Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).Het beroep moet worden ingesteld:- door de verzoeker en door de verschenen wederpartij binnen drie maanden na dagtekening van de beschikking;- door de niet-verschenen wederpartij binnen drie maanden na de betekening van de beschikking in persoon of binnen drie maanden nadat deze beschikking op andere wijze is betekend en overeenkomstig art. 820, lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.
Rb. Amsterdam, 01-10-2014, nr. C/13/548453 / FA RK 13-6341
ECLI:NL:RBAMS:2014:6291
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
01-10-2014
- Zaaknummer
C/13/548453 / FA RK 13-6341
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2014:6291, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 01‑10‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 01‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Echtscheiding, bruidsgave naar Pakistaans recht
Partij(en)
Beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/548453 / FA RK 13-6341 (JJ/SM)
Beschikking van 1 oktober 2014 betreffende echtscheiding en nevenvoorzieningen
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [plaats] ,
verzoekende tevens verwerende partij,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. D.H. Bialkowski te Amsterdam,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [plaats] ,
verwerende tevens verzoekende partij,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. B.A. Huijgen te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
Bij beschikking van 28 mei 2014 heeft deze rechtbank:
- de echtscheiding uitgesproken tussen partijen;
- bepaald dat de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van de uitspraak der echtscheiding huurster van de echtelijke woning zal zijn;
- bepaald dat de regelingen, zoals tussen partijen zijn overeengekomen in het aan deze beschikking gehechte ouderschapsplan, als hier herhaald en ingelast worden beschouwd en deel uitmaken van deze beschikking;
- de inhoud van het ouderschapsplan voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de zaak aangehouden met betrekking tot het verzoek van de vrouw ten aanzien van de eventueel tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap, dan wel de tussen hen bestaande huwelijkse voorwaarden, het verzoek van de vrouw betreffende de huurachterstand van de man en het verzoek ten aanzien van de proceskosten en bepaald dat op 4 juni 2014 een beschikking zal volgen;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de na de mondelinge behandeling van 25 maart 2014 ingekomen stukken waaronder;
- het faxbericht van de vrouw van 19 mei 2014;
- het faxbericht met bijlagen van de vrouw van 20 mei 2014;
- het faxbericht van de man van 13 juni 2014;
- de brief van de man van 27 augustus 2014 met als bijlage het rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI).
De zaak is vervolgens behandel op de pro forma zittingen van 23 juni 2014, 7 juli 2014 en 1 september 2014.
De beschikkingsdatum is bepaaldop heden.
3. De verzoeken
De rechtbank dient nog een beslissing te nemen ten aanzien van de navolgende verzoeken van de vrouw:
- het verzoek om de man te veroordelen om aan haar een bedrag van € 202,-- te betalen in verband met een halve maand huurachterstand over de maand augustus 2013;
- het verzoek om te bepalen dat de man gehouden is een Mahr van € 1.071,-- aan haar te voldoen, binnen vijf werkdagen na dagtekening en betekening van de beschikking;
- het verzoek van de vrouw met betrekking tot de proceskosten.
4. De beoordeling
4.1.
De huurachterstand
De vrouw heeft de rechtbank verzocht om de man, uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen om aan haar een bedrag van € 202,-- te betalen in verband met een halve maand huurachterstand in de maand augustus 2013. De man heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek.
In de beschikking van 29 mei 2014 heeft de rechtbank de vrouw in de gelegenheid gesteld haar verzoek ten aanzien van de huurachterstand (met nadere stukken) te onderbouwen.
Gelet op het feit dat de rechtbank van de vrouw geen nadere onderbouwing van haar voornoemde verzoek heeft ontvangen en het thans onvoldoende duidelijk is waar de vrouw haar vordering op heeft gebaseerd, wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw ten aanzien van de huurachterstand af.
4.2.
De bruidsgave, Mahr
De vrouw verzoekt de rechtbank om de man te veroordelen tot het betalen van een bedrag van
€ 1.071,--, zijnde de Mahr, aan haar in één keer te betalen binnen vijf dagen na dagtekening en betekening van de beschikking. De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit verzoek.
De vrouw stelt (onweersproken) dat zij deze bruidsgave niet heeft ontvangen. Zij wenst dat de man die alsnog aan haar betaalt. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de bruidsgave als huwelijksvermogensbestanddeel moet worden gezien. Zij stelt dat de Mahr zoals opgenomen in de huwelijksakte de status van huwelijkse voorwaarde heeft en zij verzoekt als nevenvoorziening bij de echtscheiding de financiële afwikkeling van deze huwelijkse voorwaarde, te betalen de betaling van de Mahr door de man aan de vrouw. De vrouw stelt dat de huwelijkse voorwaarde met betrekking tot de Mahr naar Pakistaans recht geldig is gemaakt. Voorts stelt de vrouw dat volgens de Pakistaanse jurisprudentie is uitgemaakt dat de indexering van toepassing is op de Mahr.
De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. Hij is van mening dat de akte niet valt te kwalificeren als een huwelijksakte, aangezien er in deze akte geen vermogensrechtelijke bepalingen zijn opgenomen, zodat het verzoek van de vrouw op grond van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden moet worden afgewezen. Voor zover de akte tussen partijen te kwalificeren zou zijn als een huwelijksakte, stelt de man zich op het standpunt dat het verzoek van de vrouw afgewezen dient te worden aangezien het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 zowel formeel als materieel niet van toepassing is (artikel 1 sub 1 van het verdrag).
Voorts blijkt uit het rapport van het IJI dat in sommige gevallen, maar niet altijd, de bruidsgave gekwalificeerd kan worden als partneralimentatie. De man stelt zich op het standpunt dat de bruidsgave niet gekwalificeerd kan worden als partneralimentatie aangezien partijen dit nooit beoogd hebben. Voor zover de rechtbank de bruidsgave kwalificeert als zijnde partneralimentatie, dan stelt de man zich op het standpunt dat het verzoek van de vrouw afgewezen dient te worden omdat de man geen draagkracht heeft. Dat de man
geen draagkracht heeft blijkt uit de beschikking van de rechtbank van 28 mei 2014.
Door de vrouw is overgelegd een (door de vrouw genoemde) Nikaah akte, en een Nederlandse vertaling daarvan, het Huwelijksformulier. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“Dit gedeelte wordt door de vrouw ingevuld
- A.
Ik aanvaard mijn huwelijk met toestemming van mijn gevolmachtigd met de heer [verweerder] zoon van [naam 1] met een bedrag van honderd duizend Rupees als bruidschat.
- B.
Van alle bruidschat wordt …. ontvangen.
Handtekening van de bruid met de datum ….. (getekend) [datum]
(….)
Dit gedeelte wordt ingevuld door de bruidgom
Ik, de heer [verweerder] zoon van [naam 1] , geboorte datum/ leeftijd
[datum] , adres [straat] , verklaar hierbij dat ik
mijn huwelijksvoltrekking met Mevrouw [verzoekster] dochter van [naam 2] , met
een bedrag 100.000 Rupees als bruidschat, accepteer. Hiervan word als sieraden/
contant al betaald / wat op verzoek betaalbaar is.”
Handtekening van de bruidgom (getekend) [datum]
De rechtbank is van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van artikel 4 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, aangezien het verzoek een neven-voorziening is als bedoeld in artikel 827, eerste lid onder f van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zoals hierna zal worden overwogen is de bruidsgave niet gelijk te stellen aan een uitkering tot levensonderhoud of een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak. Naar het oordeel van de rechtbank is er echter wel sprake van een andere voorziening die voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding, zoals bedoeld in artikel 827 eerste lid onder f van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Voor de beoordeling van het verzoek van de vrouw is vervolgens van belang welk recht op de bruidsgave van toepassing is. Daarvoor is van belang hoe de bruidsgave juridisch gekwalificeerd moet worden. Het IJI heeft op die vraag in haar rapport nog geen eenduidig antwoord geven. Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de concrete omstandigheden van het geval, van de tekst van het huwelijksdocument als geheel en van de inlichtingen van het IJI. Voorts verwijst de rechtbank naar een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 februari 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:486) betreffende een bruidsgave, te beoordelen naar Iraans recht.
Partijen zijn het erover eens dat het bedrag van de bruidsgave 100.000 Roepies bedraagt.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn bij het huwelijk overeengekomen dat de vrouw als bruidsgave recht heeft op 100.000 Pakistaanse Roepies. Dit is vastgelegd in voormeld Huwelijksformulier. Naar het oordeel van de rechtbank zijn partijen derhalve ten tijde van huwelijk een overeenkomst tot betaling van een bruidsgave overeengekomen. Dat deze overeenkomst niet rechtsgeldig is, is niet gebleken. Partijen zelf, evenals de gevolmachtigde van de vrouw en getuigen hebben deze overeenkomst ondertekend. De vraag naar het bestaan van een aanspraak op de bruidsgave dient te worden beoordeeld naar het recht waarnaar die aanspraak tot stand is gekomen, waarbij zoveel mogelijk dient te worden aangesloten bij de bedoeling van partijen. De bruidsgave vloeit voort uit het door partijen naar Pakistaans recht gesloten huwelijk; de bepaling ter zake de bruidsgave in de door partijen ondertekende huwelijksakte opgenomen moet dan ook worden bezien naar Pakistaans recht.
Voorts overweegt de rechtbank dat de bruidsgave naar Pakistaans recht een geheel eigen karakter heeft waardoor deze niet gelijk is te stellen aan een uitkering tot levensonderhoud of een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak. De rechtbank acht het niet voor de hand liggen om een reeds voor het huwelijk overeengekomen eenmalige vermogensoverdracht van de man aan de vrouw op te vatten als behorende tot het huwelijksvermogensrecht.
Ook neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat een kwalificatie als uitkering tot levensonderhoud niet passend is, omdat bij een dergelijke kwalificatie en de toepassing van het Nederlandse alimentatierecht (als het recht van de staat waar de alimentatiegerechtigde gewone verblijfplaats heeft) de bruidsgave feitelijk vrijwel geen betekenis meer zal hebben. In dat geval zullen, ongeacht de hoogte van de overeengekomen bruidsgave, de draagkracht van de man en de behoefte van de vrouw immers mede bepalend zijn.
De vrouw is de rechthebbende op en de eigenares van de bruidsgave en wel vanaf de dag van de huwelijkssluiting. De bruidsgave is op ieder moment opeisbaar, zowel tijdens als na het huwelijk en heeft daarom niet het karakter van een aanspraak op levensonderhoud. Dat het huwelijkscontract geen bepaling bevat voor een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de vrouw tot betaling van de tussen partijen overeengekomen bruidsgave voor toewijzing in aanmerking komt. De vrouw heeft aangevoerd dat 100.000 Roepies omgerekend € 733,- bedraagt en dat na indexering er een bedrag van € 1.071,- dient te worden betaald door de man. De hoogte van het bedrag is door de man niet betwist. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook toewijzen.
Voorts acht de rechtbank het redelijk te bepalen dat de man gehouden is dit bedrag in één keer te betalen binnen tien werkdagen na dagtekening en betekening van de beschikking.
4.3.
Proceskosten
Gelet op het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren.
5. De beslissing
De rechtbank:
- veroordeelt de man om aan de vrouw de bruidsgave van 100.000 Pakistaanse Roepies, zijnde, na indexering, een bedrag van € 1.071,- te betalen, in één keer te betalen binnen tien werkdagen na dagtekening en betekening van de beschikking;
- bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.A. Marchal, griffier, op 1 oktober 2014.1. | ||
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 01‑10‑2014