RvdW 2014/163
Huur woonruimte. Voortzetting huur na overlijden huurder; samenleven ouder met meerderjarig kind; duurzame gemeenschappelijke huishouding in zin art. 7:268 lid 2 BW?; maatstaf.
HR 17-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:93 (Ontbreken gemeenschappelijke huishouding)
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
17 januari 2014
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, G. Snijders, M.V. Polak
- Zaaknummer
12/04600
- Conclusie
A-G mr. M.H. Wissink
- Roepnaam
Ontbreken gemeenschappelijke huishouding
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Huurrecht / Algemeen
Huurrecht / Huur van woonruimte
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:93, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑01‑2014
ECLI:NL:PHR:2013:2395, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑10‑2013
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑11‑2012
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑09‑2012
- Wetingang
Art. 7:268 BW
Essentie
Huur woonruimte. Voortzetting huur na overlijden huurder; samenleven ouder met meerderjarig kind; duurzame gemeenschappelijke huishouding in zin art. 7:268 lid 2 BW?; maatstaf.
De vraag of sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in art. 7:268 lid 2 BW moet volgens vaste rechtspraak worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval in onderling verband. De enkele omstandigheid dat een kind na zijn meerderjarig worden nog bij zijn ouder(s) in een gemeenschappelijke huishouding blijft wonen, brengt niet mee dat zij een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren, omdat dan in de regel ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.