Rb. Rotterdam, 23-04-2008, nr. 179770/HA ZA 02-1524
ECLI:NL:RBROT:2008:BD3190
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
23-04-2008
- Zaaknummer
179770/HA ZA 02-1524
- LJN
BD3190
- Roepnaam
Solvochem Holland/Rasheed Bak
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2008:BD3190, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 23‑04‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2010:BO6529
Uitspraak 23‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Bewijsbeoordeling; bezorging stuitingsbrieven in Bagdad; bewijs niet geleverd; getuigetaxe.
Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 179770/HA ZA 02-1524
Uitspraak: 23 april 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres],
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
procureur mr W.J. Hengeveld,
advocaat mr A.J. Beljaars - Vink,
- tegen -
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging [gedaagde],
gevestigd te Bagdad, Irak,
gedaagde,
procureur mr H.E. Schweers,
advocaat mr T.T. van Zanten (Amsterdam).
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiseres]" respectievelijk "[gedaagde]".
1. Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van het in deze zaak door de rechtbank gewezen vonnis van 20 april 2005 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
Ingevolge dat vonnis heeft [eiseres] één getuige doen horen en [gedaagde] in contra-enquête eveneens één getuige. De rechter voor wie de getuigenverhoren hebben plaatsgevonden is niet langer in deze rechtbank werkzaam.
Beide partijen hebben vervolgens geconcludeerd na enquête, ieder onder het overleggen van een productie.
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1
In het vonnis van 20 april 2005 was [eiseres] opgedragen te bewijzen dat de brieven van 10 januari 1995 en 28 december 1999 bij het hoofdkantoor van de [gedaagde] in Bagdad zijn afgeleverd door de door haar agent in Bagdad, Modern Trade Agencies, ingeschakelde [koerier].
2.2
Als getuige zijn gehoord: [getuige] (verder te noemen: [koerier]), werkzaam bij het hiervoor genoemde koeriersbedrijf en [getuige 2] (verder: [getuige 2]), hoofd internationale betrekkingen bij [gedaagde].
2.3
Gelet op de getuigenverklaringen, de overgelegde producties en hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, een en ander in onderling verband bezien, kan het navolgende worden overwogen.
2.4
In haar akte van 20 oktober 2004 heeft [eiseres] aangevoerd dat zij Modern Trade Agencies in Bagdad als agent in de arm heeft genomen en dat Modern Trade Agencies zowel de brief van 10 januari 1995 als de brief van 28 december 1999 bij het hoofdkantoor van [gedaagde] in Bagdad heeft afgeleverd.
In haar akte van 15 december 2004 heeft [eiseres] aangevoerd dat Modern Trade Agencies, die destijds voor haar in Bagdad als agent optrad, Abu Al Ezz Business Services in Bagdad als koerier heeft ingeschakeld voor het bij [gedaagde] bezorgen van deze stuitings- brieven.
Getuige [koerier] heeft daarentegen verklaard dat zijn bedrijf (in Amman, Jordanië) opdracht voor het bezorgen van de stuitingsbrieven had gekregen van de vestiging van [eiseres] in Amman en dat hij World [Modern] Trade Agencies niet kent.
2.5
Getuige [koerier] heeft verder verklaard dat hij in januari 1995 zelf een van [eiseres] in Amman gekregen brief met de auto naar Bagdad heeft gebracht en heeft afgeleverd bij de receptie van de [ge[gedaagde] aan de Rasheedstraat te Bagdad, dat hij aan de receptionist om een ontvangstbevestiging heeft gevraagd, doch dat deze aangaf dat de regels bij [gedaagde] dat niet toelieten, hetgeen de getuige al bekend was. De getuige heeft eerst verklaard dat hij - na een eerdere telefonische mededeling van de bezorging aan [eiseres] en op verzoek van [eiseres] - na de bezorging de brief d.d. 19 januari 1995 aan [eiseres] (in Amman) heeft laten opstellen, in welke brief werd bevestigd dat hij de brief van [eiseres] aan [gedaagde] op 16 januari 1995 bij [gedaagde], Main Branch had bezorgd en dat hem een ontvangstbewijs werd geweigerd, en welke brief zijn bedrijf aan het einde van de maand januari 1995 meestuurde met de factuur aan [eiseres] voor de bezorging. Later verklaarde de getuige dat [eiseres] na het verzenden van de factuur vroeg om een schriftelijke bevestiging en dat deze brief toen pas is opgemaakt en is geantedateerd.
Omtrent de bezorging van een brief van [eiseres] aan [gedaagde] in januari 2000 heeft deze getuige verklaard dat de bezorging heeft plaatsgevonden door een medewerker [medewerker] en dat zijn bedrijf daarna de bevestigingsbrief d.d. 9 januari 2000 aan [eiseres] heeft opgemaakt. Deze bevestigingsbrief had - afgezien van de bezorgdatum van 6 januari 2000 en de naam en auto van de bezorger - precies dezelfde inhoud als de bevestigingsbrief d.d. 19 januari 1995.
De getuige heeft voorts verklaard dat zijn bedrijf dagelijks in Bagdad bezorgde en gemiddeld eens in de één à twee maanden naar de [ge[gedaagde] in Bagdad ging.
2.6
In een overgelegde brief van Modern Trade Agencies te Bagdad d.d. 27 november 2004 aan [eiseres], Amman Regional Office, staat dat de eerstgenoemde navraag heeft gedaan bij de [ge[gedaagde], Main Branch in Bagdad over de bezorging van de brieven op 16 januari 1995 en 6 januari 2000 en dat toen door een medewerker van de [ge[gedaagde], Main Branch 'in the receiving and distribution section' is bevestigd dat de poststukken op die data waren ontvangen en dat geweigerd was een ontvangstbewijs te tekenen overeenkomstig de interne instructies en regels van de bank.
2.7
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de internationale zaken niet werden behandeld in de Main Branch aan de [gedaagde]straat maar op het hoofdkantoor aan de Haifastraat in Bagdad en dat de stuitingsbrieven van [eiseres] - die waren geadresseerd aan 'Al [ge[gedaagde], Main Branch, Baghdad, Iraq' - thuishoorden op het hoofdkantoor. Indien deze brieven bij de Main Branch zouden zijn bezorgd en geaccepteerd, zouden deze intern zijn doorgestuurd.
De getuige was in 1995 werkzaam bij de afdeling Buitenlandse Betrekkingen die deel uitmaakte van de internationale divisie, bij welke afdeling alle geschillen over l/c's werden behandeld en zij was in 1999 het hoofd van die afdeling. De getuige verklaarde de stuitingsbrieven van [eiseres] d.d. 10 januari 1995 en 28 december 1999 bij haar verhoor voor het eerst te zien. Indien zij deze destijds zou hebben ontvangen, zou zij deze zeker hebben beantwoord.
Verder heeft deze getuige verklaard dat er destijds bij de bank geen sprake was van beleid om geen ontvangstbevestigingen af te geven en dat deze werden afgegeven, zeker als daarom werd gevraagd. Er werd op z'n minst getekend voor ontvangst.
2.8
De facturen van [koerier] aan [eiseres] (Amman) voor de bezorgdiensten zijn niet overgelegd. De (bijna gelijkluidende) bevestigingsbrieven d.d. 19 januari 1999 en 9 januari 2000 aan [eiseres] (Amman) zijn pas in het geding gebracht op 15 december 2004, terwijl het verjaringsverweer door [gedaagde] al bij haar eerste conclusie van 12 september 2002 werd gevoerd.
2.9
Het vorenstaande afwegende, acht de rechtbank de verklaring van [koerier] en de door hem ondertekende bevestigingsbrieven over de bezorging van de twee stuitingsbrieven onvoldoende geloofwaardig. De herinnering van deze getuige bij zijn verhoor in november 2005 aan twee specifieke bezorgingen in 1995 respectievelijk 2000 bij een koeriersbedrijf dat veelvuldig dergelijke bezorgingen uitvoerde komt niet zonder meer geloofwaardig voor. Datzelfde geldt voor de inhoud van de brief van Modern Trade Agencies over de navraag (kennelijk) in 2004 bij een bankmedewerker bij de Main Branch over bezorgingen in 1995 respectievelijk 2000. Nader bewijs, in het bijzonder over de bezorging van de tweede brief door de medewerker [medewerker], ontbreekt. De facturen betreffende de bezorging zijn niet overgelegd (zonder toelichting). De bewering dat [gedaagde] nooit een ontvangstbevestiging wilde ondertekenen wordt tegengesproken. De wisselende stellingen van [eiseres] over de opdracht tot bezorging van de stuitingsbrieven zijn niet in overeenstemming met de verklaring daarover van [koerier].
2.10
Nu niet is bewezen dat de twee stuitingsbrieven door [gedaagde] zijn ontvangen, moet worden geoordeeld dat de vordering van [eiseres] ten aanzien van alle l/c's is verjaard en dus zal worden afgewezen.
2.11
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten, met dien verstande dat op het te betalen procureurssalaris een aftrek wordt toegepast in verband met de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident, waarin [gedaagde] in het ongelijk is gesteld.
De getuigentaxe van [getuige 2] is blijkens het proces-verbaal vastgesteld op nihil. Volgens [gedaagde] was daarbij sprake van een misverstand en bedroegen deze kosten in feite USD 12.777,- (zakgeld voor twee personen voor 13 dagen, vliegtickets en hotels). Dit zeer aanzienlijke bedrag is wel enigszins toegelicht in een overgelegde brief van [gedaagde] doch niet met bewijsstukken onderbouwd. Naar de rechtbank begrijpt, gaat het om kosten die ten laste zijn gekomen van [gedaagde], de werkgever van de getuige en partij in de procedure en niet om kosten die de getuige zelf heeft moeten maken. Gelet op het voorgaande laat de rechtbank deze kosten buiten beschouwing.
De kosten van de tolk bij het verhoor van deze getuige zijn nader opgegeven als € 670,-.
3. De beslissing
De rechtbank,
ontzegt de vordering;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 3.632,- aan vast recht, € 670,- aan overige verschotten en op
€ 11.238,50 aan salaris van de procureur;
verklaart het vonnis wat betreft deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr Van Zelm van Eldik.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
10.