsing van de werkelijke leiding van de vennootschap uit Nederland (zie artikel 7.1, letter b, jo. 7.5, lid 1, Wet IB 2001 Wet IB 2001.)4 Door de werking van de vestigingsplaatsfictie van artikel 7.5, lid 6, Wet IB 2001 geldt dit niet als de vennootschap ten minste vijf jaar in Nederland gevestigd is geweest; de buitenlandse belastingplicht blijft dan nog tien jaar na de verplaatsing van de werkelijke leiding bestaan. Ook in dat geval kan echter het Nederlandse heffingsrecht na verplaatsing van de werkelijke leiding naar het buitenland als gevolg van de werking van belastingverdragen verloren gaan. De memorie van toelichting bij de herziening van het aanmerkelijkbelangregime geeft dan ook als reden voor de heffing het veilig stellen van de aanmerkelijkbelangclaim bij zetelverplaatsing. Opgemerkt wordt dat onder bijna alle door Nederland gesloten belastingverdragen de plaats van de feitelijke leiding van de vennootschap beslissend is, en dat een buitenlands belastingplichtige eenvoudig de Nederlandse aanmerkelijkbelangheffing zou kunnen ontgaan door vóór de vervreemding van zijn belang de feitelijke leiding van de vennootschap te verplaatsen naar het buitenland: ‘De vestigingsplaatsfictie in de Wet IB 1964 wordt opzijgezet door hetgeen in het belastingverdrag is opgenomen.’5 De zetelverplaatsingheffing6 is dus bedoeld om de gebrekkige werking van de vestigingsplaatsfictie onder belastingverdragen te compenseren. Aangezien de doelstelling van de vestigingsplaatsfictie het behoud van de Nederlandse claim na emigratie van de aanmerkelijkbelanghouder is, kan worden aangenomen dat ook de zetelverplaatsingheffing met name ziet op het behoud van die claim. De zetelverplaatsingheffing is echter, evenmin als de vestigingsplaatsfictie, niet beperkt tot geëmigreerde aanmerkelijkbelanghouders; zij geldt evenzeer voor de buitenlands belastingplichtige aanmerkelijkbelanghouder die nimmer in Nederland heeft gewoond.
De vraag of belastingverdragen inderdaad de werking van de vestigingsplaatsfictie frustreren, wordt onderzocht – en met betrekking tot een substantieel aantal belastingverdragen (voor wat betreft vervreemdingsvoordelen) ontkennend beantwoord – in hoofdstuk 3 en 4. De vraag die vervolgens rijst, is uiteraard of het Nederland in verdragssituaties wél is toegestaan om de fictieve vervreemding bij zetelverplaatsing in de aanmerkelijkbelangheffing te betrekken; zie daarover paragraaf 6.2. In ieder geval was de staatssecretaris blijkens de nota naar aanleiding van het verslag niet meer van mening dat dit is toegestaan. De in de memorie van toelichting gegeven bestaansgrond van de fictieve vervreemding kwam aldus te vervallen. Merkwaardig genoeg zag de staatssecretaris haar belang toen in de tegengestelde situatie: juist in verdragsloze situaties (waarin Nederland zijn uit de vestigingsplaatsfictie voortvloeiende heffingsrecht dus volledig behoudt7) zou de fictieve vervreemding van belang zijn, omdat na zetelverplaatsing de band met Nederland doorgaans wordt verbroken en derhalve zonder verdrag de mogelijkheden om de aanmerkelijkbelangclaim feitelijk gehonoreerd te zien gering zijn.8
b. De heffing
De buitenlands belastingplichtige dient bij verplaatsing van de werkelijke leiding van zijn vennootschap uit Nederland af te rekenen over het fictieve vervreemdingsvoordeel. Dit voordeel wordt, evenals bij de emigratieheffing van artikel 4.16, lid 1, letter h, Wet IB 2001, gesteld op het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van het aanmerkelijkbelangpakket en de verkrijgingsprijs daarvan (artikel 4.19 jo. 4.22 Wet IB 2001) en belast naar het voor box 2 geldende tarief van 25%.9
Ook deze fictieve vervreemding leidt tot een conserverende aanslag in de zin van artikel 2.8, lid 2, jo. 2.9 en 9.1, lid 2, Wet IB 2001, waarvoor ingevolge artikel 25, lid 8, Inv.wet 1990 uitstel van betaling mogelijk is. De per 11 maart 2004 versoepelde voorwaarden voor het verkrijgen van betalingsuitstel gelden eveneens voor de zetelverplaatsingheffing. Artikel 2, lid 1, tweede volzin, aanhef en letter c, Uitv.reg. Inv.wet 1990 bepaalt dat het schriftelijk verzoek en de zekerheidstelling voor het verkrijgen van betalingsuitstel voor de zetelverplaatsingheffing achterwege blijven, ingeval de belastingschuldige woont in een andere lidstaat van de EU en de verplaatsing van de werkelijke leiding geschiedt naar een andere lidstaat van de EU.10 De reden voor de beperking tot zetelverplaatsing naar een andere lidstaat is niet aangegeven; waarschijnlijk was men van mening dat alleen in dat geval sprake is van een door het EG-recht bestreken situatie.11 Er is overigens geen regeling getroffen voor een ‘doorzetelverplaatsing’ naar een derde land.
De regels met betrekking tot beëindiging van het betalingsuitstel en voor de kwijtschelding van (een deel van) de conserverende aanslag wegens zetelverplaatsing zijn gelijk aan die voor de aanslag wegens emigratie; ik verwijs hiervoor naar paragraaf 2.2.2.2,b. De omstandigheid dat de tienjaarstermijn voor kwijtschelding van vóór 2006 opgelegde conserverende aanslagen in het algemeen tien jaar na de verplaatsing van de werkelijke leiding nog niet zal zijn verstreken, brengt overigens mee dat de eventuele buitenlandse belastingplicht op basis van de vestigingsplaats-fictie reeds vóór het vervallen van de conserverende aanslag zal zijn geëindigd.12 Met betrekking tot vanaf 2006 opgelegde conserverende aanslagen zal dit niet meer voorkomen, aangezien de tienjaarstermijn nu loopt tot uiterlijk het begin van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de conserverende aanslag betrekking heeft (artikel 25, lid 8, tweede volzin, Inv.wet 1990); nu zal derhalve de buitenlandse belastingplicht tot ten hoogste een jaar (bij zetelverplaatsing op 31 december) langer lopen dan de conserverende aanslag.
De aanmerkelijkbelanghouder die emigreert en nadien de werkelijke leiding van de vennootschap uit Nederland verplaatst, krijgt te maken met twee conserverende aanslagen. Bij emigratie is zijn verkrijgingsprijs ingevolge artikel 7.6, lid 1, Wet IB 2001 (zie over deze bepaling paragraaf 2.2.2.4 hierna) gesteld op de werkelijke waarde bij emigratie, zodat nu alleen geheven wordt over de in de buitenlandse periode ontstane waardeaangroei. De zetelverplaatsing van de vennootschap leidt niet tot beëindiging van het uitstel ter zake van de eerste aanslag: deze fictieve vervreemding wordt niet genoemd in artikel 25, lid 8, letter a, Inv.wet 1990. Aangezien bij zetelverplaatsing geen liquiditeiten beschikbaar komen waarmee de aanslag kan worden voldaan, is dit in overeenstemming met de aan het systeem van de conserverende aanslag ten grondslag liggende uitgangspunten.