NJB 2019/936
Gekwalificeerde meineed door het ‘ten nadele van de beklaagde of verdachte’ in een strafzaak afleggen van een valse verklaring, art. 207 lid 2 Sr: deze bepaling stelt niet de eis dat de verklaring in het concrete geval daadwerkelijk een voor de beklaagde of verdachte nadelige uitwerking heeft gehad
HR 16-04-2019, ECLI:NL:HR:2019:609
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16 april 2019
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
18/04056
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:609, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑04‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:188, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑03‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑11‑2018
- Wetingang
(art. 207 Sr)
Essentie
Gekwalificeerde meineed door het ‘ten nadele van de beklaagde of verdachte’ in een strafzaak afleggen van een valse verklaring, art. 207 lid 2 Sr: deze bepaling stelt niet de eis dat de verklaring in het concrete geval daadwerkelijk een voor de beklaagde of verdachte nadelige uitwerking heeft gehad
Uitspraak
Inleiding:
Verdachte is veroordeeld wegens meineed omdat hij – kort gezegd – ‘ter terechtzitting van enige rechter […], zijnde een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling en persoonlijk opzettelijk de volgende valse verklaring onder ede heeft afgelegd: ‘Ik ben niet de persoon die [slachtoffer] op 20 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.