NJ 2020/381
Ondernemingsrecht. Enquêteprocedure; cassatieberoep tegen door ondernemingskamer getroffen voorzieningen niet-ontvankelijk op grond dat enquêteprocedure nadien onherroepelijk is geëindigd?
HR 09-10-2020, ECLI:NL:HR:2020:1593
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
9 oktober 2020
- Magistraten
Mrs. M.V. Polak, H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock
- Zaaknummer
19/04608
- Conclusie
A-G mr. L. Timmerman
- Noot
Red. Aant.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS237585:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Cassatie
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1593, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑10‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:467, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑10‑2019
- Wetingang
Art. 2:349a, 2:355, 2:356 BW
Essentie
Ondernemingsrecht. Enquêteprocedure; cassatieberoep tegen door ondernemingskamer getroffen voorzieningen niet-ontvankelijk op grond dat enquêteprocedure nadien onherroepelijk is geëindigd?
Samenvatting
De Hoge Raad heeft in de e-Traction-beschikking (HR 23 maart 2012, NJ 2012/393, m.nt. P. van Schilfgaarde) beslist dat na het eindigen van de enquêteprocedure geen plaats meer is voor het treffen van onmiddellijke voorzieningen als bedoeld in art. 2:349a lid 2 BW, dan wel (al dan niet tijdelijke) voorzieningen als bedoeld in art. 2:355 lid 1 BW jo art. 2:356 BW. Uit die beschikking volgt niet dat het eindigen van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.